Een ruïne is een schamel overblijfsel van wat er eerder was in een betere toestand. Meestal denkt men dan aan een gebouw dat thans in desolate toestand verkeert. Maar het woord ruïne staat net zo goed op andere resten dan alleen gebouwen. Met pingoruïnes is dat ook het geval.

Tussen zo’n 40.000 á 15.000 jaar geleden waren er hier pingo’s zoals ze thans nog in Canada en Groenland voorkomen: forse, complete ijsmassa’s die boven de omgeving uitsteken (foto hieronder). Het woord pingo betekent bij de Eskimo’s "ijsheuvel die groeit". Zolang de ijsheuvel er is, is het nog geen ruïne. Alleen als de ijsklomp na smelting water is geworden spreken we van een pingoruïne.

een pingo in Canada

Pingo-ruïnes

Hier in de noordelijke Friese Wouden komen zeer veel pingoruïnes voor, vooral ten noordwesten van Buitenpost en Twijzel en ook bij o.a. Zwagerbosch liggen er veel. Ze zijn uniek voor Nederland en lijken op de vennen die we in Noord-Brabant aantreffen. Want zo zien pingoruïnes er hier ook uit: plassen water in het landschap. Maar in noordelijk Nederland hebben ze een eigen ontstaansgeschiedenis. In onze laatste ijstijd, waarin de gletsjers uit het noorden tot grofweg de lijn Haarlem-Nijmegen kwamen, is in de ondergrond plaatselijk veel keileem (grote en kleine keien, grind en leem) uit Scandinavië achtergebleven. Deze substantie is zeer vast van structuur en is daarom ook gebruikt om er dijken zoals o.a. de Afsluitdijk van aan te leggen (materiaal afkomstig uit het IJsselmeer). Een eigenschap van keileem is dat het vrijwel geen water doorlaat.

Ontstaan van pingo's

de ontwikkeling van een pingo Ook hier in Achtkarspelen ligt op veel plekken keileem vrij dicht aan de oppervlakte. Onder druk van het Drents plateau, dat hoger ligt dan hier, zoekt zuidelijk grondwater een uitweg naar het lager gelegen noordelijk gebied in Friesland, dat een uitloper is van het Drents plateau. In de dikke keileemlaag was toch soms wel een openingetje waardoor het kwelwater naar boven kon komen. Dit water vroor onmiddellijk vast aan het ijsheuveltje, dat er reeds was. Geleidelijk groeide dit aan bij een gestage aanvoer van enig water. Gemeten naar de oppervlakte van de grote poelen alhier zullen die pingo’s vaak een hoogte hebben bereikt van een flinke kerktoren. Toen het hier warmer werd in het Holoceen (we leven er nog in) zijn de pingo’s gaan smelten tot uiteindelijk een plas water overbleef.

Zeer kenmerkend voor de echte pingoruïnes is dat er in een meestal ronde of ovale vorm een verhoogde aarden wal omheen ligt. Deze grond is bij het ontstaan van een pingo eerst naar boven en later naar buiten gedrukt en daar blijven liggen. Nog weer later is er veenvorming ontstaan in de ruïne, en van daaruit is het veen verder over de omgeving uitgegroeid in zowel de laaggelegen als de hooggelegen terreinen. Het laagveen is zo’n drie à vier eeuwen geleden - ook uit de poelen - opgebaggerd voor verwarmingsdoeleinden. Het compacte laagveen had een hogere calorische waarde dan het veel lossere hoogveen. In een vrij recent verleden zijn er hier en daar wel pingoruïnes volgestouwd met afval en daarna afgedekt. Gelukkig zijn er hier nog zeer veel gave ruïnes overgebleven (foto hieronder: pingo 'Hamstrapoel' ten zuidwesten van het Veenkloosterbos). Sommige ervan liggen langs een fiets- of voetpad, maar de meeste zijn aan het zicht onttrokken omdat ze diep in de weilanden liggen. Toch is niet elke plas in oorsprong een pingo geweest. Op de wat hogere gronden hebben boeren soms een drenkplaats voor hun vee uitgegraven.

pingo Veenkloosterbos

We mogen terecht trots zijn op de echte pingoruïnes en we moeten strijden voor hun behoud omdat ze van groot cultuurhistorisch belang zijn als illustratie van de natuurlijke vorming van ons leefgebied, en ook voor dat van amfibieën als kikkers, padden en salamanders.