Tijdens de langdurige periode in de 19e eeuw waarin meester Leopold hoofd was van de openbare school, werd aan deze school nog wel christelijk onderwijs gegeven, maar ook in Buitenpost liet de voortschrijdende ontkerstening het onderwijs niet ongemoeid. Langzaam maar zeker verloor het onderwijs in de ogen van veel orthodoxe inwoners zijn christelijk karakter. Dit leidde in 1878 tot de oprichting van een bijzondere school.

De oprichting gebeurde op initiatief van de Vereniging van Voorstanders van Christelijke Belangen, nadat in voorgaande jaren het zaad voor een school met de bijbel reeds was gestrooid en ontkiemd in 'Jongelingsvereniging' met de veelzeggende naam 'Gods Woord is de Waarheid', geleid door de orthodoxe hervormde predikant ds. C.W. Wijchgram en in de plaatselijke afdeling van de 'Waarheidsvrienden'. De Vereniging van Voorstanders van Christelijke Belangen huldigde meer dan de beide andere clubs de Paulinische opvatting 'geen woorden, maar daden' en kocht op 26 november 1875 reeds een stuk grond van de weduwe Wadman voor het bouwen van een eigen christelijke school.

Het stichten van een bijzondere school was in die tijd een waagstuk. Ook in Achtkarspelen. Deze gemeente had namelijk, zoals veel andere gemeenten, het schoolgeld afgeschaft. Dat betekende dat ouders hun kinderen gratis naar de openbare school konden sturen. Voor een bijzondere school draaiden de ouders echter zelf op. Zij moesten daarvoor wekelijks een dubbeltje per leerling betalen. En een dubbeltje was toen, bij wijze van spreken een daalder waard. Terwijl de meeste ouders, die achter de plannen voor een eigen school met de bijbel stonden, behoorden tot de 'kleine luyden' voor wie dat dubbeltje een kapitaal vertegenwoordigde. En dat dubbeltje moest er komen, want subsidie voor een andere dan staatsschool was er toen niet bij. Alle kosten van huisvesting, inrichting, leermiddelen en salarissen van onderwijzend personeel dienden uit eigen zak te worden betaald!

Het werd er voor het bijzonder onderwijs niet beter op toen in 1878, ondanks een massaal protest in de vorm van een Volkspetitionnement, een wetsvoorstel van het kabinet Kappeijne van de Copello werd aangenomen, dat een bedreiging vormde voor het bijzonder onderwijs. Het aan de koning gerichte smeekschrift bevatte 286 handtekeningen uit Buitenpost. De protestaktie bleef echter niet helemaal zonder succes, want de organisatie die er voor nodig was geweest resulteerde in 'De Unie: Een School met den Bijbel'.

De unie, met haar bekende jaarlijkse Unie-collecte, neemt nog altijd een bijzonder plekje in bij de voorstanders van christelijk onderwijs, al is haar doelstelling verbreed en naam aangepast. ij heet nu 'De Unie-School en Evangelie' en heeft haar grenzen meer verlegd naar het buitenland. Die 286 handtekeningen ter ondersteuning van het Volkspetitionnement gaven een aardige indicatie van het mogelijke draagvlak voor een bijzondere school. Zij bleken goed voor 68 leerlingen. Voldoende om de al lang sluimerende plannen voor het stichten van een eigen school te realiseren op een perceel dat op 26 november 1875 al door de Vereniging van Voorstanders van Christelijke Belangen' voor 2150 gulden was gekocht van weduwe Wadman. Egbert Rispens (voorzitter) en Folkert Wadman (penningmeester) hadden er hun handtekening voor gezet. In 1879 werd de bijzondere school een feit. Meester L.J. Visser van Reitsum (het latere Friese 'bolwerk' van de Doleantie onder aanvoering van 'Vader Ploos' (dominee Johannes Jacobus Asuerus Ploos van Amstel), ijveraar voor de stichting van christelijke scholen) werd het eerste hoofd. Een kwaliteitsmerk als het ware. De openbare school had er een concurrent bijgekregen. Reden voor het gemeentebestuur om de aanschaf van nieuwe schoolbanken 'naar Amerikaans model' te vervroegen. Wat de banken betreft mocht de openbare school vooral niet onderdoen voor haar nieuwe sectarische tegenstrever...

