oorsprong proto friezenWaar de bewoners van ons hedendaagse woongebied vandaan komen is niet gemakkelijk te achterhalen. Volkenkundig en genetisch onderzoek vermoedt dat deze oorspronkelijk noord en westelijk van Friesland - in Duitsland, Denemarken en Noorwegen - ligt. De Friezen die daar eerder woonden, de zogeheten 'proto-Friezen', waren een West-Germaans zwerfvolk dat in de zevende eeuw v.C. vanuit het gebied tussen Eems en Weser naar de lage landen was getrokken (kaartje rechts). Als noorderburen van het Romeinse rijk raakten deze Proto Friezen daar meermaals in conflict met de grenslegioenen. Behalve deze proto-Friezen werden ook nog andere West-Germaanse zwerfvolkeren gesignaleerd in dit gebied, zoals de Chauken. Zij werden vooral gesignaleerd in het noordelijke kustgebied van Friesland en Groningen, het mondingsgebied van de Rijn en rond het Flevomeer.

De eerste bewoners van de Fries-Groningse kleigebieden komen waarschijnlijk merendeels uit Noordwest Nedersaksen, namelijk uit het gebied tussen de benedenloop van de Eems en de Weser (Eems/Weser kolonisten 600 - 400 v.C.). De eerste boeren van het Eems/Weser gebied waren de hunebedbouwers (Trechterbekercultuur) die zo'n 3400 jaar v.C. opdoken. Deze boeren kwamen waarschijnlijk uit een gebied dat rond de Elbe en Saale lag. Een tweede groep kolonisten komt uit Drenthe en de aangrenzende zandgebieden van Groningen en Friesland (400 - 300 v.C.). Tussen 400 en 200 v.C. ontwikkelt zich uit de Eems/Weser- en de Drentse groep kolonisten een groep met een eigen identiteit. Sommige archeologen noemen dit de Proto-Friese cultuur. Deze Oer-Friezen woonden in een gebied dat tussen Leiden en Delfzijl ligt. De 'Proto-Friezen' breiden in de volgende eeuwen hun woongebied uit. In het jaar 1 loopt het woongebied van Wijk bij Duurstede tot aan de Eems. Dit gebied komt precies overeen met de beschrijvingen die Ptolameus geeft van het woongebied der Friezen. (Het type aardewerk dat kenmerkend is voor deze 'vroege' Friezen komt vooral in de huidige provincie Friesland voor; meer naar het oosten neemt het aantal vondsten snel af).

Frisii en de Romeinen - Romeinen in Friesland

De Friezen zouden waarschijnlijk nog lange tijd geboerd hebben, onopgemerkt door de buitenwereld, als die buitenwereld zich in de eerste eeuw v.Chr. niet zelf met hen was gaan bemoeien. Romeinse geschiedschrijvers maakten bijna 2.000 jaar geleden al melding van ‘Frisii’, woonachtig in de kuststreken tussen de rivieren de Oude Rijn in het zuiden en de Eems in het noorden. Bij de geschiedschrijver Tacitus komen we de aanduidingen ‘Frisii minores’ en ‘Frisii majores’ tegen. Volgens hem waren ze respectievelijk te vinden in het huidige Noord-Holland en het Fries-Groningse terpengebied. Romeinse legioenen doorbraken dat isolement door in de tweede helft van de jaren 50 v.Chr. onder bevel van generaal Julius Caesar heel Gallië te veroveren. Ook Nederland ten zuiden van de Rijn behoorde naar zijn inzicht tot zijn veroveringen. Maar aangezien hij niet in Nederland is geweest, was dat een nogal theoretische claim. Menens werd het pas in 12 v.Chr., toen een andere Romeinse generaal, Drusus, zich de Rijn af liet zakken en vrijwel heel Nederland bezette. Maar tot een langdurige, permanente bezetting van het gebied dat de huidige provincie Fryslân omvat, is het nooit gekomen. Wel lag het in eeuwenlang in de invloedssfeer van het Romeinse Rijk, werden er belastingen betaald door middel van runderhuiden, werd er geïmporteerd en verhandeld met Romeinse sieraden en aardewerk. friezen ten tijde van de Romeinen(op het kaartje rechts: de gebieden die bewoond werden door de Friezen tussen ca. 200 v. Chr. tot het begin van de jaartelling). Vreedzaam was het ten tijde van Rome lang niet altijd. In 28 kwamen de Frisii, geholpen door Bataven en Cananefaten, in opstand tegen de Romeinen. Volgens de Romein Tacitus begon deze opstand nadat Olennius de maat van de huiden had veranderd tot die van een wild rund (oeros). Aan deze eis konden de Frisii niet voldoen aangezien hun koeien tamelijk klein waren. Om toch aan de voorwaarden te kunnen voldoen werden kinderen van de Frisii verkocht. De Frisii en hun bondgenoten kruisigden een aantal belastinginners en brachten 1300 Romeinen om het leven. Nadat ze in 47 opnieuw waren onderworpen, namen de Frisii tussen 69 en 70 deel aan de mislukte Bataafse opstand. Na de Opstand van de Batavieren raakte Nederland verdeeld in vier zones, waarbij een in het Noorden, boven een ontvolkt gebied. Daar woonden vrije Germanen zoals Cananefaten en Friezen. Hier was de Romeinse invloed betrekkelijk gering.

