rohel rond 1926 Rohel (of in het Fries Reahel) is een buurtschap aan het Prinses Margrietkanaal, halverwege Munneketille en Blauwverlaat. De buurtschap is ontstaan op de kruising van het Kolonelsdiep en de Surhuisterveenstervaart. Het Kolonelsdiep is in 1508 gegraven en in 1571 tijdens de 80-jarige oorlog door de Portugese stadhouder Caspar di Robles verbreed. Vandaar dat het water Kolonelsdiep of Caspar di Roblesdiep en in het Fries Knillisdjip werd genoemd.

In 1748/49 werd de nieuwe Surhuisterveenstervaart gegraven. Op de plek waar de vaart in het kanaal uit kwam, ontstond een buurtschap, waar de scheepsbouw een belangrijke plaats in ging nemen. De nieuwe Surhuisterveenstervaart was gegraven om de afgegraven turf uit de veenderijen bij Surhuisterveen af te voeren. Er woonden in die tijd maar liefst 26 schippers in Surhuisterveen die met hun schepen, pramen en bokken de turf vervoerden. Rohel lag dus op een strategische plek om een scheepswerf te beginnen.

De buurtschap Rohel behoorde tot 1921 bij het oude dorp Harkema-Opeinde. Een klein deel hoorde bij Augustinusga. Het dorp Harkema-Opeinde lag toentertijd noordelijker dan het huidige Harkema. De kern van het dorp werd gevormd door de Hamsterpein, de Kromelle en it Kleasterbreed. De noordelijke grens lag bij Lutkepost en de zuidelijke grens bij de Homear in het tegenwoordige Harkema. Harkema-Opeinde was qua inwoners gezien maar een klein en was voor voorzieningen als kerk, school en winkels aangewezen op Drogeham. Rohel lag vroeger aan weerszijden van het kanaal, maar door diverse verbredingen in de loop van de jaren, verdween de bebouwing aan de zuidkant. Het was een plek waar men ook over het kanaal kon worden gezet. Tot in het begin van de 20e eeuw was dit praktisch de enige verbinding met de buitenwereld.

Grensgeschil

Over de grens tussen Harkema-Opeinde en Augustinusga is van 1763 tot 1766 een hele strijd geweest. Er is een proces gevoerd voor het Hof van Friesland. Inzet van het proces was het onderhoud van de huishoudingen van Hendrik Roels op Rohel en die van Lykle Jans in de Woudmieden bij Lutkepost. Volgens de diakenen van Harkema-Opeinde en Drogeham woonden de huishoudingen onder Augustinusga. Volgens die van Augustinusga woonden ze echter onder Harkema-Opeinde. Uitkomst van het proces was uiteindelijk dat de zogenaamde Lolmoiswyk de grens was. Deze wijk lag tussen de huizen van Flores Ritskes en Lolkje Barends (Lolkmoy), in het verlengde van de tegenwoordige Rohelsterweg.Dat betekende dat de huishoudingen van Hendrik Roels en Lykle Jans onderhouden moesten worden door de diaconieën van Drogeham en Harkema-Opeinde. p>

Op een situatiekaartje uit 1763 stonden naast scheepswerf de Rode Helling zeven huizen ten noorden van het kanaal getekend. Hiervan stond één op het grondgebied van Augustinusga. Daarnaast stond er één huis ten zuiden van het kanaal, ten westen van de Surhuisterveenstervaart. Rond 1830 stonden er al 19 huizen bij Rohel, waarvan 14 in Harkema-Opeinde en 5 in Augustinusga. Van de 19 huizen stonden er 7 aan de zuidkant van het diep. Zoals genoemd: door diverse verbredingen van het kanaal in de loop der tijden, verdween de bebouwing aan de zuidkant. Tegenwoordig staan er zo’n 12 huizen bij Rohel.

Rohel rond 1860

Rohel rond 1860 op de kaart van Eekhoff

De naam Rohel

Voor de betekenis van de naam Rohel zijn verschillende verklaringen. Rood verwijst naar de kleur van het water. De grond is ijzerhoudend, waardoor het moeraswater roodbruin gekleurd wordt. Hel betekent petgat of laagliggend land. Hel kan echter ook zetwal betekenen, een smalle strook tussen de petgaten waar de turf op te drogen werd gelegd. Een waarschijnlijker verklaring is dat Rohel afgeleid is van scheepstimmerwerf de Rode Helling. Volgens het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa uit 1839-1851 was deze scheepstimmerwerf met rode dakpannen gedekt.

