Buitenpost geniet enige landelijke bekendheid door zijn jaarlijkse concours-hippique op de eerste woensdag in augustus. Nauw daaraan verbonden is de paardenmarkt. In feite is het sportieve paardenevenement uit de paardenmarkt voortgekomen.

De markt geniet een eerbiedwaardige ouderdom. In een oude almanak van 1670 wordt al melding gemaakt van de paardenmarkt op 18 augustus van dat jaar, waarschijnlijk is ze omstreeks die tijd ook ingesteld. In oudere almanakken wordt er tenminste geen melding van gemaakt, maar de datum 18 augustus komt wel in latere almanakken voor. De markt werd dus aanvankelijk op een vaste dag gehouden. In 1707 verandert er iets: dan wordt de paardenmarkt op 8 augustus gehouden en deze nieuwe datum hield weer jaren stand. Pas in het midden van de 18e eeuw werd het de tegenwoordige eerste woensdag van augustus. In 1756 bijvoorbeeld was dat woensdag 4 augustus.

In de loop van de jaren ontwikkelde de markt zich tot een druk trefpunt en is daarmee ongetwijfeld van grote betekenis voor het dorp geweest. In 1844 besloot het grietenijbestuur dat het marktgeld was "ten voordele van den dorpskas van Buitenpost en Lutjepost". Toen werden ook tarieven vastgesteld. Voor een tent, spel, malmolen, kraam, disch of tafel moest 40 cent per el worden betaald. Voor goederen die op de grond uitgestald was dat 20 cent per el en voor een wagen of kar 50 cent. In 1903 bedroegen de inkomsten f 133,83. Maar aan marktmateriaal werd voor f 650,00 uitgegeven en daarbij kwam dan nog eens f 40,00 voor de advertentiekosten en het politietoezicht. De grietenij (en later de gemeente) werden er dus niet echt veel beter van.

advertentie voor de paardenmarkt 1911

De markt werd oorspronkelijk gehouden op tegenwoordige hoofdweg door het dorp. Het weinige verkeer liet een dergelijk evenement gemakkelijk toe. Maar er golden uiteraard wel bepaalde regels waaraan de gemeente zich te houden had. Er was namelijk wel toestemming nodig van Gedeputeerde Staten. Zo werd voor de markt van 1890 bepaald dat "de passage vrij en veilig worde gehouden, in de klinkert- en keibestrating geen gaten gemaakt, noch palen, pennen enz. geslagen worden; het bestuur uwer Gemeente alle aan 's Rijks eigendommen door of tijdens de paardenmarkt en kermis te veroorzaken schade ten genoege van de directie van den Waterstaat herstelle". Toen het verkeer drukker werd, moest daar uiteraard rekening mee worden gehouden. Zo werd de gemeente in 1901 de verplichting opgelegd dat de markt gehouden diende te worden tussen de kilometerpalen 24 en 25. De kramen en dissen mochten niet meer op de rijksweg, tenzij er een afzonderlijke vergunning van de Commissaris der Koningin was verleend. In latere jaren verplaatste de markt zich naar een ander gedeelte van het dorp. Het toenemende verkeer op de straatweg maakte de veemarkt daar onmogelijk. De gehele handel verplaatste zich nu naar de straten ten zuiden van de straatweg en ten westen van de Kuipersweg. Daardoor bleven de hoofdwegen van het dorp gevrijwaard van vee en kon tevens een vlottere aan- en afvoer van paarden, goederen en mensen plaatsvinden.

de paardenmarkt in 1927Toen na verloop van jaren enkele andere markten werden opgeheven werd de toevoer naar de paardenmarkt wat groter. Behalve van de Rijksstraatweg werd toen ook gebruik gemaakt van de Stationsstraat, Julianalaan (foto rechts: in 1927) en de Schoolstraat. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden er nogal wat paarden verkocht, die uiteindelijk bestemd waren voor het Duitse leger. Van heinde en ver kwamen toen de kooplui naar Buitenpost. Omdat de vervoermiddelen toen nogal wat minder snel waren dan tegenwoordig, kwamen velen per trein. Heel wat paarden werden dan ook lopend aangevoerd. Lange rijen paarden kwamen op de voorafgaande dinsdag met hun begeleiders uit wijde omgeving naar het dorp. De meeste paarden werden de weilanden ingedreven om daar te overnachten. Het begeleidende manvolk zocht onderdak in het dorp. het plaatselijk café 'De Roskam' werd voor deze gelegenheid voor één nacht ingericht als pension. De kamers stonden dan vol ledikanten om zoveel mogelijk gasten te kunnen herbergen. Er werd 's avonds natuurlijk stevig gedronken. Dat kon, want 's middags was bij Blauwverlaat al een boot met bier gearriveerd, dat vandaar met paard en wagen naar het dorp werd gebracht.

Zo zorgde de paardenmarkt voor gezellige drukte. Een drukte die pas eindigde als de verhandelde paarden 's middags om een uur of vier de treinwagons werden ingedreven. Dit was altijd een schouwspel apart, dat veel, meest jeugdige kijkers trok. De jeugd genoot zichtbaar als onwillige paarden de wagons niet in wilden. Er verschenen trouwens niet alleen paarden op de markt, maar ook ander vee. De aanvoer van paarden was echter, vooral voor de oorlog, het grootst. De jaren 1927 en 1937 waren topjaren met een aanvoer van respectievelijk 844 en 843 paarden, inclusief pony's en veulens. In 1932 op het dieptepunt van de economische crisis, zakte de aanvoer tot 453. De gemiddelde aanvoer tot de Tweede Wereldoorlog bedroeg 695 stuks. Meteen in het eerste oorlogsjaar reeds daalde de aanvoer tot 158 paarden om tenslotte in 1942 verder te zakken tot 16 stuks. De vordering van paarden door de bezetters zal hieraan bijgedragen hebben. Daarna werd enkele jaren helemaal geen markt meer gehouden. De eerste na-oorlogse markt in 1946 leverde meteen een record-aanvoer op van 921, het hoogste aantal in vijftig jaar. Door de mechanisatie in het boerenbedrijf verdween in de jaren erna de benodigde paardenkracht en daalde de handel dramatisch.

Terwijl de aanvoer van paarden afnam steeg echter het bezoekersaantal aan de jaarmarkt op de eerste woensdag van augustus. Niet vanwege de paarden, maar vanwege het vertier van kraampjes en kermisattracties. Dat is decennia zo gebleven. De traditionele jaarmarkt trok drommen marktgangers, terwijl de betekenis van het paard steeds geringer werd. Nu, in de 21e eeuw is de eerste woensdag van augustus nog steeds een belangrijk dorpsmoment. Maar in de overvloedige en gevarieerde stroom aan nieuwe dorps- en andere evenementen in de regio, heeft het wel aan belang en grootte moeten inboetten.