De aanleg van de waterleiding

“Na afloop eene vergadering van de Coöperatieve Vereniging voor Electrische Verlichting te Buitenpost, gehouden in het voorjaar van 1920 werd de wenschelijkheid uitgesproken van de oprichting eenen vereeniging “Plaatselijk Belang” te Buitenpost.” Met deze openingsregel begint het eerste notulenboek van Plaatselijk Belang Buitenpost (PBB). Het historische stuk was de afgelopen jaren op onbekender plekke, maar werd na een zoektochtje van het bestuur weer boven water gehaald. Het boek verhaalt over tal van bestuurszaken vanaf de oprichting op 7 juni 1920 tot de ledenvergadering van 4 maart 1963 en biedt daarmee een interessante aanvulling op de plaatselijke geschiedschrijving.

titelblad PBB Het boek zelf, en met name de band, is niet in beste staat meer en zal daarom binnenkort worden gerestaureerd. Daarna krijgt het een plekje in het archief van de gemeente Achtkarspelen, waarmee de vindbaarheid blijvend gegarandeerd wordt. Maar het is een uitgelezen moment om eens in de inhoud te neuzen en wat bijzonderheden voor het voetlicht te brengen. In de komende tijd zult u daarvan in verschillende afleveringen kennis kunnen nemen.

Buitenpost was beslist niet het eerste dorp in Achtkarspelen met de oprichting van een Vereniging voor Plaatselijk Belang. Surhuizum heeft bijvoorbeeld kort geleden haar 100-jarig bestaan gevierd en er zijn nog oudere verenigingen. Buitenpost heeft als bestuurszetel van de gemeente een groter aantal notabelen en ambtenaren. Misschien dat het daarom langer dan anderen dit voorbeeld van geëmancipeerd burgerinitiatief niet nodig vond. Toch stond ook aan de basis van PBB een dwarsdoorsnede van de gegoede burgerij. De duidelijkste voorbeelden daarvan waren door de jaren heen de bestuursaanwezigheid van burgemeester Pier Eringa, de notaris, gemeente-ambtenaren, huisartsen en dominees.

Honderd jaar geleden had de overheid bij lange na niet de publieke rol tot voor kort wel had. Openbare orde en veiligheid waren van origine de belangrijkste taken die ze voor zichzelf zag. In maar beperkte mate hield ze zich bezig met andere zaken als onderwijs, gezondheidszorg en sociale voorzieningen. Dit verklaart ook de beginregel uit het notulenboek. Veel van de openbare voorzieningen waren resultaat van particulier initiatief. Dat gold ook voor de nog relatief nieuwe uitvinding van de electriciteit. De plaatselijke commissie van burgers die zich met de introductie hiervan bezighield, zag in dat er op tal van andere gebieden nuttig werk viel te verrichten. Dat wilde men in een andere vereniging vormgeven.

Uit ‘de electriciteitscoöperatie’ werd een commissie benoemd met als leden de heer W. Nuver, A. Bottema en P. Tuinman. Deze namen de eerste toebereidselen op zich die leidden tot de oprichtingsvergadering van 7 juni 1920. Hier was sprake van een uitgelezen gezelschap. Naast de commissieleden waren op uitnodiging aanwezig: dominee de Vries, burgemeester Eringa, Durk Kuipers jr., hoteleigenaar Bolling, J. IJstra, J. Dijkstra, S. Boersma, W. IJlstra, J. Metzlar, T. Oreel, L. Elema, gemeenteambtenaar Fedde G. Haagsma, L.W. Dijkstra, K. Janzen, D. Fennema en notaris Crebas. Dit waren tegelijkertijd ook de eerste leden van de nieuwe vereniging.

Rond 1900 was het zeker geen vanzelfsprekende zaak dat burgers zomaar een publieke vereniging oprichtten; er moest ook om koninklijke goedkeuring gevraagd worden. De oprichtingsstukken werden met een begeleidende brief aan het koninklijk paleis verstuurd. Met daarin de sprekende zinsnede “dat zij Uwe Majesteit eerbiedig verzoeken op deze Statuten Uwe Koninklijke goedkeuring te verleenen en de vereeniging als rechtspersoon te erkennen”. De goedkeuring kwam er en daarmee was PBB in bedrijf om onmiddellijk een sterk in het dorp gevoelde wens te bepleiten. Het station mistte nog een aansluiting op het telefoonnet, en dat was zeker in een tijd waarin vertragingen minstens zo gewoon waren als nu, een onpraktische situatie. Hierin moest verandering komen. Eén van de eerste uitgaande stukken werd gericht aan de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen in Utrecht met daarin de boodschap: ‘het ten zeerste in het belang van het reizend publiek zoude achten, dat het Station in Buitenpost werd aangesloten bij het locaal telefoonnet - dat eveneens de handel ter plaatse en in de naaste omgeving daardoor ten zeerste zou worden gebaat”. In september 1920 kwam het antwoord van de Chef van Den Dienst Vervoer aan voorzitter Eringa: “In antwoord op Uw nevenvermeld schryven heb ik de eer U, als eersten ondertekenaar mede te deelen, dat het station Buitenpost aan het plaatselyk telefoonnet zal worden aangesloten”. En daarmee was het eerste succesje geboekt.

