De gevarieerde kerkelijke geschiedenis in ons dorp begint met de aanwezigheid van de Rooms-Katholieke kerk. Dit instituut was bij het ontstaan van Buitenpost de enig aanwezige en bijna alles bepalende religie en werd pas rond 1580 gedwongen zich terug te trekken. Er zijn in onze directe omgeving twee kerken door de katholieken gebouwd, één op Lutjepost die verdwenen is, en de huidige Mariakerk. Een kleine overzicht van een stukje geschiedenis waarvan maar weinig bewaard is gebleven.

kaartje van klooster in de omgeving In de 8e en 9e eeuw na Christus werd Friesland geleidelijk geheel gekerstend, het westen van de provincie eerder dan de rest. In de eerste eeuwen van katholieke invloed werden nauwelijks kloosters gebouwd. De Rooms-Katholieke kerk bevoordeelde grote kloostergemeenschappen. Het daadwerkelijk bouwen van kloosters (kaartje rechts: kloosters in onze omgeving) en uithoven gebeurde pas in de 11e en 12e eeuw, toen aan de bevoordeling van grote kloosters een einde kwam en elders in Europa rijke mensen van adel gebedshuizen oprichtten. Ook onze streken liftten mee op de nieuwe vroomheidsbeweging. Omstreeks 1163 werd in Rinsumageest het klooster Klaarkamp (of Claerkamp) gebouwd als eerste noordelijk onderkomen van de cisterciënzers, één van de kloosterorden binnen de rooms-katholieke kerk. De cisterciënzer monniken kwamen oorspronkelijk van oorspronkelijk uit de Franse abdij Clairvaux, wat 'het lichte dal' betekent. Klaarkamp betekent bijna hetzelfde, 'het lichte veld'. Op het hoogtepunt bezat het klooster Klaarkamp 2500 hectare grond en zo'n tachtig boerderijen. In het klooster woonden tientallen monniken en enkele honderden lekebroeders.De monniken droegen witte kappen, lekebroeders waren in het grijs gekleed. In het Fries werden ze 'skiere mûntsen' genoemd, grijze monniken. Het eiland Schiermonnikoog heeft er zijn naam aan te danken. Vanuit Klaarkamp werden vele kloosters gesticht, onder meer bij Niawier, Hallum, Aduard en de voor ons dorp belangrijke in Gerkesklooster. Eén van de verklaringen voor het grote aantal godshuizen en kloosters in Friesland was de relatieve welstand in dit deel van Nederland in de 12e eeuw. Een andere verklaring ligt in de bijzondere politieke situatie van het toenmalige Friesland. Er was - in tegenstelling tot andere delen van Nederland - geen centraal bestuur. Door het ontbreken van dat politieke gezag kreeg de kerk alle ruimte om zich te ontwikkelen. Elders zorgde het politieke bestuur ervoor dat er niet te veel religieuze instellingen ontstonden die vrijgesteld waren van allerlei lasten.

Monnikenwerk

Gerkesklooster was één van de vruchten van de lokale expansiedrift van de roomse kerk. Aanvankelijk lag op die plek de nederzetting Wigerathorp. De grootgrondbezitter Gercke Harkema liet er in 1240 door monniken vanuit het klooster Klaarkamp een klooster stichten, Jeruzalem genaamd, dat in 1249 in de Cisterciënzer kloosterorde werd opgenomen. Ook werd een kerk gesticht, waardoor de nederzetting één van de acht kerspels (Nederlands: kerkdorpen) werd. In de praktijk werd het klooster Gerckes' klooster genoemd en die naam ging over op de nederzetting. De monniken uit dit klooster zijn belangrijk geweest voor de landaanwinning waarop Buitenpost is ontstaan. De noeste en harde grondarbeid van monniken uit het klooster van Gerkesklooster bracht land achter de bescherming van primitieve dijken en daarmee kon er hier gewoond worden. De eerste plek in Buitenpost die daarmee in verband wordt gebracht, is de de splitsing van de Kuipersweg naar de Buitenposter mieden en Rohel. Er tegenover, in de nieuwbouwwijk Mûnewyk is een stuk grond onbebouwd gebleven met het oog op de archeologische waarde. Daar zijn in het verleden oude menselijke bewoningssporen aangetroffen die voor mogelijk toekomstig wetenschappelijk onderzoek gespaard zijn gebleven. Bewoning werd in die tijd meestal snel gevolgd door de bouw van een kerkelijk gebouw en zo gebeurde dat ook op Lutjepost.