De polder Rohel

Op de eerste kadastrale kaart van 1832 is al het land ten noorden van Rohel aangegeven als vergraven land. In de landerijen werd turf gebaggeld. Met een baggerbeugel werd de baggerspecie omhoog gehaald, waarna het op zetwallen te drogen werd gelegd. Vervolgens werden er turven van gesneden. In 1879 is de Rohelsterpolder aangelegd. Het was een dure aangelegenheid maar met behulp van subsidies lukte het toch. Het was ook aanleiding voor de oprichting van een waterschap die het waterbeheer op zich ging nemen. Er werd een perceel grond aangekocht met het doel om daarop een molen en een molenaarswoning te laten bouwen. Met behulp van een windmolen werd het water uit het laaggelegen, moerrassige gebied gepompt.

een tekening van de molen bij Rohel

Een tekening van de molen bij Rohel

Toen deze molen op 10 juni 1910 na een blikseminslag afbrandde, kwam er een stoomgemaal. Er werd een ketelhuis gebouwd en een pijp opgemetseld. Hendrik Tjoelker werd de machinist. In 1926 werd hij opgevolgd door Hendrik de Haan. Vanwege de hoge brandstofkosten, zo rond 1936 in de crisisjaren, klaagde het bestuur steen en been, want het gemaal vrat steenkool. Daarom kwam er een dieselmotor voor in de plaats, die in 1946 door een elektrisch gemaal vervangen werd. Door de ontwatering werd het land bruikbaar voor de landbouw. Tegenwoordig probeert men weer terug te keren naar de oude situatie; het land is weer onder water gezet.

Ontsluiting

In vroegere tijd was Rohel niet ontsloten door landwegen; de wegen naar Blauwverlaat en Lutkepost waren er toen niet. De verbindingen waren gericht op Augustinusga en Drogeham. Met een schouw konden de mensen het kanaal overgezet worden. Vervolgens liep men dan langs de oostzijde van de Surhuisterveenstervaart, als men naar Drogeham wilde, of ging men dwars door de weilanden richting Augustinusga. Daarbij moest men zes sloten oversteken, waar planken over heen gelegd waren. Omstreeks 1905 werd er een weg aangelegd van Lutkepost naar Rohel. Later is er ook een weg aangelegd van Rohel naar Blauwverlaat en naar Munneketille, richting Kootstertille.  In de raadsstukken van Achtkarspelen is terug te vinden dat in 1911, op verzoek van de bewoners, zelfs een lantaarn in het kader van openbare verlichting werd geplaatst. In 1921 zijn de grenzen van een aantal dorpen in de gemeente Achtkarspelen gewijzigd. De buurtschap Rohel kwam toen in z’n geheel bij Augustinusga.

Notities Eduard Kuiper over de verbinding met Rohel

Ook valt het een en ander te halen uit de overgebleven notities van de 82-jarige heer Eduard Kuiper. Deze was hier eigenaar van een scheepswerf van 1907 tot 1949. Volgens Kuiper telde de buurtschap in 1907 ongeveer twintig huizen. Vanaf Blauwverlaat gerekend kwam eerst de boerderij van Oene Brandsma en daarna die van Jan Haaijes Wijma. Namen van andere bewoners in die tijd waren onder andere: Jan de Jong, Oeds Jansen, Wietse Jansen en Liekele Hoekstra. In het begin van de twintigste eeuw was er nog geen weg van Blauwverlaat naar Rohel. Kuiper vertelde dat hij wel eens een enkele keer deze afstand liep en dan na veel hindernissen in ongeveer 20 minuten de buurtschap kon bereiken. Op deze route moesten veel draaihekken worden gepasseerd, die waren voorzien van prikkeldraad. In latere jaren besloot het polderbestuur een verhard pad aan te leggen met afrastering. Nu kon men in ieder geval ongehinderd per fiets of per voet deze afstand afleggen. Zoals eerder werd verteld was men heel lang aangewezen op een overzet of pont om vanaf Augustinusga in Rohel te komen. Dit overhalen gebeurde aanvankelijk met houten en ijzeren schouwen. Was men vanaf Rohel over het kanaal, dan was men nog lang niet in Augustinusga. In het te volgen pad lagen wel zes sloten, waarover planken waren gelegd. Uiteindelijk kwam men dan uit bij het huis van kleermaker Kamminga, tegenover de toen pas gebouwde christelijke school. Men moest dus geduld hebben om zijn doel te bereiken.