Toch waren de andere zaken die op het actielijstje van het kersverse bestuur stonden niet minder belangrijk. Genoemd wordt bijvoorbeeld een onderzoek “naar de belangstelling in de verzameling van faecaliën enz. van gemeentewege”, want gemeentereiniging en riolering bestonden nog niet. Deze voorbeelden typeren het gewicht van de zaken waarmee PBB zich in die tijd bezighield. Zaken die nu vanzelfsprekend als openbaar belang worden gezien, werden toen door de particuliere vereniging aangekaart. Dat toen de plaatselijke zwaargewichten in het openbare leven, in het bestuur van PBB zitting hadden was dus beslist een prettige en bijna onmisbare zaak. De volgende belangrijke stappen waren het vinden van aansluiting bij een groot deel van de overige burgerij en het inventariseren van alle zaken waarin PBB zich nuttig zou kunnen maken.

2. Het vervolg op de oprichting

De Roskam rond 1920 Na de oprichting van Plaatselijk Belang Buitenpost in het voorjaar van 1920, was er wel een vereniging maar aan een ledenbestand ontbrak het nog. Het pas geïnstalleerde bestuur besloot in 1921 dat “een propaganda-bijeenkomst” daarom nuttig zou zijn. Tegelijkertijd zou het een moment kunnen zijn waarin aangetoond kon worden op welke wijze PBB van belang kon zijn voor het dorp. Op 28 maart 1922 was de eerste ledenvergadering, waarin nadrukkelijk ook niet-leden welkom waren, in hotel De Roskam (nu is chinees restaurant China Garden er gevestigd - foto rechts, rond 1920). Er waren achttien aanwezigen die van P. Tuinman een inleiding kregen over het doel van de vereniging. Hij verwoordde de mening van het bestuur dat “wij ons niet enkel moeten beperken tot kleine dingen. Aanmerkingen hierop moet niet het hoofddoel zijn. Wel dient uiteraard op bestaande misstanden in ons dorp te worden gewezen, en zoo mogelijk getracht die op te heffen”. Er was dus voldoende ambitie, al moest in het openingswoord ook geconstateerd worden dat in de bijna twee jaar sinds de oprichting “nog zo goed als niets was gedaan”.

Het doel van PBB werd in ruime zin omschreven als het zich “onledig houden met alles wat kan strekken tot de bloei van Buitenpost”. Onmiddellijk werd ook een eerste belangrijke voorwaarde daartoe genoemd, “het aantal inwoners van Buitenpost moet grooter worden. Hoe kan men dat bevorderen?”. Eigenlijk is het wel ironisch dat nu, negentig jaar later en een meer dan verviervoudiging van het aantal inwoners, hetzelfde probleem de kop opsteekt. In onze tijd is het de vergrijzing en de trek naar het westen die in de komende decennia de groei doen stagneren en ons dorp in zijn leefbaarheid bedreigen.

Maar men was positief. In de toespraak werd gesteld “het is een feit dat Buitenpost het mooiste is gelegen van al de dorpen in Friesland. De spoorwegverbindingen zijn prachtig”. Hierin is eigenlijk ook niet veel veranderd. In recente onderzoeksrapporten is nooit gesteld dat Buitenpost de mooiste is, maar wel dat haar ligging tussen Leeuwarden, Groningen, Dokkum en Drachten een groot voordeel is. Halfweg tussen de provinciehoofdsteden is de ondertussen verdubbelde spoorweg nog steeds een belangrijk bezit. Waar het dus om ging (en gaat) om het benoemde doel te bereiken was om “het dorp een beetje aantrekkelijker te maken”.

