De Schotanuskaart van 1720 met beschrijving
Bij dit artikel is een fragment van de kaart van Achtkarspelen uit de atlas van Schotanus/Halma uit 1718 afgebeeld. Het betreft het noord-oostelijke deel en geeft de toestand weer zoals het er rond het jaar 1700 uitzag. In de loop der eeuwen is aan de grenzen met naburige gemeenten tot heden nog niets veranderd. Het gebruik van de grond is voor een deel wel gewijzigd. De hogere gedeelten (op het kaartfragment gearceerd) werden als bouwland benut. Rogge werd het meest verbouwd en de afgebeelde molens onder andere bij Buitenpost, Gerkesklooster en Augustinusga verzorgden het malen. De lagere delen zoals de Woud Maaden, de Buytenposter Maaden en de Augustiner Gaesten werden ook als weiland gebruikt.
Tekens op het kaartfragment
Een verklaring van de 'Teikens' is erin opgenomen. Wanneer u een recente topografische kaart er op naslaat, is het interessant om na te gaan, wat er allemaal is veranderd. Op verschillende plaatsen waar rond 1700 als een 'Stemdraagende Staate' is gesitueerd, staat nu nog een boerderij. In andere gevallen is bebouwing vermeld, waar heden ten dage niets meer is te vinden.
Wegen
De weg van Gerkesklooster, via de Dijkhuisterweg en de Bruggelaan in de richting van Surhuisterveen en verder, moet worden beschouwd als één van de oude hoofdroutes in Achtkarspelen. De weg van Gerkesklooster langs het kanaal naar Blauwverlaat was er nog niet rond 1700. De wegen op het kaartgedeelte waren allemaal zandpaden. Volgens het boek 'Binnendiken en Slieperdiken' van 1954, geschreven door Walther en Rienks, zouden onder meer de Dijkhuisterweg en de Bruggelaan een zeewerend karakter hebben gehad. Ook staat in dit boek te lezen dat de Lauwerszee met een inham langs de Dijkhuisterweg doorliep tot Lutkepost. Door J.A. Mol e.a. wordt dit in het boek 'Achtkarspelen-zuid/Eestrum' (1990) ten stelligste tegengesproken. Hoe het ook zij, in ieder geval is de Dijkhuisterweg door zijn kronkelige vorm en zijn hoge ligging ten opzichte van de weilanden aan beide zijden, een uniek stuk weg. Door nieuwe landinrichting zijn dergelijke weggetjes helaas zeldzaam geworden, omdat dan bij voorkeur alle bochten worden rechtgetrokken.
Vaarten en riviertjes
De Lauwers vormt al sinds eeuwen een natuurlijke grens met de provincie Groningen. Oorspronkelijk had het de functie om het water van de hogere gronden in Smallingerland naar de Lauwerszee af te voeren. Het stroompje is van weinig betekenis meer. Ook het riviertje de Swadde vormt nog steeds een natuurlijke grens met de gemeente Kollumerland c.a. Het Caspar de Robles- of Kolonelsdiep is in de eerste plaats van belang als onderdeel van de vaarverbinding tussen Friesland en de stad Groningen. In de tijd van de verveningen is het belangrijk geweest voor het vervoer van turf naar gebieden buiten de provincie. Op last van Kolonel Caspar de Robles was een Spaanse kolonel, die in de tachtigjarige oorlog hier was en dus tot het bezettingsleger behoorde. Ook door zijn toedoen en uit dankbaarheid werd voor hem een standbeeld op de zeedijk bij Harlingen opgericht.
Door de hoogteverschillen in het kanaal was
het nodig dat er vallaten (kleine schutsluizen) werden aangebracht.
