Journalist en kenner van de plaatselijke geschiedenis S.J. van der Molen schreef in 1962 over de steentijd in de omgeving van Buitenpost het volgende.

“Op een bouwakker bij Buitenpost liep eens een man, die nogal geconcentreerd naar de grond keek en zo nu en dan wat oppakte. Soms stak hij dat in zijn broekzak, maar gooide ook wel eens wat weg. Het was herfst en niet zulk heel mooi weer. Een boer, die daar langsliep, bleef even staan en vroeg zich af waar die man mee bezig was. Kinderen op de fiets zeiden tegen elkaar: "Zou dat iemand zijn, die iets weggepikt heeft?" Of zou er een schat in de grond zitten?

De kinderen durfden niet te vragen, maar als ze dat wel gedaan zouden hebben, zou hij hen vast iets hebben willen laten zien dat nieuw voor hen was. Want die man was een stenenzoeker, zoals dat wel genoemd werd. Hij zocht op dat hoog gelegen perceel naar stukjes vuursteen. Geen gewone steentjes dus, die je haast overal wel zag liggen. Neen, het ging hem om steentjes, die door vroegere bewoners gebruikt waren. Wat voor soort mensen? Ja, dat was eigenlijk niet bekend, maar in ieder geval mensen, die hier zo’n 7000-8000 jaar geleden gewoond hebben.

Toen zag de wereld er heel ander uit dan tegenwoordig. De ijstijd was voorbij. Een kale vlakte had plaatsgemaakt voor bossen van berken en dennenbomen. Een tijd later was het hier warm genoeg voor eikenbomen, iepen en lindebomen. Het rendier was al teruggegaan naar de poolcirkel, omdat er in deze omgeving niet goed meer te leven viel. Er kwamen andere dieren voor in de plaats. En op die beesten joegen de toenmalige mensen met pijl en boog. (illustratie beneden) De pijlen waren van hout, maar de punten werden gemaakt van steen. Men wist niet van het bestaan van ijzer en brons en daarom werd er vuursteen gebruikt en die kon je in de grond vinden. Die steen werd in stukken gebikt en geslepen. Zo ontstonden er scherpe punten, mesjes en krabbers. Deze gebruiksvoorwerpen werden soms zo mooi bewerkt, dat ze er sierlijk uitzagen. En daar zocht die man op de bouwakker naar en die werden het meest gevonden op hooggelegen gronden. Het bijbehorende hout was natuurlijk allang vergaan, maar de stenen onderdelen natuurlijk niet.

steentijdmensen

Dit soort zaken kwam bij het ploegen van het land vaak naar boven. Dat was een gevolg van de steentijd. Er is een oude, middelste en een nieuwe steentijd. De gebruiksvoorwerpen die bij Buitenpost en omstreken gevonden werden, komen uit de middensteentijd (het mesolithicum). Lithos is Grieks en betekent steen. Wij mogen bewondering hebben voor die mensen, die lang geleden alles met gebrekkige middelen moesten doen en dus geen machines en dergelijke hadden zoals wij die kennen. Het zou ons niet meevallen om van die mooie, scherpe werktuigjes van steen te maken. Vooral bij Harkema, Kootstertille en richting Jistrum zijn vondsten uit deze steentijdcultuur gedaan. Uit de nieuwe steentijd is niet zoveel gevonden. Jaren geleden is er op De Trije Roeden bij Boelenslaan nog eens een schitterend mooi en groot model vuurstenen mes opgeduikeld. Dat was uit het Neolithicum. Die tijd begon 2000 jaar vóór Christus.In die eeuwen waren er al geen zwervende jagers meer, maar hadden de mensen al koeien en bouwland.

Zo’n 300 à 400 jaar vóór Christus gingen de eerste Friezen op het kleigebied wonen. Die kwamen niet uit de Woudstreek. Terwijl er in Westergo en in de Dongeradelen nogal wat terpen (opgeworpen) zijn, vind je die niet bij Buitenpost en naaste omgeving. Er is wel eens verondersteld dat Gerkesklooster op een terp stond, maar die hoogte aldaar lijkt meer een zandkop geweest te zijn. Oók het kerkje van Lutjepost stond op een hoogte van zand. Toen die afgegraven werd, kwamen er geen werktuigen van terpenvolk te voorschijn. De diggels die daar gevonden werden, duidden op een tijd, die op z’n hoogst 1000 jaar achter ons ligt. Er kwamen gedeelten van zogenaamde kogelpotten en ander aardewerk uit de grond. Toen was de terpentijd al zo’n beetje voorbij. De mensen leerden de kunst om dijken te maken. Men hoefde toen niet meer op hoogten te wonen om droge voeten te houden tegen een wilde zee. De Oude Dijk van Buitenpost naar De Kooten wordt wel als een zeedijk aangemerkt, evenals ‘De Diken’ bij Dykhuzen. Het lijkt erop dat de natuur hier eerst hoge stukken grond opgeslokt heeft.

Daarna kwamen er mensen, die dijken aanlegden. Dat was na het jaar 1000. De Lauwerszee, die in die tijd tot diep in Achtkarspelen liep, is toen meer en meer teruggedrongen. Toch was het wonen op de klei van Achtkarspelen niet altijd even veilig. Rond het jaar 1500 moesten de dorpen Buitenpost, Twijzel en De Kooten nog zorgen voor het onderhoud van gedeelten zeedijk. De dijken begonnen bij Gerkesklooster en liepen tot Dantumadeel.”