Vanaf 2008 staat het gebouw Nijenstein aan de Voorstraat, eerder ook in gebruik als gemeentehuis en muziekschool, opnieuw te wachten op een nieuwe uitbater. Misschien wel interessant nu eens in de geschiedenis van dit gezichtsbepalende pand aan de Voorstraat te duiken. (foto: Nijenstein rond 1900)

Nijenstein rond 1900Het was Cornelis Martinus van Haersma de With (1799-1869) die de 'Kapitale Heerenhuizinge Nijenstein' liet bouwen. Hij voerde de naam van Haersma oorspronkelijk als doopnaam, maar na 'invoering van de burgerlijke stand in 1811, werd Van Haersma een deel van zijn familienaam.  De familie was zeer vermogend. Wanneer er dan eens een familielid kwam te overlijden, was er vaak sprake van verdeling van respectabele erfdelen. Zo kwam er in 1841 een tante van Cornelis Martinus te sterven endie had in 1840 een door haar zelf geschreven testament (gepasseerd voor notaris Jan Romein te Buitenpost) achtergelaten. Het waren in totaal zeven familieleden, die "van hunne Moei Titia Ida van Haersma" wat konden erven en dat was zeker de moeite waard. Onze Cornelis Martinus was ook één van de gelukkigen en die viel ten deel "een plek grond, waarop gestaan heeft het in 1841 afgebroken sterfhuis van Mejuffer Titia Ida van Haersma", met erf en boomgaard. Hierbij hoorde ook de moestuinen en de gracht aan de overkant van de doorgaande weg. In totaal was een en ander groot: 1 bunder, 23 roeden en 70 ellen. Op de locatie van het afgebroken huis van zijn tante heeft Cornelis Martinus in 1850 een nieuw huis laten bouwen en noemde dit 'Nijenstein'.

Eerste verkoop

Het echtpaar Cornelis Martinus van Haersma de With en Anna Frederica van Vierssen wensten in 1860 naar Leeuwarden te verhuizen en Nijenstein moest worden verkocht. Bij deze verkoop is te achterhalen hoe de 'Heerenhuizinge' met bijbehorende gebouwen en terreinen er uitzag. Door notaris Sickler te Augustinusga werd het als volgt beschreven: "Een kapitale, voor weinige jaren geheel nieuw gestichte Heerenhuizinge Nijenstein genaamd, met koetshuis, stalling, grooten tuin, en verdere annexen, staande en gelegen ten zuiden van en aan den straatweg in de Buurt te Buitenpost, gekwoteerd nummer 67. Verder werd in de akte nauwkeurig opgesomd wat niet in de koopprijs was begrepen, zoals de planken in de kasten der achterzaal, alle knoppen van de spiegels en schilderijen, de mesthoop achter het huis, alsmede de moerbezienboomen aan de westelijke gevel en de druifboom voor de mangelkamer. Verder was de koper verplicht de vijftien stel zonneblinden en zo voort, over te nemen voor f 200,-. Dan was  er nog de verplichting "om de kolk en het riool ten oosten van de huizinge onder den straatweg te onderhouden, zoolang een en ander bestaat. Zoals eerder werd verteld, behoorde ook het terrein aan de overkant van de straatweg bij Nijenstein. Wat we ons hierbij moeten voorstellen, staat onder andere als volgt in de akte beschreven: "Een fraai aangelegde tuin, waarin een aantal exquise vruchtdragende boomen, onderscheidenen heesters, bloemen, goudvischvijver, grachten, koepel, prieel, aspersiebed enzoovoort". Dan valt er nog te lezen dat er een beeld in de tuin stond en dat er een stap of stalt in de gracht aanwezig was. Dit was ten behoeve van de buurman, de eigenaar van het logement de Roskam en het gebruik hiervan was "ter bede", wat op verzoek betekent. Op dit bovengenoemde terrein, omringd door grachten, stond tot omstreeks 1770 de Jeltingastate. Aan het einde van de 19e eeuw (aan de Schoolstraat) kwam hier de openbare lagere school te staan. Thans is het in gebruik als peuterspeelzaal.