Schuitmakers

In 1748 woonde er volgens het reëelkohier (een belastingregister) één schuitmaker bij Rohel, namelijk Lieuwe Piers. Een jaar later, in 1749, woonden er volgens het quotisatiekohier (een ander belastingregister) twee schuitmakers, te weten Hendrik Roels en Pytter Nannes. Verder woonde er volgens het doopboek van Drogeham en Harkema-Opeinde een koopman bij het Roodhuiske: Gedoopt op 23 oktober 1757 in Drogeham/Harkema-Opeinde Meine, kind van Johannes Meines, koopman aan het Kolonelsdiep bij het Roodhuiske onder Harkema en Beitske Pyters. Beitske Pyters was een dochter van de hierboven genoemde schuitmaker Pytter Nannes.

Het Roodhuiske was een herberg. In het begrafenisboek van Drogeham/Harkema-Opeinde stond in 1755: Jouke Tyssens in het Roodhuiske herbergier onder Harkema Opeinde, overleden 22 juli. Waarschijnlijk stond deze herberg in de zuidwestelijk hoek van het Kolonelsdiep en de Surhuisterveenstervaart. Volgens het speciekohier (ook een belastingregister) waren er rond 1760 drie schuitmakers. Naast Hendrik Roels en Pytter Nannes woonde er ook nog Jan Edses. Waarschijnlijk was hij eigenaar van de Rode Helling en waren de andere twee schuitmakers bij hem in dienst. Een andere mogelijkheid is dat de drie schuitmakers compagnons waren. Volgens het speciekohier waren daarna Johannes Pytters (in 1771), Frederik Jacobs (in 1773), en Jan Folkerts en Gosse Folkerts (in 1792) eigenaar van de Rode Helling. In het reëelkohier komen eveneens de namen van Frederik Jacobs en Jan Folkerts voor.

In het doopboek werd in 1773 vermeld: Gedoopt op 9 mei 1773 in Drogeham/Harkema-Opeinde Antje, kind van Johannes Pyters, mr. schuitmaker aan het kolonelsdiep onder Harkema en Grytje Dirks. In 1783 stond er: Gedoopt op 7 juli 1783 in Drogeham/Harkema-Opeinde Idse, zoon van Frederik Jacobs, mr. schuitmaker, en Tjipkjen Edses. Volgens het trouwboek van beide dorpen was Pytter Nannes in 1771 nog steeds mr. schuitmaker. Hij trouwde toen voor de tweede maal, en wel met Sytske Hendriks, weduwe van de eerder genoemde schuitmaker Jan Edses.

Verkoop van de Rode Helling

In de Leeuwarder Courant komen we eind 18e eeuw en begin 19e eeuw de volgende advertenties tegen:

1771: Verkoop van de schuitmakerie van wijlen Jan Idses, meester scheepstimmerman aan‘t Collonels Diept.
1771: Verkoop ten huize van Johannes Boete, herbergier aan’t Collonels Diept: een hechte huizinge en welgelegene schuitmakerij en helling staande en gelegen bij de zogenaamde Rohel; een huizinge aldaar bij Jacob Idses bewoont. Deze Johannes Boete was dezelfde die hierboven in het doopboek als koopman Johannes Meines vermeld stond. De herberg bij Rohel stond toen waarschijnlijk op de plaats waar nu de scheepswerf van Brandsma is.
1773: Verkoop van een welgelegene scheepstimmerwerf met de daar bij staande goede huizinge en hieminge staande en gelegen aan ’t Collonels Diept, de Rohel genaamd, thans bij Johannes Pytters en voormaals door Jan Edzes bewoond en gebruikt; verkoop van een huizinge, mede aldaar.
1809: De procureur Fiscaal L. Meeth te Augustynsga, presenteerd publiek by Strykgeld te Verkopen: Een tjalkschip, leggende by de Rohel onder Augustynsga; zoo laatst is bevaren by de weduwe Andries Linzes. Wie gadinge maakt kome op Donderdag den 12 january 1809 ten huize van Meine Boete, castelein by de Rohel.
1810: Uit de hand te koop een schuiteschip. Thans leggende aan de werf bij Gosse Folkerts, mr. scheepstimmerman bij de Rohel onder Harkema-Opeinde.
1820: Verkoop op de scheepstimmerwerf van een grote partij scheepstimmerhout en inboedel van wijlen Gosse Folkerts weduwe op de Rohel aan het Collonelsdiep onder Harkema Opeinde.

de scheepshelling op rohel

Nieuwe eigenaar

In 1848 werd de werf verkocht. Hij was toen eigendom van de Buitenposter koopman Durk Kuipers en nog steeds in gebruik bij Jan Oeges Hoekstra. De nieuwe eigenaar werd Willem Pieters Boorsma met nog enkele anderen. In 1849 bood Boorsma de werf al weer te koop aan, maar waarschijnlijk was er niemand die de werf wilde kopen of genoeg bood, want hij bleef nog tot 1870 eigenaar. Bij de scheepswerf hoorden ook drie arbeidershuizen.

- 1848: De notaris C.H. Beekhuis zal verkoopen eene scheepstimmerwerf, met woonhuizing en verdere gebouwen en gronden, staande en gelegen te Roohel; thans in gebruik bij Jan Oeges Hoekstra. (Leeuwarder Courant)
- 1848: Buitenpost, notaris C. Houdijn Beekhuis; Provisionele en finale toewijzing. Betreft de verkoop van een huizinge en scheepstimmerwerf, een huis, nog een huis en erf te Rohel, koopsom f. 1020 Durk Kuipers te Buitenpost, verkoper - Willem Pieters Boorsma te Oostermeer, koper; en anderen. (notarieel archief)
- 1849: De notaris C.H. Beekhuis te Buitenpost zal op dingsdag den 2 den januarij 1849 verkoopen: een scheepstimmerwerf, met twee woonhuizen, schuur, erf, tuin en aanbehooren, te Roohel, kadastraal bekend gemeente Drogeham sectie G, nos. 52 en 53. Een huizing met erf en tuin aldaar, sectie G, nos. 49 en 444. Een huizing met erf en tuin aldaar, sectie D, nos. 20 en 21. De helft van een stuk tuingrond aldaar, sectie D., no. 31. (Leeuwarder Courant)
- In 1870 verkocht Willem Pieters Boorsma de scheepswerf aan Jan Lykeles Hoekstra, een oomzegger van de vroegere huurder Jan Oeges Hoekstra.
- 1870: Buitenpost, notaris Chr. Houdijn Beekhuis; Koopakte; Betreft de verkoop van 2 huizen met erven c.a. en een stuk vergraven grond te Harkema Opeinde, koopsom f. 1300,- Willem Pieters Boorsma te Harkema Opeinde, verkoper - Jan Lykeles Hoekstra te Harkema Opeinde, koper (notarieel archief).
- In de Leeuwarder van 8 maart 1907 werd geadverteerd: Verkoop wegens sterfgeval van eene scheepshelling met woonhuis en drie knechtswoningen aan het grootscheepsvaarwater te Rohel onder Harkema-Opeinde. Geschikt voor ijzerbouw, ... in eigen gebruik bij de erven Jan Lykeles Hoekstra. De helling is sedert tal van jaren door schippers zeer gezocht.
- Op 14 november 1950 was er het volgende bericht: "Bij vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden dd 9 Nov 1950 is Petrus Meiboom, voorheen handelende onder de naam Scheepswerf Ed R Kuiper te Rohel-Augustinusga, thans wonende te Bussum aan de Brediusweg 14 in staat van faillisement verklaard".

