Toen wij halverwege de zeventiger jaren van de vorige eeuw in het buitengebied tussen Twijzel en Buitenpost kwamen wonen, werden de huizen daar nog via bovengrondse stroomdraden van elektriciteit voorzien. Dat dit net niet optimaal was bleek wel uit het feit dat de televisie niet meer functioneerde als de wasmachine aan stond. Als bij harde wind de boomtakken tegen de stroomdraden zwiepten ging dit gepaard met een spectaculaire vonkenregen, waarmee dan gelijktijdig de verlichting in diverse huishoudens in het ritme van de vonkenregen ging dimmen en oplichten. Het is maar goed, dat in die tijd de personal computers nog niet bestonden, want de optredende variaties in de afgeleverde stroomspanning zou ongetwijfeld het werken met computers onmogelijk gemaakt hebben.
Op een zeker moment kwam er echter een meneer van het toenmalige PEB langs om te vertellen dat de houten palen met de stroomdraden vervangen zouden worden door een ondergrondse kabel. De twee grenenhouten palen op mijn erf mocht ik om niet van het PEB overnemen. Ze hebben nog jaren goede dienst bewezen als palen voor een riante schommel voor onze kinderen. En bovendien, sinds die tijd hebben we stroom van een kwaliteit die je ook in deze tijd nog mag verlangen. Het PEB had het er echter maar druk mee. Overal in het landschap zag je mensen en graafmachines doende met het wegwerken van ettelijke kilometers kabel in zojuist gegraven sleuven. Eén van die sleuven was extra diep en werd dwars door het gebied gegraven. Hij reikte tot meer dan een meter in de onderliggende leemlaag. Door deze omstandigheid werd iets zichtbaar, dat nu, jaren later nog steeds mijn belangstelling wekt.
Oude sloten worden zichtbaar
Uit diverse onderzoeken menen we te weten, dat het gebied ten
noorden van de straatweg van Buitenpost naar Twijzel ontgonnen is
vanuit de boerderijen langs deze weg. De breedte van de huidige
kavels zal niet veel afwijken van de breedten die we thans nog
aantreffen. Kortom, we gaan er nog steeds van uit dat het huidige
verkavelingpatroon vanaf de twaalfde eeuw in zijn huidige vorm is
ontstaan. In de hierboven genoemde sleuf ontwaarde ik in de op
ongeveer 60 cm diepte gelegen leemlaag een groot aantal op
onregelmatige afstanden van elkaar gelegen met veenachtig materiaal
opgevulde slootprofielen. De vraag die nu voorligt, is: "Wanneer en
waarom hebben onze voorouders deze sloten gegraven?". Als antwoord
hierop kan ik geven, dat we dit eigenlijk nog niet weten. Echt
wetenschappelijk onderzoek is er nog niet naar gedaan. Wel bestaat
er bij de universiteit van Groningen grote belangstelling voor dit
fenomeen.
Zo zou het gebeurd kunnen zijn...
Er is bekend dat de gebieden waar de sloten zich in de ondergrond
bevinden zo’n 1000 jaar geleden met een betrekkelijk dikke veenlaag
bedekt was. Bij het in cultuur brengen van het gebied zal in het
begin landbouw op dit veen bedreven zijn. Dit was heel goed
mogelijk, maar het betekende wel dat het veen steeds meer
uitdroogde. Er trad klink op waardoor de veenlaag steeds dunner
werd. Het vermogen van hoogveen om water vast te houden verdween.
De slecht waterdoorlatende zand- en leemlagen werden maatgevend en
er ontstond een toestand waarin het onmogelijk werd om akkerbouw of
veeteelt te bedrijven. Bovendien werd de bovenlaag bonkig met veel
gaten en kuilen, waardoor bij het vee makkelijk botbreuk kon
optreden. Het land werd verlaten en het raakte begroeid met een
dicht berkenbos. Er moesten maatregelen genomen worden om het land
weer bruikbaar te maken voor de landbouw. Dit was in een tijd
makkelijker gezegd dan gedaan. Ieder die wel eens de grond rondom
een berkenboom heeft omgespit weet hoe moeilijk dat is. Maar hier
was sprake van onafzienbare berkenbossen. Het eerste wat moest
gebeuren was het rooien van de berkenbomen. Nadat dat was gebeurd,
werden er op onregelmatige afstanden van elkaar redlijk diepe
sloten gegraven. Vervolgens werden de berkenstobben en het veraarde
veen in die sloten gedeponeerd. Tot slot werd het uit de sloten
gekomen zand met het nog aanwezige veenrestant gemengd en over het
veld, inclusief de gedempte sloten, verspreid. Op deze wijze
ontstond er een redelijk vlakke goed bewerkbare dunne bovenlaag van
humusrijk fijn zand. De vruchtbaarheid wist men door de jaren heen
op peil te houden en te verhogen door het opbrengen van potstalmest
en heideplaggen. Dit proces is eeuwen zo doorgegaan zodat er
uiteindelijk een bouwvoor van ongeveer 60 cm ontstond. En onder
deze bouwvoor liggen nu nog steeds de gedempte sloten in de
oorspronkelijke leemlaag. Sloten, waarvan slechts weinigen het
bestaan weten. Sloten waarvoor ik hier een mogelijke verklaring heb
gegeven.
Ik heb goede hoop, dat op vrij korte termijn, wetenschappelijk onderzoek zal worden gedaan naar het hoe, wat, wanneer en waarom van de mysterieuze sloten in de ondergrond.
(tekst: Rintje Bouma - Bibu-0507)
(@copyright: www.binnenbuitenpost.nl - 2015)