"Huis van opvoeding en onderwijs"

Feike Jannes Poutsma, geboren in 1824 te Heerenveen en kostschoolhouder van beroep, kwam op 24 juli 1861 naar Nijenstein met zijn vrouw Fenna Pol, geboren in Hindeloopen. Poutsma was mennist en zijn echtgenote was dochter van een voorganger van een menniste-gemeente, zoals onder andere te lezen is in de huwelijksakte. Met dit echtpaar vestigden zich ook een hulponderwijzer en vijf dienstboden in het pand om de kostschool te runnen. De gemeenteraad besloot aan Poutsma een subsidie toe te kennen en dit was een jaarlijks bedrag van f 500,- voor de eerste vijf jaren. In het raadsbesluit komt de volgende overweging voor: "dat het van groot belang is dat een dusdanige inrigting van opvoeding en onderwijs te Buitenpost worde gevestigd, doch zoowel de gemeente in het algemeen, als de afdeeling of dorpen, Buitenpost en Lutjepost in het bijzonder, zullen daardoor worden gebaat". Het door de 'externes' te betalen schoolgeld moest Poutsma met het gemeentebestuur regelen. De leerlingen van de kostschool werden in het bevolkingsregister ingeschreven. (foto: advertentie uit Leeuwarder Courant)

advertentie Nijenstein kostschool

Hieruit kunnen we opmaken dat in de periode van negen jaar dat de school draaide, in totaal 152 jongens in Nijenstein de lessen hebben gevolgd. Tegelijkertijd woonden ongeveer gemiddeld 55 leerlingen in het gebouw. Dat was dus een hele bezetting. Ook valt nog te achterhalen hoeveel jaren achtereen de pupillen er verbleven. Dit varieerde van vier tot zeven jaar. Waarschijnlijk zal de school zijn bezocht door moeilijk lerende jongens met rijke ouders. Op 30 juli 1870 gaf 'F.J. Poutsma, gesubsidieerd bijzonder onderwijzer voor meer uitgebreid lager onderwijs' aan de gemeenteraad te kennen dat zijn 'Fransche Kostschool van Jongeheeren' te Buitenpost had opgehouden te bestaan. Het echtpaar Poutsma vertrok hierna naar Haarlem.