Het notulenboek geeft ook inzicht in problemen die meer typerend voor die tijd waren. Tuinman gaf een opsomming van zaken die een directe aanpak zouden behoeven: ”een goede reinigingsdienst, een watervoorziening, vergroting van de begraafplaats, het houden van populaire lezingen, een correspondentschap met de leesbibliotheek van Leeuwarden, een goede opslagplaats voor de schippers (die gebruik maakten van de Buitenposter vaart) en de bevordering van tuinbouw”. De vergadering gaf door middel van een applaus “haar instemming met gesprokene te kennen”. Het publiek wist deze lijst met nog meer wensen aan te vullen. Zelfs met de toenmalige kleine verkeersstroom was de Bakkershoek een gevaarlijk kruispunt waar hoognodig “een waarschuwingsbord moest komen” vond de heer De Neve. De heer Dijkstra kon het niet nalaten om te wijzen op de vele vuile sloten, die het hele dorp doorkruisten. Bij gebrek aan riolering werden deze gebruikt voor de afvoer van afvalwater. Maar niet alleen de stank was storend, belangrijk was het ook “met het oog op het malariagevaar”. De heer Metzlar had oog voor de mogelijkheden van het prille toerisme, “Buitenpost heeft behoefte aan vaarwater. Nu de watersport tegenwoordig zeer op de voorgrond treedt, zou geschikt vaarwater zeer veel tot den bloei van Buitenpost kunnen bijdragen”. Nuttig is het om hierbij te bedenken dat Metzlar beurtschipper van beroep was. Meester Stuiveling wees op de mogelijkheid om te bouwen aan de weg over ‘t spoor (nu de Jeltingalaan) en wilde “een sportterrein en een bad voor zweminstructie" en zou hiervoor samenwerking willen zoeken met Kollum.

Wat dit laatste betreft is het wat wrang dat PBB zich nu sterk moet maken voor behoud van een 'bad voor zweminstructie'. In zijn slotwoord gaf Tuinman te kennen alle opmerkingen te harte te nemen en te danken voor ieders aanwezigheid. Het resultaat in ledenaanwas wordt niet vermeld. Wat dat betreft moest de jonge vereniging het hebben van de bevlogen enkeling. In de eerstvolgende vergadering wordt er melding gemaakt van de heer J. Merkus die bereid was gevonden “de ingezetenen persoonlijk te bezoeken teneinde uitbreiding van het ledenaantal te verkrijgen”. Door zijn werkzaamheid was in juli 1922 het ledental met 30 gestegen naar een totaal van 70, en Merkus was nog niet klaar. Daarmee had PBB een redelijk representatieve grootte bereikt en konden diverse zaken aangepakt worden.

3. Het lijden naar een waterleiding

Het ontstaan van PBB was een bijkomend resultaat van een particulier initiatief op nutsgebied, namelijk de elektrificatie van het dorp. Werkzaamheid van de nieuwe vereniging voor een goede watervoorziening was dus een logisch vervolg. Vanaf de oprichting wordt in het notulenboek dit onderwerp dertig jaar lang positief en minder positief benoemd. Het valt voor de vereniging helaas niet in de categorie ‘successen’, maar is wel illustratief voor het meestal moeizame en lange-ademwerk van PBB. Het notulenboek geeft ook inzicht in hoe men tegen goede watervoorziening aankeek, ook door de nieuwe mogelijkheden die zich aandienden om daarin te voorzien.

Vooruitgang in wetenschap en techniek zijn de basis geweest voor de moderne watervoorziening. Voortschrijdend inzicht wees in de 19e eeuw al uit dat vuil drinkwater de oorzaak van tal van ziektes kon zijn, zoals van de lang gevreesde cholera, tyfus en dysenterie. De aanzet tot een goede watervoorziening werd uiteindelijk met name gegeven door een opeenvolging van catastrofes en voorvallen, die alles met de zuiverheid en de beschikbaarheid van water te maken hadden. Zo waren er de cholera-epidemieën tussen 1832 en 1867. De zwaarste deden zich voor in 1848 en 1866, de laatste met 4 slachtoffers en vele zieken in onze gemeente en vooral deze maakte duidelijk dat er echt iets op dit vlak veranderen moest. Daarbij maakte de sterke bevolkingsgroei en groeiende industrialisering de vraag naar schoon water steeds dringender.

een regenwaterbak op de hoek Beatrixstraat en de Vaart Maar in de eerste ruim 700 jaar van het bestaan van Buitenpost gebruikten de inwoners in hoofdzaak het hemelwater voor hun waterbehoefte. Eeuwenlang pompte en hengelde men in onze omgeving (het relatief schone) water uit regenbakken. In tijden van droogte werd ook wel gebruik gemaakt van oppervlaktewater maar dit was dikwijls vuiler. Tal van inwoners deden hun behoeften in privaten die vaak in direct contact met het oppervlaktewater stonden. Veel mensen dronken in vroeger tijden daarom liever zuiver schuimend bier voor hun drinkbehoefte in plaats van hemel- of grondwater dat men reserveerde voor wassen van kleding en lichaam en het bereiden van eten. Buitenpost heeft daarom, net als elders, lang tal van plaatselijke bierbrouwerijen gekend, die in deze toenmalige eerste levensbehoefte voorzagen.

