foto verpleegstersHet is in de geschiedenis vaker voorgekomen dat na het einde van een oorlog besmettelijke ziekten uitbraken. Zo gebeurde dat ook na de eerste wereldoorlog van 1914 tot 1918. De Spaanse griep trok als een storm over de wereld. Van 1918 tot 1922 stierven er 15 à 20 miljoen mensen aan deze ziekte. Dit was tweemaal zoveel als er slachtoffers waren op de slagvelden van de de voorafgaande oorlog.

In juli 1918 gaf de Nederlandse Centrale gezondheidsraad een communiqué uit met een tweetal alledaagse wenken: "Dag en nacht overal verse lucht. Vermijden van stof, dus dweilen en geen stof opjagen". De aantallen besmette personen stegen snel en er werden steeds meer doden geteld. Uiteraard werden 'geneesmiddelen' aanbevolen, waarvoor in dramatische bewoordingen erd geadverteerd: "De griep is een windvlaag des doods. Moeders waakt over Uwe kinderen en huisgenoten. Een flesch Abdijsiroop heeft reeds duizenden beschermd. Verschaf u de Abdijsiroop voor woensdag. Een minuut kan te laat zijn. Napoleon verloor den slag bij Waterloo, doordat hij even te laat was. Weest Gij op tijd".

sluiting mulo spaanse griepMaar met abdijsiroop, hoestdrank en asperine met het arsenaal uitgeput. In Nederland stierven 42.000 mensen met als triest dieptepunt november 1918, toen bijna 17.000 overleden. In Friesland stierven meer dan 1000 personen. Dokter Hornstra van Burgum vertelde daar later over: "De klokken luidden alle dagen. En soms was het gebeier op meer dorpen tegelijk te horen". Het gehele verenigingsleven stond stil, het openbare leven was ontwricht. In verband met het besmettingsgevaar werden de scholen gesloten. Begin november 1918 bereikte de Spaanse griep deze regio. De ziekte zou hier ongeveer vier weken blijven heersen.

rouwadvertentie spaanse griep klaaske eskensVeel mensen werden ziek; hele gezinnen lagen tegelijk op bed. Na afloop van het jaar 1918 geeft de gemeente Achtkarspelen via het zogenaamde gemeenteverslag aan de provincie een slachtofferaantal op van 75. Wanneer men echter bij de burgerlijke stand op het gemeentekantoor het aantal opgemaakte overlijdensakten in november 1918 telt, moet men wel tot de conclusie komen dat dit aantal veel hoger is geweest. In november 1918 werden er 144 overlijdensgevallen aangegeven. In normale omstandigheden werden er 144 overlijdensgevallen aangegeven. In normale omstandigheden, wanneer er geen besmettelijke ziekte heerste, kwamen er ongeveer 20 personen in een maand te overlijden. Na een kleine rekensom van 144 minus 20, kan men het aantal slachtoffers van de Spaanse griep in onze gemeente zeker op ongeveer 120 vaststellen. In verhouding tot andere gemeenten in Friesland was dit een hoog aantal.

Het aantal overleden personen per dorp liep sterk uiteen. Harkema en Surhuisterveen waren duidelijke koplopers met respectievelijk 33 en 32 personen. Meer dan de helft van het totale slachtofferaantal in Achtkarspelen woonde hier. De meeste overlijdensgevallen kwamen voor onder de heidebewoners. Door de slechte woon- en leefomstandigheden was deze groep het meest kwetsbaar. Enkele namen van overledenen van de Spaanse griep in Harkema waren: Sjoukje en Geertruida van der Veen, die 7 en 12 jaar oud waren - dit waren de kinderen van Ruurd van der Veen en Baije Jager. Verder kwamen hier Taapke van der Wiel, oud 26 jaar, te overlijden. In Surhuizum stierf aan de ziekte Hiltje Postma, oud 29 jaar, gehuwd met H. Zijlstra. De familie schreef onder de overlijdensadvertentie: "Zwaar valt ons dit verlies, doch wij treuren niet als degene die geen hope hebben. Psalm 103, vers 8". Volgens de advertentie was enige dagen eerder één van de tweeling uit dit gezin overleden. Het kind werd begraven op de sterfdag van de moeder. In welke leeftijdsgroep waren de meeste sterfgevallen? Dit waren de kinderen van 0 tot 10 jaar. In deze groep vielen de meeste slachtoffers, te weten 56 personen. Dat was bijna de helft van het totale aantal. Blijkbaar hadden kinderen de minste weerstand tegen deze vorm van griep.