In de Leeuwarder Courant van 16 februari 1955 lezen we het volgende over de scheepswerven van Rohel:
"Het gehuchtje Rohel aan het Kolonelsdiep onder Augustinusga was vroeger één en al bedrijvigheid. Er waren namelijk twee bloeiende scheepshellingen, één voor houten schepen en één voor ijzeren. De tijd van houten schepen is al lang voorbij en dus is het ook met de hellingen voor deze schepen gedaan. De familie Brandsma heeft lang 'n helling voor houten schepen in exploitatie gehad. Toen de houten schepen uit de vaart raakten legde men zich toe op de jachtbouw. Door de hoge weeldebelasting van de laatste jaren raakte de jachtbouw echter ook in verval. De heer M. Brandsma die het laatst de helling in beheer had is naar Canada geëmigreerd. De heer R. Huisman Jr, afkomstig van Scheveningen, heeft zich nu op de helling gevestigd en deze ingericht voor de vervaardiging van ijzeren schepen. Men is een hele tijd bezig geweest om het bedrijf hiervoor geschikt te maken. Nu is alles klaar. Er staat al een sleepboot op stapel. Ook worden wel andere werkzaamheden zoals het bouwen van loodsen uitgevoerd. Het lijkt er dus op dat Rohel gaat herleven. Op de andere helling (eigenaar de heer E. Kuiper) worden nog slechts kleine karweitjes uitgevoerd. Het bouwen van pramen enz. Daar de heer Kuiper al een dagje ouder begint te worden en geen opvolger heeft doet hij er niet zo veel meer aan. Hij heeft zelfs al een paar keer getracht de zaak te verkopen. Misschien wordt deze helling straks ook nog nieuw leven ingeblazen en gaat Rohel nog een stapje verder vooruit".

En op 9 juni 1955 in dezelfde krant verder:
de tewaterlating van de sleepbootSlSleepboot te Rohel te water gelaten. Het was gisteren een groots moment voor de heer R. Huisman sr te Rohel toen zijn eerste werkstuk een sleepboot van de (te kleine werf afgleed De tewaterwaterlating ging eerst langzaam want slechts centimeter voor centimeter gleed het schip naar de waterkant. Het leek wel of het geen zin had om te gaan varen. Maar toen het roer eenmaal water voelde nam het schip een sierlijke duik en voer langzaam naar de overkant van het Kolonelsdiep. Het schip dat een lengte heeft van zeventien meter en een breedte van vier meter en een half en een hoogte van één meter negentig wordt uitgerust met een 150 pk langzaam lopende motor. Het is in opdracht van de heer Van Winsum te Wessum gebouwd. Tijdens een kort samenzijn na de tewaterlating terlating sprak ’n bestuurslid van Plaatselijk Belang van Augustinusga de wens uit dat het bestuur van de gemeente Achtkarspelen in de toekomst wat meer aandacht zou besteden aan de problemen van deze werf speciaal aan het woningprobleem. Aan opdrachten ontbreekt het de heer Huisman op het ogenblik niet maar het tekort aan woonruimte voor de geschoolde vaklieden maakt het hem onmogelijk om tot uitbreiding over te gaan."

Het jaar 1957 is een rampjaar voor de werf. Op 5 april staat er in de krant: "Donderdagavond om ruim halfzeven is op de hoek bij de consistorie van de hervormde kerk in Kooten een bestelwagen wagen van de heer R Huisman jr exploitant van de scheepswerf te Rohel onder Augustinusga, wonende te Drachten in botsing gekomen met een grote vrachtauto van het transportbedrijf H. van Dijk uit Eestrum. Het ongeluk gebeurde doordat dat de chauffeur van de bestelwagen de heer Klaas Kuipers uit Drachten die uit De Oudedijk kwam geen voorrang verleende aan de vrachtauto auto bestuurd door de heer G. de Meer uit Kootstertille. Een botsing was onvermijdelijk. De bestelauto werd aan de rechterkant met een harde klap geraakt, schoot de straat over en kwam in een heg terecht. Door de schok van de botsing werd de heer Roelof Huisman Jr die naast de chauffeur zat uit de auto de straat over geslingerd. Met enige verwondingen aan het hoofd en zeer waarschijnlijk een lichte hersenschudding werd de heer Huisman per ambulance overgebracht naar zijn woning te Drachten". Op 23 april 1957 wordt melding gemaakt van het volgende drama: "In Rohel bij Augustinusga is vanmorgen om elf uur een ernstig ongeval gebeurd waarbij de 61-jarige scheepsbouwer R. Huisman om het leven is gekomen. Bij het inladen van onderdelen van een boot voor Pakistan in een schip dat bij de jacht- en en scheepswerf van de heer R. Huisman jr lag viel een 1200 kilo wegende ijzeren plaat uit een takel naar beneden. De heer Huisman werd door het gevaarte getroffen en op slag gedood".