Met de komst van de waterpomp bleek het daardoor bereikbare grondwater in ons dorp ook niet echt een alternatief. Door de nabijheid van de zee was dit water veelal te zout van smaak. Buitenpost heeft daarnaast als bijzonderheid dat op veel plekken ijzerhoudende grond (oer) in de bodem aanwezig is, wat nog verder nadelig is voor de kwaliteit. Ds de Vries zegt hierover op de bestuursvergadering van juli 1922 van PBB: “Spreker zegt dat hij niet alleen persoonlijk voor voorziening van zuiver drinkwater is, maar dat deze aangelegenheid ook steeds de aandacht heeft van de Gezondheidscommissie, waarvan hij secretaris is. Aangezien bij langdurige droogte hier steeds gebrek aan goed drinkwater heerscht, loont het misschien de moeite deze zaak onder ogen te zien. Een uitstekende watervoorziening kan worden verkregen door het boren van één of meer nortonputten. Wel is het water uit deze putten niet lekker van smaak, de mond trekt er gewoonlijk iets van samen, en is niet overal voor geschikt en meestal ijzerhoudend, doch niet ongezond”. Wel waren er door de techniek nieuwe mogelijkheden om het toch te gebruiken: “Dit water kan echter door het aanschaffen van een toestel worden ontijzerd. Voor particulieren zal het misschien bezwaarlijk wezen, maar voor de illustratie uit het tijdschrift Spiegel uit 1947 Vereniging Plaatselijk Belang, is het boren van nortonputten en ontijzering van het daaruit opgepompte water een zaak die volle aandacht verdient. De kosten daaraan verbonden zijn nu juist niet zoo afschrikwekkend. Kosten van boren en aanbrengen van een ontijzeringstoestel zullen waarschijnlijk plusminus 2000 gulden bedragen. Voor dat bedrag zou men dan ruimschoots van water zijn voorzien”.

Niet alleen betrouwbaar drinkwater was een dringende behoefte, ook de industrie en tuinbouw vroegen steeds meer om kwaliteitswater. In dezelfde vergadering komt bijvoorbeeld het onderwerp werkverschaffng ter sprake. Zo wordt in het kader daarvan de oprichting van een chemische wasserij geopperd, maar “een eerste vereischte is ook bij een dergelijke inrichting veel en goed water, zoodat dit punt ten nauwste samenhangt aan het hiervoor behandelde punt ‘watervoorziening’.” In het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw vestigde zich een conservenfabriek in de voormalige melkfabriek op Lutjepost (nu timmerfabriek Van der Witte). Maar deze had evenzeer te kampen met de slechte kwaliteit van het grondwater en het werd in 1936 mede de oorzaak van de snelle sluiting.

Er was in onze provincie ondertussen een goed alternatief. Al in 1885 begon een Leeuwarder bedrijf met het verstrekken van oppervlaktewater uit het Pikmeer aan enkele particulieren. In 1922 nam het openbaar bestuur de watervoorziening op zijn schouders en werd het Intercommunaal Waterleidingbedrijf Gebied Leeuwarden opgericht. Twee jaar later waren er tienduizend aansluitingen in de directe omgeving van de provinciehoofdstad. Buitenpost deed daar echter nog niet aan mee. Met name de kosten die een aansluiting met zich mee zou brengen bleek een groot struikelblok. Maar in de jaren die daarop volgden zou het voortdurend als een lastig onderwerp op de vergaderingen van PBB terugkomen.

Kinken in de waterleiding

De volgende notitie treffen wij aan in het notulenboek. “Vergadering op 8 oktober 1926: Bespreking van de resultaten van het bestuurswerk. Gewezen wordt ondermeer op het feit dat het aan de bemoeiingen van het Bestuur te danken is dat bij de ULO school een groote regenwaterbak is geplaatst en moeite is gedaan om de nortonpomp bij het station gangbaar te maken, dit alles om de ingezetenen bij gebrek aan het noodige water te helpen”. Maar dit was in de ogen van de leden nog steeds maar een doekje voor het bloeden, getuige de aansluitende alinea:”... Wat zal Plaatselijk Belang verder doen. Er zijn onderwerpen ter bespreking genoeg, ondermeer aansluiting bij de drinkwaterleiding, ... ”. Het drinkwaterpompstation in Bergumerheide (nu Noordbergum - foto hieronder,rond 1930) was sinds een jaar in bedrijf en er was ook een beweging in de buurgemeentes gaande om een aansluiting daarop te bewerkstelligen. Het bestuur besloot zich op het onderwerp verder te oriënteren.

