Buitenpost heeft enkele eeuwenlang een befaamde herberg gehad, te weten De Roskam op het kruispunt van de rijksstraatweg (Voorstraat) met de Kuipersweg en de Stationsstraat. In oude koopakten wordt ook de naam 'Posthuis' genoemd. Deze naam herinnert aan de functie die dit gebouw vroeger had als halte en wisselplaats van de postkoets en dat de postmeester hier woonde.

de roskam rond 1900 De oudste aanwijzing dat op de plek van De Roskam (nu een Chinees restaurant) een herberg heeft gestaan, is te vinden in een proclamatie (verkoopakte) d.d. 13 december 1697. Hier is sprake van een zekere Fokeltje Folkerts en haar beroep was "harbargierse". We gaan nu met grote sprongen door de tijd en komen terecht in het jaar dat de koopman Roelof Smit en zijn vrouw Gerritje Menjes uit Dokkum de herberg kochten van Baukjen Everts, de weduwe van Jilder Tjammes, die woonde in Buitenpost, voor een bedrag van 9000 caroligulden. Het gebouw wordt in de proclamtie onder meer als volgt beschreven: "zekere huisings en herberge met de stallen en schuur, staande in de gebuurte van Buitenpost, de Roskam genaamd". Bij de koop was onder andere inbegrepen: "de lange tafel in de woonkamer met het grote tafelblad, de twee losse paardenkribben met kanborden in de gang en voorts met al 't gene daaraan aard band spijker en nagelvast is". Roelof Smit naast zijn beroep als kastelein ook paardenkoopman en paardenhouder. Waarschijnlijk zal zijn vrouw in hoofdzaak de herberg hebben gerund. In het begin van de 19e eeuw werd er in Buitenpost ieder jaar in de maand november nog een veemarkt gehouden. Hier kwam in de regel veel volk op af, zo ook op 17 november 1806 een zekere Johannes Rienks Cuipers van Drachten. Om zich wat vrijer te bewegen had hij zijn geldriem met geel koperen slot en schotel, waarin zich twee zakken met geld bevonden, ten bedrage van f 440,- aan de kastelein Roelof Stuit in bewaring gegeven. Stuit had de riem op een bed in de kelder gelegd en dat dit een veilige plek was. Maar helaas, ruim een uur later wsa het geld al verdwenen en na afloop van de markt vond men de riem, stuk gesneden en met stenen gevuld, in de gracht naast de herberg.

'advertentie' de roskam in 1756

Rekening 'te kwader trouw' opgemaakt?

In de maand januari 1795 trokken de Fransen ons land binnen, die tot het jaar 1813 hier zouden blijven. Overal werden ze feestelijk binnengehaald. De Leeuwarder Courant maakte er in die dagen uitvoerig melding van. Gewoonlijk werd na een optocht en een toespraak op een centraal punt in de plaatsen een vrijheidsboom geplant en volgde "een gulle en eenvoudige vrolijkheid" door zingen en dansen om deze boom. Een nieuwe tijd was begonnen van 'vrijheid, gelijkheid en broederschap'. Onze nieuwe vrienden moesten uiteraard van eten en drinken worden voorzien en bij de logementen en burgerij volgde de onvermijdelijke inkwartiering. Op 6 maart 1795 was Buitenpost aan de beurt en vanaf die datum was het in De Roskam een drukte van belang. De inkwartiering gebeurde vaak 'op last van biljet'. Dit hield in dat volgens dit stuk opdracht werd gegeven om de militairen van de 'noodwendigheden' te voorzien, dat wilde zeggen het voorzien van gewone maaltijden en onderdak en dus geen luxe voorzieningen. De kosten konden in rekening worden gebracht bij de 'municipaliteit', de gemeentelijke overheid. Over het begrip 'noodwendigheden' ontstond verschil van mening. De Franse gasten vroegen Stuit om wijn en brandewijn, maar ze kregen bier, dat goedkoper was. De rekening die voor het verblijf in de herberg van de militairen werd opgemaakt is bewaard gebleven. Hierin kunnen we lezen wat dit allemaal inhield. Een vaste kostenpost was die van de koeriers, die tussen de garnizoenen van Leeuwarden en Groningen heen en weer reisden om de verschillende boodschappen over te brengen en Buitenpost als pleisterplaats gebruikten. Deze mannen kregen in De Roskam hun maaltijden en sliepen er. Hun paarden kregen onderdak in de stallen en werden van het nodige voorzien. Een klein voorbeeld wat Stuit in rekening bracht. "Den 8 Junij, Agtien paarden op den Stal, Voor Hooij, Haver en Stroo: 18 car. Guldens. En Negen Man, Tweemal Eeten, Bier, Koffij, slapen en 'Morgens Koffij en Eeten, ijder Man Twee Gulden, 18 car. Gulden". Na verloop van tijd kwam de herbergier met een nota van in totaal 262 caroliguldens en 5 stuivers. Maar de overheid van Achtkarspelen vond dat Stuit te veel had berekend en men stelde dat "de rekening kwaadwillig was opgemaakt".