In die dagen was de regionale krant voor deze omgeving het "Nieuws- en advertentieblad voor Kollum en omstreken" (de voorganger van de huidige 'Kollumer'). Deze krant meldde regelmatig nieuws over de heersende ziekte en gaf ook adviezen om die tegen te gaan. Het blad drong er op aan om de eenvoudigste voorzorgsmaatregelen in acht te nemen. Hoesten moest men in een zakdoek doen. "Wij hebben tramconducteurs gezien, die zich niet geneerden om in een volle tram, vier maal achter elkaar te niezen. Een woedende passagier zei toen tegen de conducteur: "Man nies in je eigen tijd en in je eigen zakdoek". Het is een schandaal om hier in de smerige lucht te besmetten". Verder schreef de journalist: "In tijden van epidemieën, zoals thans, kan er niet genoeg op gewezen worden om mond en neus rein te houden. Tandenborstels zijn altijd nog te krijgen. Poets de mond voor het slapen gaan. Duizenden malen wordt het door de dokters gezegd en steeds weer vergeten".  Verder werden de lezers nog een paar gezondheidsregels voorgehouden, zoals: "Spuw noch op straat, noch in huis, noch in eenige lokaliteit en nies uwen buurman niet in het gezicht".

Dat de ziekte veel onder de kinderen van de lagere scholen voorkwam, bleek onder andere uit een brief van het hoofd van de openbare school te Kooten (het tegenwoordige Kootstertille). Meester Sannes schreef op 26 november 1918 aan burgemeester Eringa dat van zijn leerlingen ruim 75% de Spaanse griep had gehad. "Sommigen loopen al weer buiten, anderen houden nog de kamer". Het schoolhoofd was op die datum ook nog ziek en klaagde bij de burgemeester dat hij de dokter haast niet te zien kreeg. "Eén of tweemaal per week, dan gaat het best". Ook de school in Kooten was in verband met besmettingsgevaar gesloten. Verder vroeg Sannes aan de burgemeester om de sluitingsperiode met enige tijd te verlengen. Hij voegde aan dit verzoek de volgende zin toe: "Hoewel het mij verbazend spijt, daar ze hier al zo achterlijk zijn". Kennelijk vond de hoofdonderwijzer zijn leerlingen 'op de Koaten' niet al te snugger. Aan het slot van de brief had hij nog een persoonlijk woord voor burgemeester Eringa: "Ik heb nog niet gehoord dat u door de ziekte bent aangetast en wens van harte dat u er bewaard voor mag blijven".

Een duidelijk beeld van de omstandigheden in die tijd geeft ons een verslag van de vergadering van de Gezondheidscommissie, die werd gehouden op 23 november 1918. Dit was een commissie, die was ingesteld op grond van de gezondheidswet van 1901 en het werkgebied besloeg de gemeenten Achtkarspelen, Kollumerland en Tytjerksteradiel. Vertegenwoordigers van die gemeenten hadden hierin zitting en bijna iedere maand werd er vergaderd. Men hield zich bezig met zaken in het belang van de volksgezondheid. Aan de orde kwamen onder meer een groot aantal stinkende en vervuilde sloten, die problemen gaven. Ook klachten van ingezetenen over het stinkend privaat van de buren werd behandeld. Maar in de late herfst van 1918 ging men zich bezig houden met een veel belangrijker probleem. Op de agenda was het punt "Maatregelen tegen de Spaanse griep" geplaatst. Na vrij langdurige discussie kwamen de heren tot de conclusie dat er iets kon en moest worden gedaan om de verspreiding van de Spaanse griep tegen te gaan. De leden van de commissie deden de volgende suggesties:

  • bij de gemeentebesturen er op aandringen tot onmiddellijke goedkope verstrekking van krachtig voedsel aan de mingegoeden, aangezien hieronder de meeste gevallen voorkomen. Ook al zouden de mensen weer beter worden, dan kunnen ze niet weer op krachten komen wegens gebrek aan voldoende goede voeding.
  • Het werd dringend nodig geacht dat veel huisgezinnen werden voorzien van schoon linnengoed, omdat ze zouden omkomen in vuil en stank. Dit in verband met het feit dat ze niet op tijd konden wassen en verschonen wegens gebrek aan zeep, lijfgoed, lakens, enz.
  • verder vond men het nodig om plaatselijke commissies in te stellen, waarin ook vrouwen moesten zitten. Deze commissie zou dan tot taak moeten krijgen: "in samenwerking met de armmeesters, de grote en vele noden in de arbeidersstand (vooral op de heiden) zo veel mogelijk met de meeste spoed te lenigen.
  • ook werd het van groot belang geacht om gezinnen met zieken, die van lichtvoorzieningen waren verstoken, petroleum en kaarsen te verstrekken.