Het bedrijf boert goed verder en er vindt zelfs uitbreiding plaats. Er wordt ondermeer een grote order voor de bouw van zes lichters voor India in de wacht gesleept. Op 23 september 1965 echter raakt de werf in faillisement en in december van hetzelfde jaar wordt de werf te koop aangeboden: "Notaris J. E. W. Beth te Augustinusga zal ten verzoeke zoeke van zijn ambtgenoot notaris S. Hoekstra te Heerenveen op donderdag 9 december 1965 ’s namiddags om 2 uur in het café van Meindersma te Augustinusga finaal veilen van de heer R. Huisman (krachtens art 1223 B) de in 1960 nieuw gebouwde stenen loods (constructiewerkplaats) werkplaats (10 x 40 meter) en bijstaand stenen hokje met terrein gunstig staande en gelegen aan het Prinses Margrietkanaal en de tezijner tijd nieuw aan te leggen weg te Rohel onder Augustinusga gr circa ca 33 are 5 centiare. Ingezet op 18.181 gulden. Het perceel is voor velerlei doeleinden geschikt. Tot voor kort werd hierop het scheepsbouwbedrijf uitgeoefend".

boten op de jachtwerf Brandsma te Rohel Jachtwerf Brandsma wist de aansluiting met de markt weer te vinden. Op 17 mei 1965 staat er in een artikel: "Het Friese schip geniet tegenwoordig een toenemende belangstelling. Op de jachtwerf Brandsma te Rohel onder Augustinusga zijn zaterdagmiddag liefst twee tegelijk te water gelaten: een tjottertje en een schouw. De schouw met overdekt voordek (5 bij 1 meter) is gebouwd in opdracht van mr G. F. W. Hartung te Leeuwarden; de tjotter (4 bij 1 meter) voor rekening van de werf. Voor de tewaterlating bestond grote belangstelling.  Op 25 maart 1975 haalde het werk van de werf opnieuw de pagina's van de Leeuwarder: "ROHEL - Probleemloos werd zaterdagmorgen bij jachtwerf Brandsma in Rohel bij Augustinusga de Deense viskotter Thyra in het water van het Prinses Margrietkanaal getild. Over enkele le weken zal het schip dat uitsluitend voor de recreatie bedoeld is te zien zijn op de Recreana. De  Thyra werd gebouwd van eikehout met een huiddikte van vier centimeter, is 8 meter lang en 3 r>meter breed. De diepgang is 2 meter en het gewicht acht ton. Alleen al de kielbalk weegt een halve ton. Het schip is uitgerust met een motor van 50 pk. Het zal daarnaast 25 vierkante meter zeil voeren. Het was voor het eerst dat Brandsma een dergelijk schip bouwde. De Thyra krijgt als thuishaven Termunterzijl in Noord-Groningen".

In 1998 bestaat de werf van Brandsma honderd jaar. Ter gelegenheid ervan wordt in een groot artikel in de Leeuwarder daar aandacht aan besteedt. Daaruit halen we het volgende: Beint Brandsma, eigenaar van de jachtwerf aan het Kolonelsdiep, is getuige zijn ruim bemeten huisbibliotheek een belezen man. Hij heeft er deze week vijfhonderd boeken bij gekregen. Zo groot is de oplage van het jubileumboek. Vandaag viert het driemansbedrijf bedrijf met enige tamtam het honderdjarig bestaan. Dat gebeurt niet met een stijve receptie maar met een ’open huis’. Blikvangers op de werf zijn de twaalf afgemeerde klassieke zeiljuwelen die in de loop van de tijd daar van stapel liepen. Wanneer de boten zijn gebouwd, hoe ze heten, het is allemaal in de pil ’Honderd jaar Brandsma Rohel’ terug te vinden.

