Ongeveer 6400 jaar geleden ging de mens langzamerhand over van een jager en verzamelaarsbestaan naar die van een boer. In dit deel staan we bij die fase stil.

noord nederland aan het begin van het HoloceenUit de beschrijving van de verschillende culturen die in Buitenpost en omstreken zijn aangetroffen in de periode van 13.500 tot 10.000 jaar geleden, komt naar voren dat het in onze omgeving een komen en gaan is geweest van verschillende culturen onder invloed van de voortdurende klimaatsveranderingen. Daarbij kan niet precies worden aangegeven wanneer de ene cultuur verscheen en de andere verdween, de hier aangegeven dateringen zijn niet meer dan schattingen. De tot nu toe beschreven culturen vonden allemaal plaats in het Pleistoceen. In het volgende tijdperk Holoceen is er ook een bewoningsgeschiedenis met verschillende fasen. De eerste fase wordt wel het Mesolithicum, of Midden-Steentijd, genoemd en loopt van 10.000 tot 6.400 jaar geleden. In die periode werd het langzamerhand zo warm dat er weer loofbossen groeiden, en nog later was het soms zo vochtig en warm dat er op grote schaal veenvorming kon plaatsvinden (illustratie: noord Nederland aan het begin van het Holoceen). Deze periode in het Mesolithicum is erg belangrijk geweest omdat de mens toen voor het eerst leerde te overleven in een omgeving met dichte loofbossen. Het is aannemelijk dat het ook de mogelijkheid bood voor de invoering van de landbouw - in Noord-Nederland vanaf ongeveer 6.400 jaar geleden. Pas dan gaat de mens langzamerhand over op een boerenbestaan. De eerste fase hiervan wordt het Neolithicum of Nieuwe Steentijd genoemd. Deze 'Nieuwe Steentijd' duurde ongeveer tot 4100 jaar geleden.

Vanaf ongeveer 4100 jaar geleden raakt het bewerken van brons en het gebruik van bronzen voorwerpen in zwang. De Bronstijd duurde ongeveer tot 2800 jaar geleden. Vanaf die tijd wordt er over de IJzertijd gesproken, een periode die tot ongeveer 350 jaar na Chr. duurde. Bij alle deze tijdsperiodes heeft het klimaat een doorslaggevende rol gespeeld in de opbouw van de bodem en de vorming van het landschap. In de periode voorafgaand aan het Neolithicum waren de mensen jagers en verzamelaars. Zij leefden van wat de natuur bood, zonder diep in te grijpen in natuur en landschap. Pas in de latere fase van de bewoningsgeschiedenis heeft de mens als boer in toenemende mate een rol gespeeld in de landschapsvorming. Door het in cultuur brengen van grond, waardoor de bossen verdwenen, en het bouwen van stevige houten huizen voor mens en dier, werd het aanzien van het landschap langzamerhand maar ingrijpend veranderd. Dit had natuurlijk ook weer gevolgen voor de natuur. Met het begin van de landbouw begon een periode waarin de mens een actieve rol in de ontwikkeling van natuur en landschap speelde - een ontwikkeling die nog steeds en ingrijpender voortduurt.

In de Nieuwe Steentijd ondergaat de bestaanswijze van de mens een ingrijpende wijziging: van jagen en verzamelen gaat men nu steeds meer over op het houden van vee, zoals rund, geit en schaap en het verbouwen van gewassen, zoals gerst en tarwe. Vastgesteld is dat deze overgang niet abrupt heeft plaatsgevonden, maar vele jaren heeft geduurd. Deze verandering in bestaanswijze kenmerkt zich door de opkomst van veel nieuwe techieken, zoals het bakken van potten, het weven, spinnen, slijpen van (vuur)steen en bewerken van hout. Er wordt daarom ook wel van de 'Neolithische revolutie' gesproken, pas in de 18e eeuw gevolgd door de Industriële Revolutie en in onze tijd door de 'Informatie Revolutie'. Het begin van de neolitische revolutie ligt in het gebied van de Eufraat en Tigris (in het huidige Irak). Over land via de Balkan en de kust bereikte deze nieuwe vorm van bestaan na enkele duizenden jaren ook onze streken. Het houden van vee en het beoefenen van de landbouw had als gevolg dat de mens op min of meer vaste plaatsen ging wonen. Ongeveer vanaf 6400 jaar geleden werd deze nieuwe vorm van bestaan ook in onze streken langzamerhand overgenomen. Dit blijkt ook uit vondsten die in de omgeving van Buitenpost zijn gedaan. Ten noordwesten van Kootstertille is een woonplaats uit het vroege Neolithicum gevonden, tot nu toe de enige aanwijsbare in Noord Nederland.

Het klimaat was in het begin van het Neolithicum iets warmer en vochtiger dan nu. De bossen bestonden uit loofbomen: hazelaar, els, eik en beuk. In deze bossen leefden het paard, wild rund, everzwijn, ree en edelhert. Ook kwamen onder andere pelikanen, eenden en ganzen voor in de buurt van meertjes en stroompjes. Maar zoals eerder opgemerkt: voor de toenmalige mens werd de jacht steeds minder belangrijk. Men woonde samen met zijn vee in boerderijen, dicht in de buurt van weide- en landbouwgronden. Voor het bereiden en bewaren van voedsel werden potten van gebakken klei gebruikt. Deze potten werden uit de hand gemaakt en mogelijk gebakken in open vuren. Voor het spinnen werden spinklossen gebruikt en voor het weven weefgetouwen. Kleren werden ondermeer gemaakt van wollen en linnen stoffen.

Om als boer te kunnen leven moest de mens over stevige bijlen en dissels beschikken voor het kappen van bomen en bewerken van hout en de grond. De stenen grondstof voor deze werktuigen werd door handel verkregen, omdat de lokale steen daarvoor niet geschikt genoeg was. Zo zijn er in de omgeving van ons dorp geslepen bijlen gevonden, gemaakt van vuursteen afkomstig van de oostkust van Sleeswijk-Holstein, maar ook van Helgoland, Loesberg bij Aken en uit Rijckholt bij Maastricht. Daarnaast zijn er ook bijlen aangetroffen, gemaakt van andere steensoorten. Ook deze moeten veelal worden beschouwd als import-bijlen. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat er sprake moet zijn geweest van een uitgebreid netwerk van handelsrelaties.

hunebed In tegenstelling tot andere hier beschreven culturen zijn van het Neolithicum wel veel begraafplaatsen teruggevonden, zoals vlakgraven en hunebedden. De inrichting van de begraafplaatsen en de bouw van grafmonumenten verwijzen naar een complexe manier van samenleven. Zo was het oprichten van een hunebed een hele onderneming, waarbij de hele gemeenschap betrokken was. Het vergde een goede organisatie en veel gemeenschapszin. Er moet ook duidelijk leiderschap aanwezig zijn geweest, en daarbij is er zeker een relatie tussen het bouwen van een hunebed en de religieuze ideeënwereld van de betrokkenen. De gedachte is wel geopperd dat een hunebed een soortgelijke functie heeft gehad als een kerk met het omringende kerkhof in de middeleeuwen. Een hunebed vormde het religieuze centrum en het herkenningspunt van een gemeenschap van boeren.

- vervolg op volgende pagina -

Bron: "Buitenpost, halfweg tussen ús mem en het peerd van Ome Loeks", 1994 - samengevat uit van artikel door Lammert Postma en Marten Postma - redactioneel bewerkt.