Niet 'ontvangbaar'

Het geschil tussen Roelof Stuit en de gemeente mondde uiteindelijk uit in een proces voor het Hof van Friesland. In een heel pak stukken die aan de zaak werd gewijd, geeft ons nu nog een aardig beeld van wat er allemaal was gebeurd tijdens de inkwartiering en welke van beide zijden de grieven waren. Van gemeentelijke zijde werd aangevoerd, dat Stuit voor de huur van een paard 3 gulden per dag in rekening bracht, terwijl 'de mede-castelain' Brouwer in Buitenpost minder dan 2 guldens berekende. Verder zou Stuit te duur zijn met de kosten van een middagmaal. Pieter Sipkes, herbergier te Twijzel, was meer dan de helft goedkoper. De advocaat van Stuit bracht hiertegen in "dat men bij de gemeente toch wel zou moeten weten dat men bij de herberg in Twijzel niet de tafel werd gehouden als bij Stuit. Het was toch wel bekend dat men bij de herberg in Twijzel een boterham kreeg, in plaats van een deftige burgerpot, zoals bij De Roskam het geval was. De rekening van Pieter Sipkes was geen basis om die van Roelof Stuit te beoordelen". Ook kwam het verhaal naar voren van het 'bedorven' paard. De herbergier had aan de Fransen een paard verhuurd, die hij 'afgejaagd en stijf' had teruggekregen. Men had het dier op één dag heen en weer van Buitenpost naar Nieuweschans laten draven. De herbergier was hierdoor genoodzaakt om het paard voor 30 car. guldens te verkopen, dat ver beneden de prijs was. Hier werd tegenin gebracht dat het beest voor de rit naar Nieuweschans in slechte conditie verkeerde. Dan was er nog de klacht dat door twee onderofficieren op 10 juli 1795 een fles jenever uit de herberg was meegenomen, zonder te betalen. Eerst op 17 juni van het jaar 1800, 5 jaren na het indienen van de klacht kwam de uitspraak van het Hof van Friesland. Deze rechtbank bepaalde, dat Stuit alleen de verstrekte noodwendigheden vergoed zou krijgen en dat dus de gemeente niet verplicht was het volle bedrag van de rekening te betalen. De klacht van Roelof Stuit werd niet 'ontvangbaar' verklaard.

'Kwade behandeling?

Tijdens het proces werd namens de gemeente naar voren gebracht dat er veel klachten waren over de 'kwade behandeling' door Stuit van de militairen, terwijl men altijd 'vergenoegd' ws over die van van de andere herbergiers in de omgeving. De reactie namens de herbergier ws hierop de opmerking dat de Fransen "sich dikwijls brutaal aanstelden". Dat ook de vrouw van Stuit niet bepaald op de militairen was gesteld, blijkt uit het volgende voorval. Zij kreeg begin mei 1795 hevige ruzie met enkele Franse officieren, die een overvloedige maaltijd hadden besteld en na afloop wilden betalen met papieren 'assignaten'. Zij had het papiergeld "in haar handen gerold, vervolgens in de mond gestoken om ze te kauwen en daarna met uiterste verachting op de grond gespogen". De officieren namen mevrouw Stuit niet zelf onder handen, maar deden hun beklag bij hun superieuren in Leeuwarden. Die besloten het gemeentebestuur van Achtkarspelen aan te schrijven om haar hierover de les te lezen en alzo gebeurde het. Dit mocht niet weer gebeuren.