Uit onderzoek in onder andere het Rijksarchief in Friesland bleek Bein Brandsma dat voor 1770 al een werf op de plaats van het huidige bedrijf stond. Pas toen een eeuw geleden pake Jan op 27-jarige leeftijd de werf overnam deden de Brandsma’s van zich spreken. En niet alleen in Rohel trouwens. De familienaam klinkt in brede scheepsbouwkring bekend. "Froeger en no noch hieltiten sjochst Brandsma’s skipsbouwers wurden yn eigen lan en sels der bûten", constateert  Brandsma. Hij somt er in zijn boek een heel rijtje van op. "Ik neam it in firus", zegt hij . It kin him ien of twa generaasjes stilhâlde mar dan stekt it sunder mis de kop wer op". Dat Brandsma nog zoveel tijd voor die pittige schrijfklus kon vinden is opvallend. Zelf zegt hij althans toch al gauw in de werkplaats en op zijn kantoor arbeidzame weken van zestig tot zeventig uur te maken. Over die werkdrukte hoort niemand hem overigens klagen. Het is immers een teken dat het in de houtbouwerij nog zo slecht niet gaat.

een kajuitzeilboot van Brandsma uit 1938 Er zijn wel andere tijden geweest. Zoals de periode na de Tweede Wereldoorlog toen ook de laatste beroepsschippers - eerder de voornaamste klanten van de Rohelster werf - overstapten van een houten in een stalen vaartuig. Andere werven stapten mee. "Us bedriuw dus moai net", constateert Bein wiens ouders het hoofd niet boven water konden houden en in 1954 naar Canada emigreerden. Vijf jaar later was het gezin terug om een hernieuwde poging in de houtscheepsbouw te wagen. Niet zonder moeite slaagde die. Brandsma en zijn handjevol Friese collega’s zouden de tijd van het regelmatig bouwen van houten (zeil)vaartuigen graag laten herleven. Tegenwoordig houden ze zich vrijwel uitsluitend bezig met het onderhouden en repareren van de boeiers, tjotters, aken, hoogaarzen en andere drijvende museumstukken. Een nieuwbouwopdracht is bijna wereldnieuws geworden. Bij Brandsma is twee jaar geleden nog een 16 meter lange eikenhouten haringlogger te water gelaten. Daarover praten ze op het bedrijf nog steeds met veel genoegen. "Wy ha der sawat twa jier oer dien It hie om my noch wol langer duorje mochten. In skip bouwe bliuwt yn ús wurk no ienkear fierwei it moaiste", zegt Brandsma. Vijf jaar lang hadden hij en zijn mensen het zonder nieuwbouw moeten doen. Voor hen hoeft de volgende order niet weer zolang te duren. Brandsma: "It is spitich om it fest te stellen, mar hout hat as boumateriaal gjin geweldich goed imago. Eins is dat raar want eltsenien fynt in houten skip wol hiel moai. Hout soe djoer wêze, in soad underhald freegje. Dat is net sa. Mei it hout-epoxy fan tsjintwurdich kinst in ferskriklik sterk en maklik te underhalden skip meitsje. As Fryske houtbouwers promoate wy dat ek. Wy sjogge wol dat it byld oer hout de leste tiid ten goede feroaret allinnich yn opdrachten hat him dat noch net oer de hiele liny fertaald". Het laatste wat Brandsma c.s. zullen doen is op een ander bouwmateriaal overstappen. Daar hoeft echt niemand over in te zitten. Hout leeft, metaal en kunststof doen dat niet. In die zin laten ze zich moeilijk vergelijken. "Dat jildt eins ek foar üs klanten. Dat is dochs in apart soarte publyk. Dizze minsken ha it minder oer it jild. Dy binne soepelder en witte hoefolle tiid en leafde yn de bou fan in houten skip sitte".