De vergadering drong op spoed aan om iets te doen. "Vele gezinnen zijn de wanhoop nabij". Zij kunnen niet meer wachten, geen dag en geen nacht. "Onder de armoedigste gezinnen breidt de beruchte ziekte zich op verontrustbare wijze uit en vraagt vele slachtoffers".  Het resultaat van de bespreking was een om een brief te schrijven aan de drie gemeentebesturen. Hierin zou indringend worden verzocht die maatregelen te nemen, die nodig en bevorderlijk zouden zijn om uitbreiding van de ziekte tegen te gaan, deze verder te voorkomen en te bestrijden. Tevens werden de gemeenten uitgenodigd om binnen 14 dagen te berichten wat zij dachten te doen aan de grote problemen.

In de volgende vergadering bleek dat van de gemeenten Tytsjerkeradiel en Achtkarspelen geen bericht was ontvangen. Eén van de leden vertelde echter dat de gemeenteraad van Achtkarspelen de brief in geheime zitting had behandeld. Met verwondering nam de commissie hiervan kennis. Het gemeentebestuur van Kollumerland had echter wel gereageerd. Zij hadden de armmeester inmiddels opdracht gegeven om, indien nodig, de betreffende gezinnen een ruimere bedeling te geven. De brief van de Gezondheidscommissie was echter niet de aanleiding tot dit besluit. In de gemeenteraadsvergadering van Kollumerland op 13 november 1918 kwam de heersende ziekte aan de orde en enkele raadsleden vonden dat dit een reden was tot ruimere bedeling van de armen. Raadslid Baarsma had zich dikwijls geërgerd aan de wijze, waarop de armmeester zijn werk deed. Hij zei: "dit is allerliederlijkst". Mensen, die om bedeling vroegen, werden afgescheept met de smoes dat er geen geld was. Baarsma kreeg steun van drie andere raadsleden.

Was de Gezondheidsheidscommissie niet te laat om aan de bel te trekken bij de gemeentebesturen? Toen men op 28 november 1918 het besluit nam iets te doen was de ziekte al bijna uitgewoed. Verder kunnen we de conclusie trekken dat de commissie weinig in de melk te brokkelen had. Het bleef bij het geven van adviezen op het gebied van volksgezondheid. Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel namen niet eens de moeite om de brief te beantwoorden. De vraag rijst waarom het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen de bewuste brief in een besloten zitting aan de orde had gesteld. Eén verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de ziekte inmiddels bijna over was. Het zou wel wat een heel merkwaardige indruk geven om dit punt nog eens in een openbare raadsvergadering te behandelen. De Edelachtbare Heren zullen wel hebben gedacht: "Wat stiller, wat better". Maar tegelijkertijd is het ook merkwaardig dat een dergelijk punt in een crisissituatie van een bovengemeentelijk orgaan genegeerd werd. Daarbij hoeft niet uit het oog verloren te worden, dat de kwestie ook om financiële hulp vroeg voor mensen die herstellende zouden zijn . Het zou interessant zijn de notulen van deze 'geheime' zitting er nog eens op na te slaan (red. JK). Of door het burgerlijk armbestuur in die tijd nog iets is gedaan voor de slachtoffers en familieleden, blijft een open vraag.

In het laatst van november 1918 werd in verschillende plaatsen nog een nationale biddag gehouden. "De nood der tijden dringt in het bijzonder tot verootmoediging en tot het inroepen van Gods hulp". Deze zin stond in een bericht van het Nieuwsblad voor Kollum e.o., waarbij de ingezetenen werden opgeroepen om hieraan deel te nemen. Aan de werkgevers werd verzocht om hun personeel in de gelegenheid te stellen deze bijeenkomsten te kunnen bijwonen. Na het lezen van dit artikel bent u van alles aan de weet gekomen over de Spaanse griep in 1918 en over de levensomstandigheden in die tijd. Niet is beschreven het grote verdriet van de nabestaanden van de slachtoffers. Zeker kan worden aangenomen dat het verlies, van vaak meer personen uit één gezin in veel families diepe sporen heeft achtergelaten.