Het Posthuis

Roelof Stuit deed de herberg in 1809 van de hand aan Folkert Douwes Wadman en zijn vrouw Aaltje Andries uit Drogeham. Het gebouw veranderde niet alleen van naam. De nieuwe eigenaars gaven De Roskam van paardenman Stuit nu de naam Posthuis. In de verkoopakte vinden we de bepaling dat aan de verkopers - de familie Stuit - de vrijheid is te behouden om tot 1 augustus 1809 hun hengsten "op stal en het hooij mitsgaders wagen en chais in de schuur te houden en de merriën, welke bij de hengsten komen om gedekt te worden, op stal te setten. De dong, welke tot den 1 Augustus 1809 wordt gemaakt blijft ten voordeele van de verkoopers met het regt om voor den 1 September daar aan volgende weg te voeren". Folkert Wadman stierf op 9 maart 1816 op 44-jarige leeftijd, nog maar zeven jaar nadat hij eigenaar van de herberg was geworden. Zijn 43-jarige vrouw, Aaltje Andries van Dijk, gaat verder met de zaak. Behalve de twee kinderen Froukje en Douwe, wonen bij haar een knecht en een meid en dan was er ook nog iemand in pension. Dat was de toenmalig vrijgezelle gemeentesecretaris van Achtkarspelen, Frederik Jan Michiel Minnema Mulier, een Brabander van geboorte, die vele jaren in Buitenpost werkzaam is geweest.

Bezorging van de post

De bewoners van de herberg hebben zich een lange reeks van jaren beziggehouden met de postbezorging. Tot 1832 namen de schippers die op het traject Dokkum-Stroobos een dagelijkse dienst verzorgden, de post mee voor Achtkarspelen en Kollumerland c.a. De brieven werden dan afgeleverd bij het Kollumer tolhuis aan de trekvaart, waar een distributiekantoor van de posterijen was gevestigd. Hier was een distributeur, officieel aangesteld door de overheid, die voor de verspreiding in beide gemeenten zorgde. Omdat de combinatie met Kollumerland problemen opleverde, werd in 1830 besloten voor Achtkarspelen een eigen brievenbesteller aan te stellen. Het was destijds nog gewoonte dat de bekendmakingen van de grietenij in de kerken na de dienst werden afgelezen en op bepaalde plaatsen werden aangeplakt. Er werd in de maand april 1830 bekendgemaakt, dat als brievenbesteller in de grietenij was aangesteld, de persoon van Wobbe Wybrens van der Veen, veerschipper, wonende te Buitenpost. Dit was dezelfde man, die als knecht van de herbergier, volgens het volkstellingregister, in De Roskam woonde. Volgens de publicatie van de grietenij was deze persoon "gehouden om aan het distributiekantoor aan het Kollumertolhek, in ontvangst te nemen, alle voor de ingezetenen aldaar aangekomen brieven en dezelfde op de meest spoedige wijze te bezorgen aan de personen voor welke dezelve bestemd zijn". Verder werd nauwkeurig bepaald welke vergoeding de nieuwe postbode aan zijn klanten mocht berekenen. Het tarief hing af het dorp in de grietenij, waar de brief moest worden bezorgd. Hoe verder vanaf het Kollumertolhuis, hoe duurder. Buitenpost was het dichtste bij en dat kostte maar f 0,05, maar een brief naar Surhuisterveen was f 0,20 en naar Rottevalle kostte het al f 0,30. Op deze bedragen kwam nog een toeslag van twee en een halve cent, die aan de schippers op het distributiekantoor bij het tolhek was betaald als vracht.

In 1832 kwam er een verandering door de aanleg van de nieuwe straatweg vanaf Leeuwarden door Buitenpost. Van de gouverneur in Leeuwarden kwam bij de grietman bericht dat "tot verbetering van den loop der posten tusschen Leeuwarden en Groningen een distributiekantoor in Buitenpost zal worden gevestigd, ter vervanging van het thans bestaande distributiekantoor bij het Kollumertolhek". In dezelfde brief werd de grietman verzocht om iemand voor te dragen "welke de geschiktheid bezit en genegen is, om de betrekking van Distributeur der brieven te Buitenpost te aanvaarden". Behalve een distributeur was er een bode nodig, die vanaf Buitenpost er voor kon zorgen dat ook in de omliggende dorpen de post werd bezorgd. Al spoedig reageerde de grietman op de brief van de gouverneur als volgt: "Ik heb de eer UhoogEdele voor te dragen de persoon van Aaltje Andries van Dijk, wed. Folkert Douwes Wadman, herbergiersche in het oude Posthuis te Buitenpost, indien namelijk eene vrouw daarmede kan worden belast. De postpaarden kunnen vrijzeker ten huize van die vrouw gestald worden". Verder berichtte grietman van Haersma dat er ook al een bode werkzaam was, die ook buiten de grietenij, zoals in Kollumerland, de brieven rondbracht.