Eertijdse beschrijvingen

In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa van 1844 staat over Lutjepost: "Volgens overlevering  zou hier vroeger eene kerk hebben gestaan, ofschoon het uit geene gedrukte oorkonde blijkt. Het gehucht of dorp zelf is op eene hoogte gelegen. Er is een stuk land, het hoogste van het omliggende, hetwelk met steenen en eene grove puin opgevuld is. Daaruit mag men met grond afleiden dat hier vroeger een belangrijk gebouw heeft gestaan, of zulks echter eene kerk is geweeste of een particulier gebouw durven wij niet te beslissen. Kort na de Hervorming stond er althans geene kerk meer en zoo zij heeft bestaan werd zij overtollig". De enige bronnen waarover van der Aa in zijn tijd kon putten waren de 'Tegenwoordige Staat van Friesland' (van 1786) en de 'Beschrijvinge van de Heerlijckhydt van Friesland tusschen 't Flie en de Lauwers' van 1644 van Schotanus. In geen van beide staat iets over een kerk van Lutjepost. Voor het eerst wordt deze genoemd in het 'Kirchenverzeichnis für den Münsterischen Archidiakonat Friesland um 1500'. Bij 'Post alias Lutjepost' staat hier 'incorporata in Uthpost' (opgenomen in Uthpost - Buitenpost). Dat de kerk van Lutjepost toen verenigd was met die van Buitenpost kan men ook afleiden uit het 'Register van den Aenbreng van 1511', in 1879 met een toelichting uitgegeven door het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Daarin wordt Lutjepost niet apart genoemd - een teken dat het zijn zelfstandigheid kwijt was geraakt. In de Benificiaalboeken van Friesland van 1543 is dat wel het geval en daarin wordt het bezit van de pastorie van Buitenpost genoemd en wel onder de 'Aenbrengh van de grootheydt van de Prebende Lutjepost' door 'Heer Lyeuwe, nu ter tyt Prebendarius in Buytenpost'. In het Register van de Geestelijke Opkomsten van Oostergo van 1581 wordt de kerk van Lutjepost ook genoemd. Er is dan een "gewesene pastoir", Joannes Meppel, die zelf nog een deel van het land gebruikt. Onder de opgave van het pastoriebezit staat dan nog apart een opgave van de "huissteden door Joannes Meppel en de kerkvoogd Hercke Meynertz". Achter de naam van de eerstgenoemde staat den "ertits pastoir, nu deener sworts" (dienaar des Woords). Joannes Meppel vertrok kort daarna als predikant naar Wonseradeel en later naar Bolsward.

kaartje van Buitenpost en omgeving rond 1552

Een kaartje van Buitenpost en omgeving rond 1575. De zee is nog duidelijk aanwezig, de bovenste linker zeearm leidt naar Dokkum. Alle plaatsen zijn niet precies ingetekend, Lutjepost (Lijtsepost) is te ver naar het zuiden aangegeven.

De kerk en begraafplaats bij Lutkepost

Op de splitsing in de Kuipersweg met de Oude Dijk bevindt zich de boerderij van Kramer. Er is nu voor het oog niets meer dat er aan herinnert dat het kavel waar deze op staat, in het verleden gewijde grond was waar een katholieke kerk en een kerkhof waren. Het bezit van de grotere dorpskerken was in de Roomse tijd verdeeld over patroon (voor onderhoud van kerk en eredienst), pastorie, vicarie en prebende. Vaak was er ook nog één of andere leen, zoals het zogenaamde Sacramentsleen. Bij een kleine kerk als die van Lutjepost was er alleen het bezit van de pastoor en de patroon. In het register van 1581 staat: "Patroon hefft gans nichts beholden, dan is omtrent vor 10 jar wenich landt verkofft by consent vant hoff to optimmeringe van een houten klockhuis". In die tijd mocht kerkelijk bezit alleen verkocht worden met toestemming van het Hof van Friesland. De noodzakelijkheid van verkoop moest duidelijk worden aangegeven. In de verkoopacte van het patroonsland van Lutjepost, gedateerd 23 september 1572, wordt als reden opgegeven "dat die patroon ofte die kercke van denselven dorpe, hebbende zeer cleyne opcomsten ende renten door 't bouwen van 't nyeuwe clockhuys zeer noetdruftelicken aldaer onlancx gemaect, in zeeckere schulden waere gevallen en de door noetelicke reparatie nu metterdaet aldaer aan de kercke te doene, die zeer ruinoes ende boevellich waer, in noch meerder schulden zoude moeten geraecken, ende soe die gemeente aldaer zeer cleyn waere, alleenlicken van zes schotschietende huysen, d'welcke van cleyn macht waren ende doer den lesten watervloet zeer beschadicht ende verarmt". Kort gezegd: recente watersnood had veel schade en geldnood veroorzaakt in deze kleine en arme kerkelijke gemeente. Na de watersnood werd het kerkje weer wat opgeknapt. Op de kaart van Schotanus waarvoor de opnamen in Achtkarspelen in de periode 1688-1694 werden verricht, is in Lutjepost nog een kerkje aangegeven. Wanneer het is afgebroken is niet bekend, ook niet wanneer het kerkhof zijn functie verloren heeft. Op de kaart van Eekhoff van 1844 staat het nog als 'Kerkhof' aangegeven en niet als 'Oud-Kerkhof' zoals bij Kortwoude. Een kerkhof was oudtijds een gewijde plaats, omgeven door een omheining, meestal een stenen muur. De doden hadden er rust, geen vee mocht er grazen, de bloedwreker mocht er niet komen, het was een 'vrijthof', een 'Friedhof' - vrij omschreven: 'hof of tuin van vrede'. De rust van de doden die op het kerkhof van Lutjepost een laatste rustplaats vonden werd op een gegeven moment echter wreed verstoord. De omheining rond het kerkhof werd verwijderd. Door wie of op last van wie is, zoals gezegd, niet bekend. Het had vreemde gevolgen zoals uit de volgende impressie "Mimerje by it âld-tsjerkhôf fan Lytse Post" van Simon de Haan in een 'Feanster'-krant uit 1985 blijkt. De vertaling van deze "Mijmering bij het oud-kerkhof van Lutjepost" volgt hier.