het pompstation Bergumerheide rond 1930

In het begin van 1928 wordt het idee plots nogal concreet. De volgende notitie staat in het boek: “24 februari 1928. De voorzitter deelt mede dat B en W bezoek hebben gehad van de Directie der Waterleiding. Aangezien ook Dokkum van waterleiding zou worden voorzien, was men genegen over verschillende dorpen de aanleg door te trekken naar Buitenpost. Het Gemeentebestuur heeft echter deze aangelegenheid overgedaan aan Plaatselijk Belang en zoodoende komt de bespreking over waterleiding in deze vergadering aan de orde. De Directie vraagt natuurlijk garantie, maar wil het zoo inpikken dat ze later prijsverlaging kunnen toepassen. Indien men wat voor waterleiding voelt, de Heeren willen wel komen met lichtbeelden om de noodzakelijkheid te doen uitkomen”. Het zou nu ondenkbaar zijn dat een dergelijke belangrijke publieke zaak in handen gelegd zou worden van Plaatselijk Belang, toen was het een heel normale zaak. PBB had zich bijvoorbeeld ook al bemoeid met de electriciteitsvoorziening, de openbare verlichting, een telefoonaansluiting, de gezondheidszorg en andere zaken van gewicht. Dus het paste prima in de werkzaamheden. Het plan viel niet in onverdeeld goede aarde. Enkele behoudende zo niet schampere reacties volgen, maar ook de voorstanders laten van zich horen. “De heer Zijlstra (als slager in ons dorp een eerst aangesprokene op hygiënisch watergebruik; red.) durft in dezen slechten tijd een zoodanige zaak niet te beginnen, een en ander verhoogt de nu al zware lasten en wil tot betere tijden uitstellen. De heer van der Veen vraagt of ‘t drinkwater hier slecht is. De heer de Jong zegt, dat ‘t er weinig toe doet, als de waterleiding hier komt, wordt het beste water toch nog afgekeurd. De heer Fennema (één van de eerste SDAP-raadsleden; red.) gelooft niet dat de lasten voor het publiek komen, alleen de aangeslotenen moeten betalen. Voor nieuw te bouwen percelen kan ‘t eenige betekenis hebben. Met droge zomers kunnen de tegenstanders van waterleiding van gedachten veranderen. De heer Folkerts meent dat de kosten meevallen. Voor blusschen van brand is waterleiding een voordeel, dure spuiten behoeven dan niet meer aangeschaft. Slangen kunnen op de waterleiding worden geschroefd”. Het draait dus in hoofdzaak om geld in het debat. Burgemeester Eringa probeert daar wat breder naar te laten kijken, “De voorzitter zegt dat men niet naar de kosten moet vragen, maar over de waarde moet spreken. Drinkwater is er wel, maar hoe is de kwaliteit? Het vuil van de daken komt in ‘t regenwater”.

Ongezonde zuinigheid

Het blijkt dat de drie belangrijkste redenen voor aansluiting zijn: goede watervoorziening van industrie en bakkers en slagers, betere brandweermogelijkheden en de volksgezondheid. Notaris Peereboom voelt zich door het laatste argument bijzonder aangesproken en daarover wordt genotuleerd: “Waterleiding acht hij een groot volksbelang, een sociale eisch, men moet de menschen met waterleiding vertrouwd maken. Hij verklaart zich voor het houden van een lezing over dit onderwerp”. Onder druk van deze notabele stelt de voorzitter “in ‘t najaar van 1928 een lezing in uitzicht”. Maar over het laatste valt verder in het notulenboek niets terug te vinden. Pas in maart 1929 komt de zaak weer aan de orde. “22 maart 1929. De voorzitter gevoelt zich enigzins bezwaard om deze zaak weer aan de orde te brengen. Hoewel de buisleiding dicht in de buurt komt, wordt toch weinig belangstelling getoond, wat, naar ingewonnen inlichtingen, ook in Kollum het geval is. Zijne Edele (de burgemeester Eringa, red.) vindt verdere behandeling van dit punt haast overbodig werk”. Nog niets opgeschoten dus. Het heikele onderwerp wordt in een rij van daaropvolgende notities voortdurend omzichtig behandeld en leidt telkens weer tot discussie op de vergaderingen. In 1931 wordt opnieuw een poging in het vooruitzicht gesteld om de gemoederen naar positief inzicht te leiden. “22 september 1931 - Het resultaat van de besprekingen over de waterleiding is dat het bestuur zooveel mogelijk propaganda voor leidingwater zal maken, ook mede dat het een belangrijk iets is voor het voortbestaan der Conservenfabriek (in de voormalige melkfabriek op Lutkepost, nu Timmerfabriek van der Witte - deze ging overigens inderdaad niet lang daarna failliet; red.). Tevens zal een vergadering plaats hebben bij Bolling waar zoo mogelijk de bekende waterleidingfilm als propagandamiddel zal worden vertoond. De voorzitter had hierover reeds met de heer Hanegraaf, directeur der waterleiding gebied Leeuwarden, over gesproken”.