Er wordt wel eens gedacht dat de huidige inwoners van Friesland direct voortkomen uit de Frisii van de oudheid. De term Friezen duidt echter niet zozeer op de oude Frisii uit de Romeinse tijd maar is slechts de verzamelnaam voor Angelen, Saksen en andere Germaanse stammen die rond 400 na Christus het zeer dunbevolkte gebied ten Noorden van de Rijn bevolkten. Archeologen schatten dat in dit gebied toen circa 30.000 mensen woonden. Oveigens zullen het er in het jaar 1000 ongeveer nog steeds even veel zijn geweest. Mogelijk vermengden deze stammen zich met een kleine groep achtergebleven 'echte' Frisii (de proto-Friezen). Deze tijd van na 406 wordt de 'Grote volksverhuizing' genoemd, waarin veel namen van germaanse stammen uit noord-europa verdwijnen, behalve die van de Friezen.

Vroege middeleeuwen

friesland en dorestadBij het optekenen van de Lex Frisionum rond 790 strekte Friesland zich uit van het Sincfala, gewoonlijk geïdentificeerd als het Zwin aan de kust in België, tot aan de rivier de Weser in Duitsland. Friesland had geen hoofdstad en bestond voornamelijk uit kleine dorpen met slechts enkele boerderijen. Wel bekend is Dorestad, dat uit een twintigtal grote opslagboerderijen bestond met daarlangs een kanaal waar veel handel werd gedreven. Het was een belangrijke doorvoerhaven in Magna Frisia. Door verzanding en plunderingen door de Vikingen verviel deze stad echter.

Over Frieslands organisatievorm is weinig met zekerheid bekend. Uit de 7e en 8e eeuw zijn enkele 'koningen' bekend: Aldgillis en Radbod, die vooral macht lijken te hebben gehad over de Friese legertroepen. In 677 verleent de friese Koning Aldgisl (vader van Radbod) onderdak aan Wilfried, bisschop van York, die op doorreis is naar Rome. Koning Aldgisl verleent de bisschop zelfs toestemming om te prediken, maar laat zich zelf niet bekeren. In 679 sterft Aldgisl en wordt opgevolgd door zijn zoon Radbod. Radbo(u)d koning der Friezen, verbrandt de christenkapel, De Wiltenburg bij het hedendaagse Utrecht. De dadendrang van de nieuwe koning wordt in 689 gestuit en Radboud wordt bij Dorestad (Wijk Bij Duurstede) door Pepijn II verslagen. Friezen worden daarmee opnieuw teruggedrongen naar het noorden. In 714 sterft Pepijn II en Radboud maakt gebruik van de verwarring en komt in opstand. Radboud verbrandt kerken en dwingt de zobenoemde 'aartsbisschop der Friezen' en engelse prediker Willibrord, te vertrekken. In 719 veroverden de Franken na eerdere schermutselingen Friesland ten westen van het Vlie. In 733 of 734 volgde onder leiding van Karel Martel de verovering van het gebied tussen Vlie en Lauwers. Het Friese leger onder leiding van Poppo werd toen verslagen bij de Slag aan de Boorne. Aan het eind van de 8e eeuw veroverde Karel de Grote Friesland ten westen van de Lauwers en de naastgelegen Saksische gebieden.