Start brievenposterijen

het oude uithangbord van De Roskam In die tijd wordt dus de straatweg van Leeuwarden naar Groningen verhard met klinkers. In 1832 is de weg klaar van Leeuwarden tot voorbij Buitenpost. Dat is het startmoment voor Buitenpost in de brievenposterijen en op 1 januari 1834 de paardenposterij (dit is een soort van sneldienst voor personen). Eén traject wordt met koetsen gereden, waarbij op de poststations van paarden gewisseld kan worden. De familie Wadman krijgt in ons dorp zo’n station, een stalhouderij. De paarden kunnen er in een stal verzorgd worden. Personen kunnen er ook overnachten, logeren, in het logement. Ons dorp is voortaan hoofdpleisterplaats voor diligences aan de hoofdweg tussen Leeuwarden en Groningen.

Op 1 januari 1832 wordt het distributiekantoor (een soort secundair postkantoor) van de posterijen aan de Stroobosser Trekvaart opgeheven en komt deze in Buitenpost. Dat is praktisch, want de postrit gaat nu niet langer langs de Stroobosser Trekvaart. Dagelijks gaat een postrijtuig (uitsluitend voor post bestemd) over de nieuwe straatweg tussen Leeuwarden en Groningen rijden. Aannemer van deze postrit wordt E. van der Wal te Leeuwarden. Hij moet om 11.30 uur ‘s avonds uit Leeuwarden vertrekken en komt via Buitenpost (2.45 uur in de nacht) om 6.30 uur de volgende ochtend in Groningen aan. Met het postrijtuig over de straatweg duurt de rit dus nu 7 uur. Uit Groningen vertrekt de postrijder dagelijks om 16.15 uur (in Buitenpost om 20.15 uur) en komt om 22.30 uur in Leeuwarden aan. Dokkum is vanaf 1832 voor de post afhankelijk van het distributiekantoor in Buitenpost, want er is geen verbinding van de posterijen naar Leeuwarden meer. Dagelijks om 4 uur ‘s morgens vertrekt een voetbode uit Buitenpost die om 7 uur in Dokkum moet zijn. Om 16.15 uur gaat hij terug naar Buitenpost, aankomst is om 19.30 uur. Aannemer is C. Barends te Dokkum in 1832 en in 1833 is dit E. Visser. In 1843 komt er weer een zelfstandige bodeloop van Leeuwarden naar Dokkum en vervalt de bodeloop Buitenpost-Dokkum, wat zo tot 1851 blijft.

De familie Wadman

Op 1 januari 1832 wordt Aaltje A. van Dijk, weduwe van T.D. Wadman, desalniettemin de distributrice van het distributiekantoor te Buitenpost. Voor te versturen brieven krijgt ze 2,5 cent provisie en voor binnenkomende brieven 1 stuiver. De gouverneur (is nu Commissaris van de Koningin) van Friesland wijst de nieuwe distributrice er in februari 1832 op, dat ze geen bestelloon voor brieven mag vragen. Ze moet die afgeven aan een gemeentebode of ze zelf gratis (doen) bezorgen. In januari 1849 vraagt de zoon aan de gouverneur om benoemd te worden als distributeur, in de plaats van zijn moeder. Dat verzoek wordt afgewezen. In de praktijk van het dagelijkse werk heeft deze Douwe Wadman waarschijnlijk al de leiding gehad op dat moment. Bij de volkstelling van 1840 wordt namelijk als zijn beroep opgegeven: poststempel van Douwe Wadman paardenpostmeester. Hij heeft ook een eigen stempel laten maken om als vertrekmerk achter op de brieven te kunnen stempelen. In het ovale stempel heeft hij ‘Buitenpost D.W.’ laten snijden. D.W. zijn zijn initialen en dat is uniek voor de stempels van de Nederlandse posterijen. Het stempel is niet verstrekt door het hoofdkantoor van de posterijen. Dat geldt wel voor stempels van de postkantoren, zoals van Leeuwarden, Dokkum, en andere. Bovendien heeft Douwe Wadman het stempel al gebruikt op het moment, dat zijn moeder nog officieel distributrice was. Tenslotte is het bekend, dat afdrukken van dit stempel heel weinig voorkomen op brieven (bij verzamelaars of in archieven).