Stilstand

Maar het komt niet verder dan goede bedoelingen. De Leeuwarder Courant van 26 november 1931 meldt dat in de raadsvergadering van Achtkarspelen er een bericht is binnengekomen van de NV Intercommunale Waterleiding, gebied Leeuwarden, waarin wordt gemeldt dat “de pogingen om om een deel der gemeente Kollumerland c.a. in het gebied der Intercommunale Waterleiding te betrekken voorloopig gestaakt moeten worden. Nadere informaties informaties zullen worden genomen”. Buitenpost is verbaasd en wil er meer van weten omdat daarmee een aansluiting op het provinciale waternet veel moeilijker wordt. Daar blijft het bij. In de loop van de volgende drie jaar komt de watervoorziening wel ter sprake, maar de fut is er uit. Op 18 mei 1934 lezen we: “Verder komt ter sprake of mogelijk ook nog eens actie kan worden gevoerd voor de waterleiding in deze gemeente, doch over het algemeen ziet men geen kans om eventuele pogingen te kunnen doen slagen, waarom wordt besloten er geen werk van te maken”. Na acht jaar praten en geen resultaten komt het onderwerp volledig tot stilstand.

Laatste pogingen

Het onderwerp is ondanks de teleurstelling echter niet helemaal afgedaan en een enkeling wil zich nog wel inzetten voor de goede zaak. Zo geeft dominee de Neve in een bestuursvergadering van 1935 aan, wel eens bij plaatselijk belang-verenigingen van naburige dorpen te willen polsen hoe men daar ondertussen over de waterleiding denkt. Er wordt niets bereikt en in de volgende vergadering alweer wordt besloten "in dezen een afwachtende houding aan te nemen". In 1936 vertrekt de dominee naar Den Haag en dus ook uit het bestuur. krantenartikel dysenterie buitenpost Ook burgemeester Pier Eringa, jarenlang voorzitter van de vereniging, besluit zich terug te trekken. Twee belangrijke kopstukken minder dus. In de bespiegeling over de prestaties van de heren en met name van Eringa wordt toch specifiek zijn bijzondere inspanningen voor de waterleiding benoemd. Eind maart 1937 werd men in ons dorp eraan herinnerd wat het belang van schoon drinkwater was. Vijf leden van het gezin van de arbeider H. Oldenburger werden op een raadselachtige manier ziek. Drie kinderen werden naar een ziekenhuis in Groningen overgebracht, waar één van hen overleed. De doktoren stonden aanvankelijk voor een mysterie maar na verder onderzoek bleek dat het een geval van dysenterie was. De suggestie kwam duidelijk naar voren dat dit door het drinken van besmet putwater (regenwater opgevangen in een regenbak) veroorzaakt was. In 1938 komt de drinkwatervoorziening tijdens een bestuursvergadering in de Gerbo-zalen aan de Voorstraat, als een oprisping weer even bevlogen ter sprake. Maar één notitie later in het notulenboek is er al weer een schrijven van de Directie der Provinciale Waterleiding met de boodschap "dat er momenteel geen gunstige oplossing bestaat" voor het vraagstuk. Nogal ontmoedigend dus.

Tweede Wereldoorlog volgende belemmering

De Tweede Wereldoorlog werpt in de jaren daarna zijn schaduw al vooruit en de werkzaamheden verslappen. Ook is er geen vermelding over de waterleidingkwestie. Pas in het jaarverslag over 1939 en 1940 wordt gememoreerd dat het bestuur langere tijd niets kon doen in verband met drukte en daarna door het winterweer. Zo werd het voorjaar 1940 "voordat men er erg in had en ieder onzer weet wat Mei ons had gebracht". De Duitse bezetting was funest voor het werk van Plaatselijk Belang. Er wordt in april 1941 vergaderd maar de omstandigheden voor het werk zijn ongunstig. Zelfs alleen al "de koffie met koek en sigaar zal een moeilijk probleem zijn", en besluit men het werk "daarom maar te laten zitten". In juli 1941 wordt een notitie aan het notulenboek toegevoegd onder de kop 'Drinkwatervoorziening'. In die hete zomer is er langdurige droogte en "is het water hier zoo goed als op en de meeste regenbakken leeg". Twee bestuursleden van Plaatselijk Belang bemoeien zich ermee, en ter leniging van de nood wordt voorgesteld de put bij de Christelijke school voor iedereen open te stellen De gemeente gaat daarmee akkoord, maar er wordt ook een waarschuwing vermeld over de put bij de openbare school, "welke in het begin der droogte, door slecht toezicht, zoo goed als leeg gehaald was". Voorgesteld wordt "om direct van het begin af aan niet meer dan 1 hoogstens 2 bussen water per huisgezin" af te laten halen. Geen ruime bedeling dus en er werd erbij aangedrongen op stringente controle. De watervoorziening bleef een probleem bleek maar weer.

