... hoe Buitenpost zonder riolering haar boodschap deed

Rond 1910 was het nog lang niet zo ver dat er waterleiding bestond en dat men dus kon beschikken over een watercloset. Er waren woningen met een beerput, maar een groot deel van de inwoners maakte gebruik van een eigen ton, die echter niet werd opgehaald. Wanneer deze vol was, moest men zelf de inhoud ergens deponeren.

afbeelding toiletHet verwijderen van de inhoud van de toilettonnen gebeurde vaak in een gegraven gat in de tuin. Ook kwam het vaak voor dat een boer het ophaalde om zijn land ermee te bemesten. Zo langzamerhand ging deze toestand problemen opleveren. Er was te weinig ruimte rondom de woningen en de sloten raakten er door vervuild. Hier werd van gemeentewege wel op toegezien. Regelmatig werden eigenaren aangeschreven om hieraan iets te doen. Door de opkomst van de kunstmest hadden de boeren er ook niet meer zo veel belang bij om het op te halen. Deze problemen speelden met name in Buitenpost. In de andere dorpen van Achtkarspelen kon men kennelijk beter het vuil kwijt. Hoewel, in Surhuisterveen bestond er een particuliere tonnendienst, georganiseerd door Plaatselijk Belang.

Handtekeningenactie

In Buitenpost ging men actie voeren om te komen tot invoering van een tonnenstelsel. Op 27 juni 1910 ging er een verzoek naar de gemeenteraad, ondertekend door 70 inwoners. De eerste ondertekenaar was Feike de Vries, steenhouwer, aldaar. Het was de wens dat de gemeente een tonnendienst ging opstarten en er dus voor zorgde dat de inhoud geregeld werd opgehaald en men tegelijkertijd een schone ton afleverde. de zaak werd door burgemeester en wethouders grondig onderzocht door onder andere informatie in te winnen hoe men dit probleem in andere gemeenten oploste.In de vergadering van de gemeenteraad d.d. 8 februari 1911 werd zeer uitvoerig beraadslaagd over het verzoek van de Buitenpostmers. Nu bleek dat de leden van het college van burgemeester en wethouders het niet eens waren. Alleen wethouder M.A. Kooi was een voorstander om van gemeentewege een tonnendienst te beginnen en hield dan ook een gloedvol betoog. Hij voerde meerdere argumenten aan. Ten eerste "Gaat het niet aan zulk een nuttige zaak als de invoering van het tonnenstelsel waarbij de volksgezondheid zoo nauw is betrokken om de financiële bezwaren hieraan verbonden niet ter hand te nemen en er zich met een Jantje van Leiden van af te maken. Ten tweede "omdat ik meen dat het de roeping en de plicht van de raad is in dezen een goed voorbeeld te geven. De menschen kunnen hun vuil niet bergen en ook voor geld en goede woorden kunnen ze het niet kwijt". Verder was hij van mening dat het tijd werd om de hygiënische toestanden in de gemeente te verbeteren. In andere gemeenten, zoals in Menaldumadeel, het Bildt en Kollumerland, bestond het tonnenstelsel al een tijd. Wethouder Kooi stelde voor: "goedgunstig op het adres te beschikken, behoudens de bepaling dat de aanschaffing der tonnen aan de particulieren wordt overgelaten". De voorzitter kreeg hierna het woord en was het er beslist niet mee eens dat de meerderheid van het college zich er met een Jantje van Leiden had afgemaakt. Deze had de zaak minstens zo goed onderzocht dan de minderheid. Behalve wethouder Kooi, waren de leden D. Kuipers jr. en A.J. van der Land er voor om het verzoek van F. de Vries e.a. in te willigen. De overige raadsleden maakten vooral bezwaar tegen de kosten, die moesten worden gedragen door alle belastingbetalers in de gemeente, terwijl alleen inwoners van Buitenpost van de voorziening konden profiteren. Dit was volgens wethouder Kooi geen argument, want de raad had subsidie verleend aan de bewaarscholen te Buitenpost en Surhuisterveen, waar de overige dorpen ook niets aan hadden. Uiteindelijk werd besloten de beslissing op het verzoek aan te houden. Burgemeester en wethouders zouden de zaak verder onderzoeken en met een nieuw voorstel komen.