Hoge middeleeuwen

Na de dood van Karel de Grote viel het Frankische Rijk uiteen, wat de stabiliteit niet ten goede kwam. Hier maakten de Vikingen gebruik van. Het Friese Dorestad werd vaak geplunderd en de Vikingen ontvoerden vrouwen en kinderen om ze elders als slaaf te verkopen. De eerste aanval op de stad vond plaats in 834; de laatste in 863. De Frankische vorsten stonden machteloos tegenover deze invallen en probeerden de vikingleiders aan zich te binden door hun grote gebieden in leen te geven. De Noorman Rorik heeft bijvoorbeeld dertig jaar lang op het eiland Wieringen gewoond. Rorik was dusdanig belangrijk dat Karel de Kale hem in 870 in Nijmegen ontving. In 1996 is op Wieringen een zilverschat gevonden die van Rorik afkomstig zou kunnen zijn.

Rorik en andere Noordse leenmannen van de Franken konden de invallen van hun landgenoten echter niet voorkomen. In 873 veranderde dit tijdelijk. De inwoners van Oostergo, waar een zekere Albdag toen graaf was, weigerden te betalen aan de invallers en doodden Rodulf samen met enkele honderden van zijn mannen in een gevecht. Er wordt soms gesuggereerd dat dit bij de kerk in Dokkum was. De Vikingen kwamen in 879 terug en bezetten onder leiding van Godfried de Noorman een groot gedeelte van het huidige Nederland. Hij werd in 885 vermoord, waarbij Gerolf van Holland een groot aandeel had en die daarmee de Friezen bevrijdde van de Vikingen en stamvader werd van het Hollandse Huis.

In de 10e eeuw begon langzamerhand het Oudfries te ontstaan. In het jaar 1006 ontstond het Graafschap Midden-Friesland onder leiding van de Brunonen. Keizer Hendrik IV droeg dit gebied in 1088 over aan de bisschop van Utrecht, tot onvrede van graaf Egbert II van Meißen, die tegen keizer Hendrik IV (zijn neef) in opstand kwam. Na Egberts dood in 1090 volgde Hendrik van Northeim hem op als graaf van Midden-Friesland, maar hij werd op 10 april 1101 vermoord door Friezen onder leiding van de bisschop van Utrecht. Hiermee begon de periode van Friese vrijheid, waarin de Friezen zichzelf min of meer zelfstandig bestuurden, ondanks aanspraken van Holland en Utrecht op het gebied, dat zij echter niet onder hun gezag konden krijgen.

Late middeleeuwen

De periode 1200-1500 staat in de Friese geschiedenis vooral bekend als de periode van de Friese Vrijheid. In latere tijden zal die vrijheid iets mythisch krijgen, de vrijheid was de Friezen geschonken door Karel de Grote uit dankbaarheid voor hun inzet voor de strijd van Karel in Rome. Dit zogenaamde Karelsprivilege wordt overigens al in deze tijd genoemd in een van de oudste Friese rechtsteksten: het Hunsingoër Landrecht.

Kern van de Friese Vrijheid is het ontbreken van een landsheer. Voor hun bestuur en rechtspraak zijn de Friezen op zichzelf aangewezen. Er zijn wel 'Heren' die aanspraak maken op de Friese landen, maar geen van hen slaagt er in die aanspraken te verzilveren. Het gevolg is dat Friesland nauwelijks een centraal bestuur kent. Bestuur, en dat omvat in deze periode ook rechtspraak vindt plaats op lokaal niveau, waar de vrije boeren bij toerbeurt als redger optreden. Er is wel enig streven om gezamenlijk, met alle zeven Friese Zeelanden, tot een vorm van centraal bestuur te komen bij de Upstalboom, maar enig blijvend resultaat levert dat niet op. Friesland blijft een landstreek waar slechts op lokaal niveau bestuurd wordt, wat aan lokale hoofdelingen de kans biedt om hun lokale macht steeds verder uit te breiden. Naast de hoofdelingen zijn het met name de kloosters die de Friese maatschappij in deze periode domineren. De Friese steden, althans de steden in het huidige Friesland, hebben niet de macht om een dominante rol te spelen.

Kloosters

De overgang tussen Hoge Middeleeuwen en Late Middeleeuwen is in Friesland een periode waarin een groot aantal kloosters wordt gesticht. Zowel in het huidige Friesland als in de Ommelanden groeien kloosters als Klaarkamp en Aduard uit tot de grootste landbezitters. In Mariëngaarde en Wittewierum worden in de 13e eeuw kronieken geschreven die onze belangrijkste bronnen zijn voor de geschiedenis van deze periode. De abten van de belangrijkste kloosters spelen niet alleen een rol in hun klooster, maar zijn ook politiek belangrijke figuren in het Friesland van de Friese vrijheid. In meerdere verdragen zijn het de abten van Klaarkamp, Aduard of Gerkesklooster die genoemd worden als arbiter, als schepper van het zijlvest of als partij bij een verdrag. Meerdere kloosters hebben eigen schepen waarmee handel wordt gedreven op steden als Hamburg en Brugge. Eilanden zoals Schiermonnikoog, Marken en Bosch zijn eigendom van de belangrijkste kloosters.