Trage herstart

Pas in april 1946, een jaar na de oorlog, wordt er weer vergaderd. Maar van hernieuwde kracht is geen sprake, ondanks de in het notulenboek genoteerde oproep van het bestuur in augustus 1945 “tot aller medewerking in het ideaal Buitenpost als Centrum van Oost Friesland te verwezenlijken”. Trouwens, ook het notulenboek is niet ongeschonden uit de oorlog gekomen. Het was uit voorzorg verborgen op een vochtige plaats en de band is daardoor losgekomen. Er komt danig de klad in de vereniging en er wordt in de jaren daarna niet vaak vergaderd. Het lijkt erop dat de naweeën van de oorlog danig voelbaar zijn en daarom de publieke zaak even niet zo urgent is voor de bestuursleden. In 1949 is er een kort verslag van een vergadering en dan weer stilte.

Hoe het er toch van kwam

We maken een kleine sprong in de tijd. In het notulenboek van Plaatselijk Belang Buitenpost staat in het jaarverslag van de ledenvergadering van 22 september 1954 triomfantelijk vermeld: "Ons dorp is dan eindelijk voorzien van de zoo lang begeerde en zoo nodige waterleiding, waarover jarenlang is gesproken voor het eindelijk werkelijkheid werd". Dat in 1953 de waterleiding naar ons dorp werd gegraven is voor een niet onbelangrijk deel het resultaat van een geluk bij het zo net vermeldde hele grote ongeluk. Want na de door de Tweede Wereldoorlog veroorzaakte grote schade, was er ook de noodzaak tot herstel. Naar schatting vond er in de jaren 1940-1945 een vernietiging plaats van de helft van de kapitaalgoederen (bedrijven, infrastructuur, etc.) in Nederland. Er was een enorme operatie nodig om ons land weer aan het draaien te krijgen. Deze staat nu bekend onder de naam ‘Wederopbouw’. De overheid nam het op zich, onder andere door een strak geleide loonpolitiek en een groot beroep op onzelfzuchtigheid van de bevolking, het land op een doordachte en planmatige manier weer op te bouwen. Ze werd hierbij geholpen de door financiële ondersteuning van de Verenigde Staten in de vorm van de zogenaamde 'Marshall-hulp'.

Wederopbouw

affiche over de wederopbouw Maar ‘de Wederopbouw’ ging verder dan het herstellen van ons land naar de situatie van voor de oorlog. De Nederlandse regering had de ambitie om ons land ook op een hoger niveau te brengen en op te laten gaan in de vaart der volkeren. Niet alleen moest de oude kapotte infrastructuur worden hersteld, er moest ook geïnvesteerd worden in de ontsluiting van achtergebleven gebieden en in de ontwikkeling van haar inwoners en werd er een actief industrialisatiebeleid gevoerd. En Achtkarspelen en een groot deel van oostelijk Friesland werden zeker beschouwd als "ontwikkelingsgebied". Om onze streek op een hoger plan te brengen werd er ondermeer geld gestoken in nieuwe wegen, in de water-, gas- en elektriciteitsvoorzieningen, in de gezondheidszorg en het onderwijs. Zelfs was dit het moment waarop het maatschappelijk werk ontstond om de ingezetenen op weg te helpen naar het ideaalbeeld van 'een moderne burger'.

Vanzelfsprekend kon dit allemaal niet in een paar jaar gestalte krijgen en het duurde zeker tot het eind van de jaren vijftig voordat resultaten pas enigzins zichtbaar werden. Tijdens dat proces werd ook duidelijk wat de gevolgen waren van de zuinige en behoudende politiek die tot dusverre de ontwikkeling van onze gemeente had bepaald. Zo werd in een artikel in de Leeuwarder Courant van 21 augustus 1951 gesneerd: “De grote fout die zich nu wreekt is evenwel dat voorheen verzuimd is een gemeente als Achtkarspelen op peil te brengen door aanleg van waterleiding, betere wegen, stichting van vakscholen en andere onderwijsinrichtingen en woningbouw. Op het ogenblik is men bezig die achterstand in te halen maar het zal nog jaren duren voordat hiervan de vruchten kunnen worden geplukt”. Maar hierbij moet niet onvermeld blijven dat tot dan, veel van de bovengenoemde zaken afhankelijk waren geweest van het initiatief van de particulier (zoals PBB) en de gemeente. Achtkarspelen heeft door verschillende omstandigheden in heel haar bestaan altijd tot de armste gemeentes van ons land behoord. In een tijdperk waarin er lang maar minimale subsidie van het Rijk was en er nog helemaal geen geld 'uit Europa' bestond, was dit een niet onbelangrijke rem op economische en maatschappelijke vooruitgang.

