Onze welvaartsmaatschappij met allerlei soorten zorg voor iedereen, doet wel eens vergeten dat bestaanszekerheid heel lang, gewoon niet bestond. De sterke maar vooral ook de 'zwakkeren' in onze maatschappij: ouderen, gehandicapten, zieken en kinderen, waren tot een eeuw geleden meestal op steun van directe familie of omgeving aangewezen als er nood was. Dit gold ook voor kinderen die op jonge leeftijd één of beide ouders waren kwijtgeraakt. In een tijd waarin ziekte, gebrek aan goed eten, drinkwater en hygiëne veel vaker en veel vroeger zijn tol eiste, kwam het regelmatig voor dat kleine kinderen in behoeftige omstandigheden kwamen. Maar eind negentiende eeuw voelde de overheid steeds meer de behoefte om zorg voor weeskinderen op zich te nemen. Zo ook in ons dorp in 1892.

het weeshuis met kinderen In dat jaar zochten Burgemeester en Wethouders ruimte om een twintigtal "arme kinderen, wezen en verlatenen uit de gemeente Achtkarspelen" onder te brengen. Daartoe viel hun oog op "het zoogenaamde Blok, staande in de Kerkstraat". Dit pand was destijds in het bezit van de Nederlands Hervormde kerk. Het kerkbestuur gaf toestemming om dit aan de gemeente te verhuren voor een tijd van 10 jaar, tegen een huursom van f 125,- per jaar, met inbegrip van het gewone onderhoud. Tevens werd bepaald dat de bewoners onderwijs dienden te ontvangen in de openbare lagere school, "terwijl de godsdienstige opvoeding moet worden overgelaten aan de predikant". B en W konden dus aan hun weeshuis beginnen. In december 1892 besloten zij "Hendrikje de Jong voorlopig tot de tijd van een jaar te benoemen om aan het hoofd te staan van de opleiding van kinderen in de met Mei a.s. op te richten armenstichting te Buitenpost voor wezen en verlaten kinderen uit de gemeente". Haar jaarsalaris zou f 100,- bedragen met kost en inwoning ook voor beide kinderen. Het was de bedoeling dat alleen meisjes zouden worden opgenomen, gezien de beperkte ruimte waarover men beschikte. Beneden werden twee zalen ingericht: een slaapzaal en een zaal waar de meisjes overdag verbleven. De weesmoeder kreeg met haar beide kinderen een eigen kamer met twee bedsteden als slaapplaatsen. Eind 1893 "was de weesinrichting daargesteld, waarin voorlopig 14 meisjes zijn opgenomen", aldus het gemeenteverslag.

Achter deze zakelijke registratie van de weesjes ging een brok tragiek schuil. Herhaaldelijk waren het de kinderen, waarvan één der ouders kwam te overlijden. De gezinsomstandigheden waren dan van dien aard, dat de alleen overgeblevenen ouder geen kans meer zag het kind groot te brengen. In één geval werden 3 zusjes opgenomen, vijf maal kwamen er twee zusjes. Hun leeftijden varieerden van 2 tot 18 jaar. De eerste meisjes werden in 1893 en de laatsten in mei 1899 opgenomen.

Zij kwamen vaak zeer vervuild in het weeshuis, zodat ze eerst een grondige 'poetsbeurt' moesten ondergaan. Nadat ze waren schoongeboend, werden de kinderen opgenomen in het grote gezin van de weesmoeder. Hoewel deze haar eigen woonruimte had, gebruikte zij met haar eigen kinderen de maaltijd met de wezen. 's Zomers stonden stonden de wezen zes uur 's morgens op. 's Avonds om negen uur moesten ze naar de slaapzaal. De kleinen, die op dezelfde zaal sliepen, waren tussen zes uur en half zeven al naar bed gebracht. De school mocht niet verzuimd worden en evenmin de catechesaties. De moeder diende er tevens voor te zorgen, dat "zondagmorgens de godsdienstoefeningen werden bijgewoond door de kinderen". Lichamelijke straffen waren niet toegestaan. Na schooltijd mochten de kleintjes spelen. "De grooteren mogen zich een uur na de school ontspannen, maar dan huiswerk verrichten of gaan zitten naaien, breien of stoppen". Deze hulp zal de weesmoeder ook wel nodig hebben gehad, want ze had verder geen hulp ter beschikking. Ze mochten niet met hun werk op straat lopen, "hetgeen immers slordigheid veroorzaakte".

Hendrikje de weesmoeder Het was voor de weesmoeder Hendrikje de Jong (foto links) geen gemakkelijke taak om deze opgroeiende meisjes op een behoorlijke wijze groot te brengen. Het haar toegemeten bedrag was niet ruim. Ze moest daarom erg zuinig zijn. In een krantenartikel van 8 juni 1895 werd "De rekening van ’t Weeshuis te Buitenpost" vermeldt. Het bleek dat bedragende over 1894 in uitgaaf was f 1664,83" en daaruit bleek dus dat "ieder der 14 weezen over 1894 de som van f 2,30 per week had gekost". In 1899 deelde ze de armmeester mee, dat er mee wilde ophouden. Ze zag geen kans meer haar taak als weesmoeder nog langer naar behoren te vervullen. Onder haar opvolgster ging het snel achteruit met het weeshuis. Er kwamen straffere regels voor de weesmoeder en de meisjes, maar niets mocht baten. Het werd duidelijk dat het zo niet verder kon gaan. In september 1900 berichten de voogdessen "dat zij hare functie als voogdessen van het Weeshuis te Buitenpost neerleggen". Al maanden waren er ook geen nieuwe meisjes meer opgenomen. In november 1900 waren er nog maar vijf in het tehuis. B en W stelden de gemeenteraad daarom voor het tehuis maar op te heffen, "omdat de kosten nogal belangrijk zijn".

Toen de kerkeraad van de Hervormde Kerk hierover werd ingelicht, bleek deze daar bepaald niet mee ingenomen te zijn. "Er is in de kerkeraad over gesproken of het niet mogelijk ware het weeshuis te behouden, hetzij als particuliere instelling of anderszins en de vraag rijst hoe of B en W daarover denken". Mocht men tot overeenstemming komen, dan zouden de kinderen die nog in het weeshuis waren, er kunnen blijven. Maar dit plan ging niet door. Wel kwam er een financiële regeling met de kerkeraad, waarbij deze f 100,- van de gemeente ontving (er was immers een overeenkomst gesloten voor tien jaar). Bovendien werd een spoedige vertimmering toegezegd. Deze vertimmering hield in dat het tehuis "weder voor woningen moest worden ingericht". Per 12 mei 1901 nam de kerkeraad zijn bezit weer over. Van de inboedel is blijkbaar maar weinig overgebleven. De zuivere opbrengst van het "het weeshuisboelgoed" bedroeg f 57,15. De kachel werd verkocht voor een tientje. Daarmee was een definitief einde gekomen aan het bestaan van deze inrichting van weldadigheid, waar veel meisjes een goed tehuis hebben gevonden. Hun opname in het weeshuis betekende voor hen praktisch altijd een aanmerkelijke verbetering van hun huiselijke omstandigheden.