Kruistochten

Uit meerdere bronnen blijkt een grote geestdrift in Friesland voor deelname aan een kruistocht. In de kroniek van Bloemhof wordt beschreven hoe Olivier van Keulen door de Friese landen trok en velen wist warm te krijgen voor een reis naar het Heilige land. De kroniek bevat ook een anoniem verlag van een deel van de Vijfde kruistocht.

Friesland en Holland

In de nacht van 13 op 14 december 1287 werd Friesland getroffen door een springvloed: de St. Luciavloed. In de volksmond wordt dit de "grutte stoarm" genoemd. Het geweld van de zee sloeg een bres in de Friese kust; de Zuiderzee scheidde sindsdien West-Friesland van Friesland, en de Waddeneilanden ontstonden.

kaartjes van nederland voor en de vloeden

Kaartje van Nederland, ruim voor en na de invloed van diverse grote vloeden. De St. Lucia was de laatste vloed in de 13e eeuw die grote stukken veengrond wegsloeg.

foto van het monument bij warns In 1288 slaagde graaf Floris V van Holland er uiteindelijk in om West-Friesland te onderwerpen. De Hollandse graven maakten echter ook aanspraak op Friesland ten oosten van het Vlie. Ook de bisschop van Utrecht claimde Friesland. Uiteindelijk kwamen beiden overeen dat zij Friesland gezamenlijk zouden besturen. De praktijk bleek echter weerbarstig. Behalve in Stavoren, dat vooral op Holland was gericht, slaagden geen van beiden er in een daadwerkelijke machtsbasis in Friesland te creëren. Het verzet leidde er toe dat er expedities op touw werden gezet om het gezag af te dwingen. Op 26 september 1345 sneuvelde bij zo'n gelegenheid de Hollandse graaf Willem IV in de slag bij Warns tegen de Friezen. Het monument bij Warns met het opschrift  "Leaver dea as slaef", herinnert aan die gebeurtenis (foto rechts). De Hoekse en Kabeljauwse twisten beletten de Hollandse graven een om tijdlang daarna in Friesland orde op zaken te stellen.

Schieringers en Vetkopers

De veertiende en vijftiende eeuw werd niet alleen gekenmerkt door de strijd tegen buitenlandse heersers, ook intern werd er flink strijd geleverd. De Schieringers en Vetkopers vochten bijna twee eeuwen een onderlinge strijd uit waarbij moeilijk valt aan te geven wat het verschil tussen beide partijen was. Lang stonden de Schieringers bekend als de partij die streden tegen vreemde invloeden, maar als de strategische situatie daar om vroeg zochten ook zij steun buiten Friesland. Met name Albrecht van Beieren (1336-1404) trachtte gebruik te maken van de onderlinge tweespalt. Meerdere hoofdelingen droegen hun heerlijkheid over aan Albrecht om deze vervolgens in leen van hem terug te krijgen. Daarbij was de omvang en de inhoud van de heerlijkheid overigens vaker meer wens dan werkelijkheid. De tegenstand van met name Oost-Friese krachten en de stad Groningen zorgden ervoor dat ook Albrecht uiteindelijk bakzeil moest halen.

De inwoners van onze streek wisten zich soms in deze periode krijgshaftig te weren. Ze worden namelijk in de Nederlandsche Jaarboeken van Vossius met bewondering genoemd onder de naam 'octopagici' - ofwel letterlijk 'bewoners van de acht dorpen'. De vermelding heeft betrekking op het jaar 1398 waarin de inwoners van de Grietenij Achtkerspelen, weigerden "het juk der Graaven van Holland te draagen, en bleven boven alle andere Friesen, voor 't dreigend geweld onbevreesd". De Achtkerspelenaars staken volgens sommige twee schepen van de Graven van Holland in brand, en dwongen de daarop aanwezige manschappen de vlucht te nemen. "Die van Stellingwerf en Schoterland, en andere Friesen, volgden dit voorbeeld van kloekmoedigheid. Gezamenlijk verzetteden zij zig tegen den Hertog Aalbrecht van Beijeren, die hen hierop moest verlaaten". Vossius meldt ook nog: "dat de bewooners van deeze Grietenij op de Hollanders verbitterd waren".