Handelende overheid

In ieder geval was dit wel het moment waarop de Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden (IWGL), het bedrijf dat in de watervoorziening van noordoost Friesland voorzag, met de hulp van de overheid door de decennialange plaatselijke besluiteloosheid heen kon breken en er in snel tempo begonnen werd met het leggen van nieuwe delen waterleidingnet. Zo werden in het begin van de jaren vijftig als eersten in Achtkarspelen de dorpen Buitenpost, Kootstertille en Surhuisterveen op het pompstation in Noordbergum aangesloten. Begin 1953 bereikten de werkmannen, die deels nog met behulp van kruiwagen en schep sleuven groeven waarin de leidingbuizen werden gelegd, de westingang van ons dorp en in november was praktisch heel Buitenpost aangesloten.

kaartje voortgang aanleg waterleiding noord Friesland

Van Achtkarspelen kon dit pas in 1959 worden gezegd. De eerste prioriteit bij de aanleg van de waterleiding was in die periode uitdrukkelijk de industriebevordering. Ongetwijfeld zou het aspect ‘gezondheid en hygiëne’ nu op de eerste plaats staan, maar de groei van industrie en landbouw met het daaraan verbonden werk en financieel voordeel, bepaalden indertijd nog de bestuurlijke gedachtenwereld. Overigens waren ook nog niet alle burgers van ons dorp en omstreken overtuigd van het grote nut van drinkwater uit de kraan. Tijdens een raadsvergadering van eind 1953 moest het college van B&W opnieuw bevestigen dat er bijna geen uitzondering kon bestaan op de plicht om op het waternet aangesloten te worden “omdat de waterleiding tot de noodzakelijke levensbehoeften behoort”. Een zinsnede die pas nu in ons waterleidingsverhaal echt kracht krijgt.

Vroeger en nu

Het water uit de kraan is tegenwoordig vanzelfsprekend en het lijkt nu ondenkbaar dat er ooit aan de voorziening van deze onmisbare 'levensbehoefte' getornd kan worden. Toch is het ironisch om op te merken hoe heden en verleden zeker niet verschillende werelden zijn. Het IWGL ging over in het Waterleidingbedrijf Friesland. De gemeente verkocht haar aandeel daarin in de jaren tachtig weer aan een particulier, NUON, en daarna werd Vitens er eigenaar van. Direct na de oorlog was het voor de overheid vanzelfsprekend dat zij het voortouw nam bij de moderne nutsvoorzieningen en was er geen sprake van dat anderen dan de overheid het daarover te zeggen zouden kunnen hebben. De afgelopen drie decennia kwam dit op de kop te staan. Ondertussen zijn er weer criticasters in het geweer gekomen tegen het feit dat veel van onze onmisbare gas-, water-, elektriciteit-, communicatie- en transportbedrijven door particulieren uitgebaat worden. Vragen over de kwaliteit, continuïteit en verschillen in belangen komen dan naar boven. Ook is het curieus op te merken dat in "deze tijd van een terugschrijdende overheid" men meer zaken van algemeen belang weer terug wil brengen bij particulieren. Zo is zwembad De Kûpe in ons dorp een voorbeeld van wat er gebeurt als de gemeente ergens een handdoek in de ring gooit. In dit geval gelukkig nog wel een positief voorbeeld overigens. Maar de werking en effectiviteit van het particuliere initiatief is ook op andere wijze op de pagina’s van ons oude notulenboek terug te lezen. Terwijl in 1853 de eerste voorzieningen op het gebied van water elders in Nederland onstonden, worstelde ons dorp vijfenzeventig jaar later nog steeds met de vraag over de noodzakelijkheid en de kostprijs ervan. Pas dertig jaar later kwam ze er, met de leidende hand van de overheid.

Rolverdeling

En zo is Plaatselijk Belang is zich er steeds vaker van bewust dat ze als particuliere organisatie niet steeds meer betrokken kan worden in zaken die een expertise, tijd, energie en verantwoordelijkheid vragen die zij als verzameling betrokken ‘amateurs’ niet kan leveren. De vooruitgang op veel fronten heeft er gelukkig voor gezorgd dat we nu kunnen leven zoals we leven. Maar de rolverdeling van overheid en burger daarin is een voortdurend vraagstuk, zo niet een spanningsveld. Het notulenboek herinnert ons er aan.