De bijzondere school ging op 4 september 1879 van start met meester Visser als hoofd, geassisteerd door een kwekeling. De eerste christelijke school stond aan de Voorstraat, op de plaats van de latere woning en fietsenwinkel van Evenhuis. Het aantal leerlingen bedroeg bij de start 65 (33 jongens en 32 meisjes). Uit financieel oogpunt bekeken was het helemaal niet aantrekkelijk om kinderen naar de christelijke school te sturen, maar de overtuiging woog zwaarder dan de portemonnee, want in 1880 waren er al 77 leerlingen en een jaar later was dit aantal al gestegen tot 111! Meester Visser was kennelijk een goede keus geweest, want in 1883 waren al 124 leerlingen. Prachtig natuurlijk, maar het grote probleem was de personeelsvoorziening. Dat gold vooral voor het Christelijk onderwijs, dat in financieel opzicht niet veel te bieden had. In 1881 promoveerde kwekeling Y. van der Kooi tot onderwijzer. De school kon nu bogen op volledig bekwaam en bevoegd personeel. Wat het aantal leerlingen betreft kon er wel een derde leerkracht bij, maar die bleek niet te vinden. Het zag er daarmee in de jaren negentig niet best uit voor de nieuwe school, want het eerste schoolhoofd, meester Visser, vertrok in 1893 naar Leeuwarden en dat betekende een gevoelig verlies. Zijn opvolger, P. Potma, moest onder minder florissante omstandigheden werken samen met zijn beide onderwijzers, M. Veenstra en W. Pilon. De Vereniging van Voorstanders van Christelijke Belangen, die de school exploiteerde, kreeg te kampen met financiële problemen. Het oude schoolgebouw, een vertimmerd kerkje, voldeed niet meer aan de eisen en de lasten begonnen steeds zwaarder te drukken op de begroting van de vereniging. In 1895 werden plannen ontworpen voor het bouwen van een nieuwe school, maar tot realisering van die plannen kwam het niet. Integendeel. De Vereniging ging eind 1895 ter ziele! Het voortbestaan van de Christelijke school werd door deze gang van zaken ernstig bedreigd. Maar gelukkig kwam er een reddingsoperatie op gang onder aanvoering van ds. A. Dekkers, van 1891 tot 1898 gereformeerd predikant te Buitenpost. Dat een gereformeerd predikant op de bres ging staan voor het bestuur van de Christelijke school was niet zo vreemd. De gereformeerde kerken hebben zich altijd sterk betrokken gevoeld bij het christelijk onderwijs. Gereformeerden hebben ook een belangrijke rol gespeeld bij het stichten van een bijzondere school in Buitenpost. Logisch dat diezelfde gereformeerden ook vooraan stonden toen het voortbestaan van dezelfde school op het spel stond.

De reddingspoging van ds. Dekkers had succes. Hij formeerde een commissie van onderzoek, die moest nagaan wat er diende te gebeuren om de zieltogende christelijke school nieuw leven in te blazen. Deze commissie, waarvan ds. Dekkers zelf de stuwende kracht was, kwam al gauw met een aantal aanbevelingen, waaronder het oprichten van een nieuwe bestuurlijke organisatie voor de school. Het enig overgebleven bestuurslid van de oude Vereniging van Voorstanders van Christelijke belangen, de eerder genoemde Egbert Rispens, had op verzoek van ds. Dekkers alvast een concept-reglement voor de nieuwe vereniging op papier gezet. Daardoor konden er in de oprichtingsvergadering van 22 januari 1896, bijgewoond door 68 personen, vlot zaken worden gedaan. Er werd met algemene stemmen besloten een nieuwe schoolvereniging op te richten. In het bestuur werden gekozen Egbert Rispens, Jelte Bakker, Heine van Dijk, Reint Elinga en Teake Nieuwenhuis. Van Dijk werd voorzitter en Elinga secretaris. Aan een penningmeester was men blijkbaar nog niet toe... Behalve ds. Dekkers speelde ook een andere vooraanstaande gereformeerde in Buitenpost, P.S. Bakker, een belangrijke rol bij het oprichten (in 1878) en het veiligstellen (in 1896) van de christelijke school. De naam P.S. Bakker zou later tot ver buiten Buitenpost bekendheid krijgen door de gelijknamige modezaken in Leeuwarden en Groningen. In de vergadering van 22 januari 1896 was het Bakker, die voorstelde om Rispens, één van de mannen van het eerste uur, bij acclamatie te kiezen in het nieuwe bestuur. Waaruit blijkt dat zowel Rispens als Bakker belangrijke figuren waren in het gereformeerde wereldje in die tijd.

In de notulen van de oprichtingsvergadering van 1896 staat ook een typische notitie over de voorganger, namelijk dat men het vele goede van de Vereniging ter Bevordering van Christelijke Belangen te Buitenpost ontvangen, dankbaar erkennende "blij is, dat deze eindelijk nabij de verdwijning is". Het schonk Dekkers en zijn medestrijders kennelijk een gevoel van opluchting, dat de oude vereniging het loodje had gelegd. Ds. Dekkers was trouwens een voortvarende figuur. Want op deze eerste vergadering diende hij meteen al een plan in voor de bouw van een nieuwe school met onderwijzerswoning. Waarschijnlijk hetzelfde plan dat het vorige bestuur in 1895 al had laten ontwerpen, maar dat toen financieel niet haalbaar was. Het nieuwe bestuur werd gemachtigd deze plannen verder uit te werken. Het nieuwe bestuur had een vooruitziende blik, want in artikel 2 van de statuten van de nieuwe vereniging stond vermeld, dat indien mogelijk uitgebreid lager onderwijs (ULO) ter beschikking moest komen. De bouw van de nieuwe school had de hoogste prioriteit van het bestuur. Hoewel de financiering nog niet helemaal rond was werd de bouw, volgens bestek van de Gebroeders Bijker, reeds in februari gegund aan J. en A. van der Veen te Augustinusga voor 4668 gulden. Nog geen half jaar later, op 4 juli 1896, kon de nieuwe school al in gebruik worden genomen. Het resterende van deze school is nu terug te vinden als opslagdeel van Baderie Bremer aan de Voorstraat.