De steden

Friesland was in de late middeleeuwen een relatief dichtbevolkt gebied. In deze periode werden steeds nieuwe parochies gesticht, wat zich heden ten dage nog laat terugzien in de grote rijkdom aan middeleeuwse kerken in Friesland en Groningen. Ondanks die relatieve bevolkingsdichtheid bleef Friesland meer een streek van dorpen dan van steden. In het huidige Friesland was Stavoren van oudsher een stad. In Westergo leek met name Franeker geschikt voor een stedelijke functie. In Oostergo lagen slechts twee steden, Leeuwarden en Dokkum. Ten oosten van de Lauwers waren oorspronkelijk Winsum en Garrelsweer de plaatsen die markt en muntrecht hadden; de positie van Garrelsweer werd later overgenomen door Appingedam. De belangrijkste stad voor de Ommelanden was echter Groningen, van origine een Drents dorp, dat echter vooral gericht was op Friesland. In Oost-Friesland was Emden de dominante stad. Geen van de elf steden in het huidige Friesland slaagde erin om een bovenlokale rol te spelen. Binnen hun eigen muren waren de meeste steden soeverein, maar verder reikte hun macht niet. In de Ommelanden slaagde Groningen er wel in om de dominante factor te worden; ook een groot deel van het huidige Friesland verbond zich met die stad. Maar net als de graaf van Holland moest ook Groningen uiteindelijk erkennen dat Friesland zich niet liet onderwerpen.

Het einde van de Friese Vrijheid

De Friese Vrijheid was in de loop van de 15e eeuw meer idee dan realiteit geworden. In de Ommelanden had de stad Groningen min of meer de positie van landsheer bereikt. In 1464 werd Ulrich Cirksena de eerste graaf van Oost-Friesland. In 1498 benoemde keizer Maximiliaan van Oostenrijk hertog Albrecht III van Saksen tot 'gubernator' van heel Friesland. Hij kreeg echter alleen het gedeelte ten westen van de Lauwers onder controle. Hiermee was de opsplitsing van het oude Friesland een feit, en kwam de Friese Vrijheid ten einde.

Na Albrecht III

Na de dood van Albrecht in 1500 werd zijn zoon Joris met de Baard 'gubernator' van Friesland, tot 1505 samen met Hendrik de Vrome, daarna alleen. Joris probeerde in 1514 Groningen en De Ommelanden te veroveren, maar die hadden een verbond gesloten met Oost-Friesland en Gelre en dreven Joris terug naar Leeuwarden. Door geldgebrek verkocht hij tenslotte op 19 mei 1515 zijn rechten op Friesland aan keizer Karel V, die Floris van Egmont aanstelde als de eerste stadhouder van Friesland. Als na 1500 over (de geschiedenis van) Friesland wordt gesproken geldt dat in steeds toenemende mate enkel nog de geschiedenis van de huidige provincie Friesland wordt bedoeld. Het mislukken van de plannen van Albrecht, om in heel Friesland een tweede vorstendom voor zijn jongere zoon te stichten, leidde tot een duidelijke scheiding tussen Friesland en de Ommelanden. Dit uiteindelijk zeer tegen de zin van de Ommelander hoofdelingen die een provincie met de stad Groningen zouden gaan vormen. In Groningen zouden nog wel lang banden met Oost-Friesland blijven bestaan, maar politiek was ook de Eems een definitieve scheidslijn geworden.