"In de hoek tussen de Kuipersweg en de Rohelsterweg ligt het oud-kerkhof van Lutjepost. Vooraan de weg staat een boerderij. Het land er achter staat vol met tweede en derdehands boerengereedschap en bouwmateriaal. Dan denk je bij jezelf (ik ben Gereformeerd), als de doden nu zouden opstaan zou het niet meevallen om hier vandaan te komen. Zo mag je natuurlijk niet denken. Zoiets gaat het menselijk verstand te boven. Maar je hebt het al gedacht voor je er erg in hebt. Maar er is meer met het oud-kerkhof van Lutjepost dat mij benauwt. Enkele jaren geleden fietste ik hier op een avond langs. De boer was bezig geweest met het inkuilen van gras en had de grashopen afgedekt met aarde. Ik kon de verleiding niet weerstaan om één en ander dichtbij te gaan bekijken. De ingekuilde grashopen lagen bezaaid met mensenbeenderen! Dat dit kon gebeuren was ook omdat de gemeente destijds terrein heeft laten afgraven voor de verbetering van de weg naar Rohel. Dat had niet moeten gebeuren want nu liggen de lijken vrij dicht onder het maaiveld. De jonge boer kwam naar mij toe. Hij kende mij wel. "Zoekt u om een kop?", vroeg hij. "Wat voor kop?", zei ik. "Een doodskop", zei hij. "Hier vlakbij de sloot zit wat veen in de grond. Daar zijn de lijken nog erg gaaf. Ik heb enkele van de meest gave koppen in de brandnetels gegooid. Er zijn altijd wel mensen die daar belang bij hebben". Wij in de brandnetels zoeken, maar geen 'kop'. "Dan heeft meester (bij naam genoemd) ze meegenomen", zei de boer, "die struint hier altijd rond". Wij liepen nog even langs de sleuf die met de dragline om de grasbulten heen was gegraven. De lijken, doormidden gegraven, laggen mannetje aan mannetje. Er zullen ook wel vrouwen bij zijn geweest. "Requiescat in pace" (rust in vrede), heeft de priester gezegd terwijl hij het wijwater over het graf sprenkelde.

Het kerkhof dateerde uit de tijd van voor de Reformatie. De Staten van Friesland hebben in 1580 na het verraad van Rennenberg alle katholieke kerkelijke bezittingen in beslag genomen en later aan particulieren verkocht en daarmee ook het lot van de kerk en het kerkhof van Lutjepost bezegeld.