Voorbeelden hiervan waren onder meer de Allert Atzes- en de
Blauwverlaat. De beide vallaten lagen vlak bij elkaar. Beide staan
op het kaartje. De Stroobosser trekvaart staat op het kaartfragment
aangegeven als Trekvaart van Dokkum op Groningen. Volgens de
Encyclopedie van Friesland werd de vaart tussen 1654 en 1656
gegraven. Het gedeelte tussen Kollum en Stroobos zou er in het
begin van de 16e eeuw al zijn geweest. De stad Dokkum gaf de
opdracht voor de aanleg, omdat Dokkum niet geïsoleerd wilde raken.
Het Grootdiep, de verbinding met de open zee in die tijd, slibde
steeds verder dicht. Het werd een trekvaart met daarlangs een
trekweg, waarop mensen of paarden de schuiten met een jaaglijn
konden voorttrekken. Helaas bleef Dokkum na de oplevering van het
werk met een enorme schuld zitten, vandaar de uitdrukking 'Arrem
Dokkum'. Door de financiële problemen was het zelfs nodig om de
vaart in 1682 aan de schuldeisers af te staan.
Bijna een eeuw later (1779) kwam de vaart in eigendom van de
provincie. Maar deze nieuwe eigenaar wilde er meteen weer vanaf.
Privatisering was toen ook al in de mode. In de Leeuwarder Courant
van 3 januari 1780 plaatste het provinciebestuur een advertentie,
waarbij te koop werd aangeboden: "De Trekvaart en Trekweg van
Dockum na Strobosch, met de Huizen, Landen, Vallaten, Tollen,
Tolhekken, Bruggen en alle verdere annexen. Men kon op twee manier
eigenaar worden. Wanneer de koper bereid was 'de Slattinge', het
maken van Bruggen en Vallaten' en het 'in order brengen der
Trekweg' op zich te nemen, dan kreeg hij een bedrag van 39.950
caroli gulden toe. Mocht de koper niet bereid zijn om dit onderhoud
te laten doen, dan was er een andere mogelijkheid. De vaart en
dergelijke konden dan in eigendom worden verkregen door 25.202
caroli gulden te betalen. In dat geval zou de provincie nog voor
het uitbaggeren, enzovoorts, zorg dragen. We kunnen dus wel
aannemen dat een en ander er verwaarloosd bij lag en dat er sprake
was van heel wat achterstallig onderhoud. De provinciale overheid
was niet zo maar bereid om een bruidsschat van bijna 40.000 gulden
aan de koper mee te geven. Voor die tijd was dit een enorm bedrag.
Verder kunnen we in de advertentie nog lezen dat er jaarlijks van
de huizen, tolhekken en vallaten een huur binnenkwam van 1760
gulden. De 'Mensche Tollen in de Scheepen' leverden een bedrag op
tussen de 800 en 900 gulden per jaar, maar dit zou in de toekomst
wel meer kunnen worden. Uiteraard zag de Stroobosser trekweg er in
vroeger tijden heel anders uit dan tegenwoordig. Hoe de weg er
ongeveer uitzag kunnen we lezen in het gemeentearchief van
Achtkarspelen uit het jaar 1812. Hieruit blijkt dat over de
toestand van de weg veel klachten waren binnengekomen. Men had
'ontwaard dat de weg, evenals in het afgelopen jaar, met
vuilnishopen en houtstapels wsa bezet en dat niet alleen zulks voor
de passage met rijtuigen gevaarlijk is, maar ook voor de weg zelve
uiterst nadelig is'. De huurders van de tolhuizen zouden worden
aangeschreven om volstrekt geen goederen, vuilnis- en mesthopen op
de trekweg te plaatsen. Een van de tolhuizen stond bij
Gerkesklooster ongeveer op de locatie van de huidige zuivelfabriek.
Ook kunt u hier 'Sluyt Boom' op de kaart lezen.