advertentie verkoop roskam 1853

In het aardrijkskundig Woordenboek door van der Aa, uitgekomen in 1840 kunnen we ook lezen bij Buitenpost: "men heeft er een distributiekantoor der brievenposterij". Als bijzonderheid van het dorp was dit dus vermeldenswaard. Op 29 januari 1849 overlijdt mevrouw Wadman en op 3 maart wordt Douwe alsnog officieel distributeur. Op 1 september 1850 verandert de organisatie van de posterijen als gevolg van de postwet. Er komt een hulppostkantoor onder leiding van een brievengaarder - dit wordt de voormalige distributeur Douwe Wadman. In 1854 komt ook Douwe te overlijden, nog maar 37 jaar oud. Na zijn dood maakte notaris Beekhuis (de overbuurman van de herberg) een inventaris op, zulks in verband met de nalatenschap. Dit is een stuk, bestaande uit vele bladzijden, waar nauwkeurig stuk voor stuk, alle bezittingen met de geschatte waarde en de bedragen van de schulden werden opgeschreven. Een voorbeeld: "op de oostersche of grote bovenkamer: 57 linnen lakens: f 57,-, een secretaire met daarop staande steengoed: f 95,-, 238 bier-  en geneverglazen: f 23,80 enz. Behalve kastelein, postmeester, had hij ook een boerenbedrijf. In de inventaris is sprake van een van een koestalling in de gang naast de paardenstalling. 'Buitenshuis' waren de bezittingen: "Een postkar, met kussens en kleed: f 50,-,  5 zwartbonte varekoeyen: f 555,-, 3 melkkoeyen f 305,- en diverse schapen, lammeren en varkens. Verder was er nog een vrucht haver op het land bij Augustinusga met een geschatte waarde van f 150,- Andere eigendommen, behalve het Posthuis, waren de nieuwe herberg te Buitenpost, een huis in Twijzel, een moestuin ten noorden van het Posthuis en 5 percelen bouw-, mied- en weiland. Al met al kunnen we wel vaststellen dat deze Wadman niet slecht had geboerd in Buitenpost.

Latere eigenaren

In 1858 werd R. Semler de nieuwe logement- en stalhouder in wat toen de naam 'De Gouden Roskam' of 'Het Posthuis' droeg. In 1875 kwam de herberg voor f 15.000,- in het bezit van Bareld de Jong, logementhouder te Kootstertille, die 42 jaar lang, tot 1917 het bedrijf runde.

bon vertering Roskam

Het "nazien der rekening" door de kerkvoogdij vond in 1877 in De Roskam plaats. Wat de heeren kerkvoogden aan verteringen hadden geconsumeerd, valt nu niet meer na te gaan.

Na 1917 kunnen nog als eigenaren worden genoemd onder andere Pieter Radersma (tot 1929), Herman August Bolling en Abe Bolling, die in 1945 trouwde met Anthonette Johanna Kuipers van Twijzel. In deze periode heeft De Roskam een belangrijke rol gespeeld in het dorpse leven van Buitenpost. Tal van verenigingen, instellingen en andere gasten maakten gebruik van het logement. Een voorbeeld daarvan is de nota die als illustratie hierboven staat. Het betreft een rekening voor de kerkvoogdij van de Hervormde Kerk. Een jaarlijks terugkerend hoogtepunt was de eerste woensdag van augustus. Op deze dag werd de paardenmarkt van heinde en verre door kooplui bezocht. Op de eerste verdieping werden in de hotelkamers extra bedden geplaatst om de vele gasten die er graag de nacht wilden doorbrengen, te voorzien. De Roskam was in de jaren '40 en '50 ook de plek voor het weekendvertier. Op de zaterdagavond draaide er toen regelmatig een speelfilm.

Van 1983 tot 1991 was het Molle van der Meer, afkomstig van Bergum, die het bedrijf in De Roskam uitoefende. Daarna tot voor kort waren er verschillende Chinese restaurants in gevestigd. Wanneer dit gebouw zou kunnen spreken, dan was er vanaf het begin van de 17e eeuw tot heden heel wat te vertellen.