Nieuwe Tijd

afbeelding van Grutte pier De nieuwe tijd begon voor Friesland met de laatste Fries-Hollandse oorlog (1515-1524). Het platteland had veel te lijden van de strijdende partijen en van profiterende roversbenden. De Zuiderzee werd onveilig gemaakt door de beroemde Friese zeerover Grote Pier (plaatje rechts). Aan het einde van de oorlog, in 1524, kwam Friesland onder het gezag van Karel V, die de eerste stadhouders aanstelde en de Heerlijkheid Friesland oprichtte, die toegevoegd werd aan de Habsburgse Nederlanden. In 1528 werd de stadhouder van Friesland ook verantwoordelijk voor Overijssel. Als gevolg van de Eerste slag bij Heiligerlee in Groningen en de Vrede van Grave in 1536 kwamen ook Groningen en Drenthe onder het gezag van Karel V. Zijn Friese stadhouder Schenk van Toutenburg werd tevens benoemd stadhouder voor deze gebieden. In de tweede helft van de 16e eeuw werd Friesland geteisterd door overstromingen. De toenmalige spaanse stadhouder, kolonel Caspar de Robles die in 1568 werd benoemd, nam het herstel van het dijkwezen krachtig ter hand. Maar ook was hij betrokken bij de aanleg van waterwegen in onze omgeving. Door zijn initiatieven werd ondermeer het Prinses Margriet-kanaal tussen Bergum en Stroobos gegraven. Het van sloot tot echt vaarwater gegraven heeft daarom lang de naam van Kolonelsdiep (fries: Knillesdjip) of Caspar De Robles kanaal gehad.

De Tachtigjarige Oorlog

Tijdens de inhuldiging van Filips II weigerden de afgezanten van stadhouder van Friesland te buigen voor de nieuwe koning en gaven hem te verstaan dat "zij alleen voor God bogen." Deze controverse zette de moeizame relatie tussen de Lage Landen en Spanje nog verder onder druk. De opstand tegen het spaanse gezag (Tachtigjarige Oorlog) brak spoedig ook in Friesland uit. Onder leiding van Willem van Bronkhorst werden Sneek, Dokkum, Bolsward en Franeker door de geuzen bezet. De opstandelingen waren echter niet tegen Caspar de Robles opgewassen, zodat het Spaanse gezag snel weer hersteld werd. De Staten-Generaal zetten daarna Caspar de Robles gevangen en Friesland sloot zich aan bij de Pacificatie van Gent. Het waren in die periode roerige tijden voor Achtkarspelen. Ook onze regio had de strijd tussen Willem van Oranje en de hertog van Alva te maken. De legers van de strijdende partijen trokken vaak van slagveld naar slagveld. Op hun routes werden burgers regelmatig door de huurlegers lastiggevallen. Zo is uit omstreeks 1580 bekend dat beide legers tijdelijk in en om Buitenpost hebben huisgehouden. Het leger van Alva, duizend man sterk, heeft volgens oude verhalen drie dagen in Achtkarspelen gebivakkeerd. In die korte tijd verteerden ze op kosten van de bevolking 'wijn, broot ende versch fleisch' voor een totaalbedrag van drieduizend caroliguldens, een vermogen in die tijd. En Achtkarspelen was toen al arm, ze werd beschreven als 'een der cleijnste ende armelickste grietenijen van Vrieslandt'. In 1580 koos de Groninger stadhouder Rennenberg de kant van de hertog van Alva. Friesland stelde zich onder het gezag van Willem van Oranje. Het grootste deel opgenomen in de Unie van Utrecht. Het gewest werd toen aangeduid als een "algemene heerlijkheid" ofwel de heerlijkheid Friesland. Deze ontwikkeling was de aanleiding tot verschillende conflicten langs de provinciegrenzen, en dus ook Buitenpost. Zo werd volgens de geschiedschrijver Winsemius de schoolmeester van Buitenpost "...van de Malcontenten (d.i. Spaansgezinden - red.) dootgeslagen, nalatende een wedw met twee kinder". Maar ook de eigen partij onder Willem Lodewijk was niet minder onvriendelijk. In 1590 verbleef Willem met een leger van 2500 man in Kollum. Het grietenijbestuur van Achtkarspelen werd gedwongen elke dag grote hoeveelheden hooi en stro voor de paarden aan te brengen. Vier jaar later waren weer in Buitenpost spaanse 'inlandschapssoldaten' ingekwartierd, ondermeer in de kerk. Door onvoorzichtigheid met vuur ging de kerk in vlammen op. Hoe arm de grietenij was geworden, blijkt wel uit het feit dat het jaren geduurd heeft voordat de kerk weer werd opgebouwd.

kaartje van de kwartieren van Friesland na 1599

De Staten van Friesland waren samengesteld uit afgevaardigden van de 11 steden en de 30 grietenijen. Vanaf 1580 zijn de stadhouders altijd leden van het huis van Nassau geweest. Dit feit gebruikten de Oranjes later als basis voor hun claim op het koningschap van de Nederlanden. De voormalige gouwen Oostergo, Westergo, Zevenwouden en de elf steden vormden samen de kwartieren van Friesland (1579-1795), zie het kaartje boven.