Lutkepost en De Tjoele
Op het kaartje staat nog een kerk zonder
toren. Volgens een kadasterkaart van 1832 wordt er geen kerk meer
aangegeven, maar wel een stukje land vermeld als 'kerkhof'. Het is
waarschijnlijk dat de kerk van Buitenpost zich in de 13e eeuw heeft
losgemaakt van die te Lutkepost. Lutkepost was dus de moederkerk en
zal ongetwijfeld ouder zijn geweest. In 1844 lag er nog een voetpad
vanaf Lutkepost in rechte lijn langs de Tjoele naar het
Kolonelsdiep. Bij dit kanaal was destijds nog een overzet, terwijl
op de kaart van rond 1700 nog een 'Hoog Hout' staat vermeld. Links
onderaan de kaart ziet u de naam 'De Tjoele' staan. Op deze locatie
stond zeer waarschijnlijk de voorgangster van de huidige dorpskerk
van Augustinusga. Aangezien de toren van de huidige kerk in
Augustinusga in de 13e eeuw is gebouwd, kunnen we aannemen dat de
kerk op De Tjoele er in de 11e of 12e eeuw al is geweest. Tot 1946
heeft op de plek een boerderij gestaan met singels en grachten. Het
werd toen vervangen door een huis dat het daar niet lang heeft
volgehouden en in 1968 al is gesloopt. In het terrein valt nog een
verhoging te onderscheiden en er moet nog een waterput zijn
overgebleven. Een vroegere bewoner van de boerderij op de Tjoele,
te weten Jilles Jans, in 1771 getrouwd met Aafke Ates van der Veer,
nam in 1811 de achternaam Tjoelker aan. De nu nog levende Tjoelkers
zijn één familie en stammen allemaal af van de broers Wytse en
Jilles Jans.
Bijzonderheden over de namen in noord-oostelijk Achtkarspelen
Steenharstertille
Werd genoemd naar de buurschap Steenharst, dat hier in de buurt ligt. In de Benificiaalboeken van 1553 is al sprake van de Buitenpostmer of Steenharstertille.
Uitland ('t Uytland)
Ongetwijfeld hebben we hier met vroeger buitendijks- of kwelderland te maken. Het water van de Lauwerszee kwam op deze plek in vroeger eeuwen vlak in de buurt.
De Horne
Nu op de kaart aangegeven als Kleinhorne. Wellicht genoemd naar een horne (hoek van oude zeedijk). Hier is nog enige bebouwing aanwezig.
Scharnehuizen (Scharnehuysum)
Behoorde bij het vrouwenklooster Galilea of Olijfberg dat hier vlak bij stond. De naam kwam in 1479 al voor, toen de zathe uit de eigendommen, die nog door het Gerkesklooster en Vrouwenklooster gemeenschappelijk werden bezeten, aan het Vrouwenklooster werd toegewezen. Na de reformatie in 1580 gingen de kloostergoederen over in eigendom bij de provincie, zo ook Scharnehuizen. De provincie verkocht het in 1644. In 1625 had een zekere Gerben Claesz 'toe Schernehuysum' nog 10 pondemaat land in gebruik 'die poortfenne' genaamd. Misschien komt deze naam van de poort van het vroegere klooster.
Sarabos
De zathe Sarabosch kwam voor in 1652 en was mogelijk genoemd naar een non van het eerdergenoemde Vrouwenklooster. Er gaat ook een verhaal dat deze Sara hier werd vermoord en ter plaatse werd begraven.
Stanialand
Mogelijk genoemd naar een eigenaar van dit land. In de 15e en 16e eeuw leefde er in Friesland een hoofdelingengeslacht Stania.
Schalkendam
Was voor het jaar 1300 een uitwateringssluis in de Lauwers. De naam werd gebruikt voor een verbindingsdijk ter plaatse. 'Schalk' betekent dienaar, onvrije. De naam is verdwenen van de huidige kaarten.
Tenslotte
Vrij beknopt is op de materie ingegaan. De bedoeling van dit artikel is om interesse te kweken voor de geschiedenis van de regio. Uitvoeriger informatie vindt u uiteraard in de historische boeken over deze streek.
(@copyright: www.binnenbuitenpost.nl, 2015)