Bein Brandsma

Herbergen

een krantenartikel in de Leeuwarder in 1823Bij Rohel hebben verschillende herbergen gestaan. In oude krantenadvertenties en archieven komen we een aantal tegen. Het is echter niet altijd duidelijk waar deze herbergen hebben gestaan. Waarschijnlijk waren het kleine kroegjes met een tapperij in een woonkamer. In 1755 kwamen we, zoals eerder is beschreven, voor het eerst een herberg tegen bij Rohel. Het was het Roodhuiske bewoond door Jouke Tyssens. Deze herberg stond waarschijnlijk in de zuidwestelijke hoek van het Kolonelsdiep en de Surhuisterveenstervaart. In 1771 kwamen we de eerder genoemde herberg van Johannes Boete tegen. Deze Johannes was tevens boer. Enkele jaren later, in 1775, stond de volgende advertentie in de Leeuwarder Courant: “Pieter van der Saal adverteert dat bij hem is te bekomen een mondtinctuur voor’t water, kanker, scheurbuik, blaren in de mond en een middel voor diegeen onder de 12 jaar, die lek geboren zijn, voor breuken en venusziekte. Iemand iets nodig zijnde adresseere zich tot Augustinusga bij de Rode-hel in de oude herberg”. Waarschijnlijk stond deze herberg dus op het grondgebied van Augustinusga. Het zou echter ook kunnen dat de herberg van Johannes Boete bedoeld werd. In 1809 was er een herberg bij Meine Boete, die we in dit artikel ook al eerder zijn tegen gekomen. Hij was een zoon van de eerder genoemde Johannes Boete en woonde ongeveer tegenover de Surhuisterveenstervaart. Zo’n 14 jaar later, in 1823 was Oege Pieters Hoekstra kastelein. In de krant stond: “De notaris Romein te Buitenpost zal op dingsdag den 14 januarij 1823, ten huize van Oege Pieters Hoekstra, kastelein op de Rohel onder Harkema-Opeinde, bij gereed geld verkoopen: een tjalkschip, voormaals bevaren bij Pieter Jans Feenstra, schipper aldaar”. In 1824 was Gerrit Franses Boujus kastelein. Hij woonde ten noorden van het kanaal, nog net in Harkema-Opeinde. In de krant stond: “Verkoping ten huize van Gerryt Franses Boujus, kastelein op de Rohel onder Harkema Opeinde een schuiteschip”. In 1842 en 1843 was er, zoals we al eerder hebben kunnen lezen, sprake van de tapper Abele Jans Koenes. Mogelijk was dit dezelfde herberg, als waar Pieter van der Saal in 1775 zijn mond-tinctuur verkocht. Deze stond net over de grens, op het grondgebied van Augustinusga. Vervolgens duurt het jaren, voordat we weer iets tegenkomen over een herberg of tapperij. In 1862 werd in de Leeuwarder Courant een tapperij te huur aangeboden: “Uit de hand te huur een huizinge met tuin, waarin een tapperij te Rohel; te bevragen bij G. Hazenberg. Drie jaar later, in 1865 stond in dezelfde krant: Verkoop ten huize van Linze Drost op de Rohel onder Harkema Opeinde; o.a. een tapkast. Linze Drost was een stiefzoon van Gerben Hazenberg”. In 1873 stond in de krant: “De deurwaarder Oostingh te Buitenpost zal zaterdag den 3 mei 1873 ten huize van de wed. L.O. Hoekstra, kasteleinsche te Rohel onder Harkema-Opeinde, publiek à contant verkoopen: een overdekt welonderhouden schuiteschip”. Weduwe Hoekstra was tevens eigenaar van een van de beide scheepswerven. In 1900 was er volgens de Leeuwarder Courant sprake van een winkel- en koffiehuis: “Verkoop van een winkel- en koffiehuis met overzet aan de Surhuisterveenstervaart en het Kolonelsdiep te Rohel, eigen aan P.M. Hoekstra”.

Rohel uit de lucht in 1973

panoramafoto van Rohel in 2010

Bovenste foto is een luchtfoto uit 1973. Erop aangegeven zijn een aantal van de genoemde plekken in dit artikel. Onderste foto is een panoramafoto uit 2010, gemaakt door de fotografe Manette Ingenegeren.

moderne kaart van Rohel

Overzicht van Rohel en omgeving op een moderne topografische kaart.