De bouw van de kerk in Buitenpost

Over het begin van de kerk in Buitenpost is weinig meer concreets bekend. Onderzoek aan de fundamenten heeft aangetoond dat deze uit de 12e of 13e eeuw stammen. Waarschijnlijk heeft er voor die tijd ook al een kerkgebouwtje (bijvoorbeeld van hout) gestaan. De parochie van Buitenpost ressorteerde in de katholieke tijd met de zeven andere parochies van Achtkarspelen (acht kerkbuurten) onder het bisdom van Münster, terwijl heel de rest van Friesland onder het geestelijk gezag viel van de bisschop van Utrecht. Dat bracht voor ons dorp een bepaalde tweestrijdigheid met zich mee. Het behoorde bij Friesland en maakte deel uit van het landsdeel Oostergo, maar het was, omdat het onder hetzelfde geestelijke gezag verkeerde als Groningen, soms meer op de Ommelanden dan op Oostergo georiënteerd. Maar Buitenpost is altijd Fries gebleven, al heeft het er wel eens op geleken dat de hele grietenij Achtkarspelen voor Friesland verloren zou gaan. Stad Groningen heeft namelijk in het verleden de ambitie gehad om niet alleen over de Ommelanden te heersen, maar ook over het aangrenzende Westerlauwerse gebied (ten westen van de grensrivier de Lauwers). Later zou Buitenpost nog eens opnieuw tussen twee vuurlinies komen te liggen met alle kwalijke gevolgen van dien. Ale Algra (Moethoen) schrijft er over in zijn serie schetsen over de geschiedenis van de Friese dorpen 'De historie gaat door het eigen dorp'(deel II): "Erger nog werd de toestand in de jaren 1580-1594. Friesland had zich op het laatste moment aan het bewind van de verrader Rennenberg onttrokken, maar Groningen keerde terug onder het gezag van Filips II en in de grensgebieden werd voortdurend gestreden tussen de Spaanse en de Staatse troepen. Inlegeringen waren het gevolg en welke troepen er nu ook lagen, de bevolking was er steeds de dupe van. Duizend soldaten, "ongeteld de wijven, vrouwen en jongens" (het verschil tussen wijven en vrouwen geeft de schrijver niet aan) hadden eens in 3 etmalen in deze streek voor 3000 gulden verteerd aan wijn, cleyn broot ende versch fleisch". Evenals in Wirdum, dat ook deze overlast van huurlingen had, werden de soldaten met vrouwen in de kerk (van Buitenpost) ingekwartierd. Dit veroorzaakte in 1594 te Buitenpost een ramp, want waarschijnlijk door onvoorzichtigheid met vuur ging de kerk in vlammen op. Een gedenksteen in de tegenwoordige kerk herinnert aan die ramp. De kerk die in 1594 afbrandde was nog niet zo oud, want een ander steentje dat in de nieuwe 'opgetimmerde' kerk is ingemetseld, laat weten dat de vorige kerk in 1496 was gebouwd. Bij dat jaartal staat "Jhs Maria", dat is Jhesus Maria. De kerk van 1613 moet lang de enige kerk van ons dorp zijn geweest. Tot 1580 waren alle nu monumentale hervormde kerken van Friesland rooms-katholieke bedehuizen. In dat jaar werd werd in heel Friesland de roomse eredienst afgeschaft. Maar in de grensgebieden ging dat niet zo vlot, omdat daar wisselend de Staatse of Spaanse troepen de dienst uitmaakten.

Na de hervorming

Liggend op de grens van Friesland en Groningen en de 'roomsen' en 'hervormden', was voor Buitenpost geen benijdenswaardige positie. Het bracht duidelijke risico's met zich mee, zoals ook blijkt uit een bericht uit 1581, meldende dat Buitenpost zonder schoolmeester zat "vermits de schoolmeister van de Malcontenten is dootgeslagen, nalatende een weduwe met twee kinder". De sympathie van de inwoners van Buitenpost ging overigens wel overwegend uit naar de nieuwe leer, maar het zou na 1580 nog een tijdje duren voordat deze religie openlijk kon worden beleden. Dat was eigenlijk pas het geval toen religie openlijk kon worden beleden. Dat was eigenlijk pas het geval toen Groningen (in 1594) op de Spanjaarden werd veroverd en van die kant geen gevaar meer te duchten viel.

De pastoors en de eerste predikant

In die tijd telde Buitenpost telde drie geestelijken, allen in 1543 nog in functie. Al voor 1566 ging de pastoor Antonius over tot de Reformatie, ging naar Emden, en werd als zendingspredikant naar Vlaanderen gestuurd. Ook Schelte van Aitzema, prebendepriester te Lutkepost ging over tot de gereformeerden, vluchtte ook naar Emden en keerde als gereformeerd predikant terug, onder meer in Nijkerk (Oostd.). In 1580 gaat ook een pastoor over: 'Henricus Schuerman, gewesene pastoir secht sin frow geecht te hebben te Doodorpe by Coesfelt, doch offt solx niet genoich were, wil he darop de classe offt consistorie der dieneren verstaen end hare raedt hooren, werdt anders van sin gemeente bedanckt van een guedt erbarlick from leevendt'. Hij stond in april 1582 in Tzum. In Lutkepost werd de pastoor Joannes Meppel eveneens predikant, in 1581 in Wonseradeel. (uit: "Tussen Gideonsbende en publieke kerk..." door Wiebe Bergsma)

Geen roomse kerk meer

Na de Tachtigjare oorlog keerde de rust in het grensgebied weer. Nu brak er ook een tijd aan waarin gewerkt kon worden aan de opbouw van het kerkelijk leven. Het roomse deel daarvan werd besloten met het vertrek van de laatste pastoor, Henricus Schuerman. Alle bezittingen van de roomse kerk werden door de Friese staten verbeurd verklaard en met de opbrengst werd een startpunt voor een nieuwe geestelijke inrichting gemaakt.