Een gratis oplossing

In de notulen van het college van b. en w. kunnen we lezen dat er zeker werd gewerkt om tot een oplossing te komen. De gemeente-architect maakte een begroting voor een bergplaats van de faecaliën. Deze zou worden gemaakt van oude stenen met een opreed vanaf de opslag bij de vaart in Buitenpost. Met een hek voor de beveiliging en het werkloon kwamen de kosten op f 140,39. Verder besloot het college op 12 april 1911 om de raad te adviseren het verzoek van F. de Vries c.a. voor invoering van het tonnenstelsel in te willigen. Voor het gebruik behoorde een matig recht te worden geheven en de tonnen zouden van gemeentewege worden verstrekt. Men was dus inmiddels tot een andere zienswijze gekomen. Het duurde nog ruim een jaar en dit was op 18 mei 1912 dat burgemeester Bekker, in de raadsvergadering op deze dag, met een verheugende mededeling kwam. Iemand uit Buitenpost had zich bereid verklaard "om het bedoelde afval in het dorp tegen kosteloozen afstand daarvan op te halen". Burgemeester en wethouders stelden nu voor op dit aanbod in te gaan en het voorstel werd uiteraard met algemene stemmen aangenomen. Dit was "een stik bûter in de brij". Het kostte de gemeente niks en de burgers van Buitenpost konden de knip dicht houden. Later bleek dat "die iemand uit Buitenpost" de bekende zakenman P.S. Bakker was. Blijkbaar zag deze er brood in om het vuil als mest te verkopen en er iemand voor in te huren om het bij de huizen op te halen.

Nieuwe regeling

Deze voordelige periode om het vuil kwijt te raken duurde niet zo heel lang. In de Kollumer Courant d.d. 21 april 1917 stond het volgende bericht: "De heer P.S. Bakker te Buitenpost, die reeds enige jaren in de vuilnisverzameling alhier voorzag, vond het te bezwaarlijk hiermede in het vervolg door te gaan. De heer R. Zijlstra zich bereid voortaan voor de faecaliën-berging zorg te dragen". Opnieuw volgden er in de gemeenteraad uitvoerige discussies hoe het nu verder moest. Uiteindelijk kwam men tot de volgende regeling. Zijlstra kreeg van de gemeente f 200,- per jaar voor zijn werk en de huishoudingen in Buitenpost, die aansluiting wensten, werden jaarlijks aangeslagen voor een bedrag van f 3,- De minder draagkrachtigen werden hiervan vrijgesteld.

gemeentereiniger poelmanGemeentelijke reinigingsdienst

Vóór 1940 waren bij de gemeente Achtkarspelen al plannen voor het instellen van een reinigingsdienst. Gedeputeerde Staten maakten toen bezwaar tegen het vervoer per auto. Paardentractie werd economischer geacht. De gemeente moest destijds hierin berusten en de zaak kwam op de lange baan, mede in verband met de tweede wereldoorlog 1940-1945. In 1950 kwam het er uiteindelijk toch van en werd gestart met 247 tonnen te Buitenpost, 266 te Surhuisterveen en 91 te Gerkesklooster. De reinigingsrechten bedroegen toen f 9,- per jaar. In 1951 vond een uitbreiding plaats met de dorpen Twijzel, Kootstertille, Drogeham, Augustinusga en Surhuizum, later nog met Twijzelerheide en Harkema. Boelenslaan is nooit aangesloten geweest. Waren er in 1960 nog 845 op te halen tonnen, door het aanbrengen van de waterclosets in de woningen daalde dit in 1970 tot 529, in 1972 tot 71 en bij de afsluiting van het tonnentijdperk in 1973 waren het er nog 16. Op grond van de Premieregeling Woningverbetering kon men van de overheid een tegemoetkoming krijgen voor en vervanging van een privaatton door een closet. Op 4 oktober 1973 werd bij een bijeenkomst van het gemeentebestuur en personeel op het Jeltingahuis te Buitenpost met applaus afscheid genomen van de tonnen. Een feestelijke ton met bloemen werd aangeboden aan een werknemer van de reinigingsdienst, de heer Klaas Veenstra. Het tijdperk van de tonnen was hiermee definitief afgesloten.