Periode vader en zoon Van Bruggen

Na de kostschool van het echtpaar Poutsma werd in 1870 de nieuwe eigenaar de heer Wytze Alberts van Bruggen, geboren in 1808 te Surhuisterveen, van beroep koopman. Hij ging als weduwnaar in Nijenstein wonen met het gezin van zijn zoon Albert Wytzes van Bruggen, geboren in 1841 te Engwierum, ook koopman van beroep. Vader Wytze was een zakenman van groot formaat en op zichzelf was het een bijzonderheid dat hij zich in een plaats als Buitenpost ging vestigen. Over de manier waarop de bewoner van Nijenstein zijn zaken deed, valt iets te lezen in een bezwaarschrift tegen een aanslag over het jaar 1871 in de gemeentelijke belasting, de zogenaamde hoofdelijke aanslag. Het beroep was ingesteld bij gedeputeerde staten van Friesland en de gemeenteraad van Achtkarspelen had tot taak om hierover een advies uit te brengen. Op "Donderdag den 6 Julij", in een 'gesloten' vergadering bracht de voorzitter de kwestie ter tafel en konden de beraadslagingen beginnen. Van de elf raadsleden, kreeg het merendeel het woord. Bij de behandeling van het punt, bleek dat Van Bruggen ondermeer in graan handelde. Hij kocht dit op bij boeren en liet het per schip verzenden naar het buitenland. Het ging om ongeveer zeventien scheepsladingen per jaar. Om de lezer een indruk te geven van de wijze, waarop de discussie in de gemeenteraad werd gevoerd, volgt hierna een klein gedeelte van de raadsvergadering: "De heer Oostingh: Ik heb van een geloofwaardig koopman hooren zeggen, dat het inkomen van reclamant gerekend kan worden op f 40.000,- jaarlijks. De Voorzitter: Handelt hij zooveel als zijn vader vroeger deed? Indien dat het geval is, dan staat hij goed, want zijn vader werd in Oostdongeradeel als koopman op gelijk inkomen gerekend als reclamant hier is gesteld. De heren Oosterhof en Iest zijn van mening dat zijn handel niet minder is. De heer Hulshoff: De Wouda's hebben jaarlijks een handel van ongeveer 2000 zak en zijn gesteld op een inkomen van f 2000,- hetwelk na ra rato veel hoger is. De heer Gorter: Reclamant staat naar anderen niet te hoog. De heer Oosterhof: Ik ben er tegen hem te verlagen. De Voorzitter: Hij is de grootste graanhandelaar in de drie noordelijke provinciën. Hem te verlagen acht ik, in verhouding tot andere kooplieden, ongerijmd". Ook kwam ter sprake dat Van Bruggen met geleend geld handel deed en dat hiervoor een bedrijfskapitaal nodig was van f 100.000,- en daarvan jaarlijks 5% rente moest worden betaald. Verder werd gesteld "dat zijn handel eene buitenlandsche is en nogal aan veel risico onderworpen is". Nadat nog andere raadsleden hun licht hadden doen schijnen over dit onderwerp, werd uiteindelijk besloten om gedeputeerde staten te berichten, dat "de aanslag van de heer A. W. van Bruggen niet is te hoog genomen en moet blijven, als dezelfde is vastgesteld". Wytze Alberts van Bruggen stierf in 1884. Zijn nalatenschap had volgens de akte van scheiding van notaris Alberda in Leeuwarden een waarde van f 1.071.668,38 Omgerekend naar de tegenwoordige waarde zou dit vele malen hoger zijn geweest. In Buitenpost was hij dan ook in de plaatselijke belasting. De weduwe Durk Kuipers (zijn buurvrouw) en V.A.H. van Haersma de With, die woonde op het deftige Haersmastate, kwamen hier bij lange niet aan toe. Na zijn overlijden erfde zijn zoon Albert "de Heerenhuizinge Nijenstein genaamd, met wagenhuis, stalling, erf, tuin en verdere aanhoorigheden". Albert van Bruggen verhuisde op 30 oktober 1889 met zijn gezin naar Groningen. Wellicht vond hij deze plaats geschikter om zijn handel te drijven dan Buitenpost. Hierna woonde nog enige jaren arts Harm Jager, geboren 18 maart 1869 te Oterdum en destijds afkomstig van Groningen, met zijn vrouw en twee kinderen in het pand. Hij zal dit hebben gehuurd van de eigenaar Albert van Bruggen. Later vertrok dit gezin naar Amsterdam.