Intussen waren er ook een aantal andere maatregelen genomen. Het onderwijzend personeel kreeg een nieuwe aanstelling en vast traktement: 800 gulden voor het Hoofd der School P. Potma, 525 gulden per jaar voor meester M. Veenstra, 500 gulden per jaar voor meester W. Pilon en 40 gulden per jaar voor handwerkonderwijzeres Trijntje Boersma. De beide schoolschoonmaaksters vormden de sluitpost en moesten het stellen met 20 gulden per jaar... De financiering van de schoolbouw kwam rond dankzij 2900,75 gulden aan giften en een lening van 2000 gulden tegen 4% rente. Door aansluiting bij de landelijke vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs (CNO) en periodiek schoolbezoek werden waarborgen geschapen voor eht bewaken van de kwaliteit van het onderwijs en door de oprichting van een suppletiefonds kon worden gegarandeerd dat ook kinderen van min-vermogende ouders de school konden blijven bezoeken. Het ging de christelijke school goed, wat niet betekende dat er af en toe geen problemen en zorgen waren met leerlingen, personeel of financiën. Voorals onderwijzers- en salarisperikelen kostten het bestuur in de beginjaren veel hoofdbrekens. Problemen ontstonden er ook toen de christelijke school van het naburige Triemen in 1897 overvol raakte en de kinderen uit Twijzel, die in Triemen naar school gingen, naar Buitenpost moesten worden verwezen. In 1898 kwamen er al 22 leerlingen - lopend - uit Twijzel. Maar in Twijzel had men de zaken financieel minder goed voor elkaar dan in Buitenpost met zijn suppletiefonds. Doordat de schoolcommissie van Twijzel in gebreke bleef kwam de school in Buitenpost financieel weer in de problemen. Secretaris Elinga kreeg opdracht de commissie in Twijzel hierover te kapittelen. Maar het hielp niet veel. Buitenpost en Twijzel bleven verdeeld over deze kwestie, maar de kwaliteit van het onderwijs leed er gelukkig niet onder. In januari 1899 kreeg het schoolbestuur een nieuwe voorzitter, de al eerder genoemde P.S. Bakker. Een dynamische figuur, die krachtig leiding gaf. Een financieel steuntje in de rug vormde in deze moeilijke jaren de opbrengst van de jaarlijkse Unie-collecte, die trouw gehouden werd. In 1900 bracht deze collecte, een solidariteitsgebaar voor noodlijdende bijzondere scholen, 252,05 gulden op in Buitenpost en 33,84 gulden in Twijzel. Na aftrek van 12,50 gulden aan onkosten resteerde er netto 273,39 gulden en dat was een welkome instrooier voor de schoolkas. In 1903 kwamen ook de eerste vier kinderen uit Augustinusga naar de christelijke school van Buitenpost. De schoolcommissie in Augustinusga toonde meer verantwoordelijkheidsgevoel dan die van Twijzel, want in Augustinusga werd gelijk een suppletiefonds gevormd.

In 1903 besprak het bestuur een netelige kwestie toen één van de onderwijzers vertrok. Moest er al of niet een hulponderwijzeres worden benoemd? Buitenpost nam wat dit betreft een uitzonderingspositie in met alleen mannelijk personeel, de handwerkjuf werd niet meegerekend. Hoewel alle bestuursleden "in beginzel tegen vrouwelijk onderwijs" waren, kwam er toch een onderwijzeres, juf G. Terpstra uit Baflo. Zij viel al spoedig zo in de smaak, dat de bestuursleden meteen bekeerd waren. De vereniging kwam na de eeuwwisseling iets ruimer in haar jasje te zitten. In 1904 kon de voorzitter mededelen dat er na jaren van kastekorten eindelijk een voordelig saldo viel te melden van 190,75 gulden. Voor het bestuur aanleiding de hoogste klasse va nhet schoolgeld te verlagen van 25, 20 of 15 cent per leerling per week, al naar gelang het aantal kinderen dat uit één gezin de school bezocht. In 1904 zaten de drie lokalen van de school zo vol, mede door de Twijzeler toestroom, dat de noodzaak zich aandiende er een vierde lokaal bij te bouwen. Dit gebeurde in 1905 maar slechts een paar maanden later werd ook in Twijzel een christelijke school geopend. De daling in leerlingenaantal die daar het gevolg van was, was weer aanleiding om dit stukje nieuwbouw te sluiten.

Het gebouw aan de Voorstraat werd in 1925 verlaten, na de bouw van een nieuwe school aan de Kuipersweg. Later kwam er ook een nieuw schoolgebouw aan de Halbertsmastraat, met de naam 'de Fakkel'. In 1975 werd er een derde Christelijke school gebouwd.