Bestemming als gemeentehuis

Op 7 november 1892 kwam de gemeenteraad in besloten vergadering bijeen. Er moest een belangrijk besluit worden genomen. Er lag een voorstel van burgemeester en wethouders "om het huis van de heer A. van Bruggen (Nijenstein) met bijbehorende gebouwen, tuin, enzovoort; aan te kopen voor de gemeente, ten einde dat huis in te richten tot gemeentehuis voor eene som van f 8500,- en om het tegenwoordige gemeentehuis aan het Rijk af te staan voor een post- en telegraafkantoor tegen een vergoeding van f 400,-". Verder werd naar voren gebracht, dat de kosten van verbouwing van het oude gemeentehuis (het huis met de pilaren aan de Voorstraat) waren begroot op f 1086,22 om dit geschikt te maken voor post- en telegraafkantoor. Dit gebouw kon dan aan het rijk worden verhuurd voor f 400,- per jaar. In het voorstel stond, verder dat de grond bij Nijenstein, na het afbreken van de koetsierswoning en stalling, groot genoeg was om daar op een nieuwe school op te bouwen, wanneer dit zou worden besloten. Hierna volgden de beraadslagingen en Berghuis van Gerkesklooster was de eerste die het woord nam. Hij zei onder andere dat het een "vreemd" voorstel was en liever "een openbare vergadering had gezien, omdat het hier een financiële zaak betrof". Verder was hij van mening dat het oude gemeentehuis nog goed was en dat een telegraafkantoor niet nodig was, "het kantoor van Kollum is nabij". Ook vond hij het terrein bij Nijenstein te klein om er een school op te bouwen. De noodzaak om in Buitenpost een nieuwe school te bouwen, zag hij niet zitten. De school en de onderwijzerswoning te Gerkesklooster waren in een veel slechtere toestand, dan de andere scholen in de gemeente. "De onderwijzer te Gerkesklooster moet met dikwerf 's nachts het bed uit, omdat zijne wooning niet waterdicht is. In de school moeten de kaarten dikwijls opgeruimd worden, omdat het zo lekt". Verder werd het woord gevoerd door raadslid Kuipers van Buitenpost. Over de school in Buitenpost zei hij, "dat reeds dikwijls geklaagd is over de slechte lichtschepping in de school en dat wanneer de ogen der kinderen bederven dit zeker minder is, dan dat ze iets nat worden". Kuipers had een berekening gemaakt omtrent de voordelen en was van mening "dat de gemeente voor weinig kosten een flink sterk gemeentehuis zal bekomen". Verder zei Kuipers, "dat hij tot nu toe gezwegen heeft, maar dat het hem niet langer mogelijk is zich stil te houden, omdat allerlei kleinigheden tegenover Buitenpost er bij gehaald worden om het voorstel te bestrijden". De voorzitter verdedigde het voorstel en zei onder andere dat de bouw van een school noodzakelijk was en achtte een telegraafkantoor in Buitenpost zeker van belang. Er was een grote kans dat het rijk 100% subsidie zou verlenen. Tijdens de raadsvergadering kwamen nog andere leden aan het woord en met uitzondering van Kuipers, lieten die zich negatief uit over het voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Tenslotte volgde een stemming en het voorstel tot aankoop werd met een nipte meerderheid aangenomen met 8 tegen 7 stemmen.

Op 8 juli 1893 vond de aanbesteding plaats van de sloop van een woning en stal, direct naast Nijenstein aan de Kerkstraat, en het bouwen van woningen en stallen "ten dienste der Koninklijke Maréchaussee". Deze aanbouw heeft tot in de jaren tachtig van de volgende eeuw daar gestaan. Bij het vertrek van de gemeente uit Nijenstein heef het nog een poos dienst gedaan als politiebureau. Daarna werd het in 1988 gesloopt.

Omgeving

Het is interessant om eens na te gaan hoe Buitenpost er in de 19e eeuw uitzag. In dit geval beperken we ons tot de directe omgeving van Nijenstein. Uit de inhoud an diverse stukken in het gemeente-archief is het mogelijk een beeld te vormen van de situatie destijds, hoewel dit bij lange na niet volledig is. Eén van de voorbeelden: Op 10 maart 1868 verzocht de kostschoolhouder Poutsma "om vergunning voor het plaatsen van 8 tot 10 stambomen in de berm van de straatweg voor adressants bezitting Nijenstein gelegen in de buurt van Buitenpost". Door de gemeenteraad werd aan hem de gevraagde toestemming verleend, onder voorwaarde dat de passage langs de straatweg hierdoor niet mocht worden bemoeilijkt en dat het plaatsen van kramen en dissen tijdens de marktdagen door het planten van deze bomen geen hinder zou opleveren. Er was dus nog sprake van bermen langs de straatweg in de kom van het dorp en de jaarmarkt werd er nog gehouden. De bewoner van Nijenstein die na Poutsma kwam, de heer van Bruggen, kreeg in 1874 een brief van burgemeester Hellema waarvan de inhoud ons ook een indruk geeft, van de 'naastliggers' van Nijenstein. "In het belang der openbare gezondheid meen ik U nogmaals te moeten wijzen op het noodzakelijke, ja, op de noodzakelijkheid om de sloot zich bevindende tusschen uw eigendom en de huizen aan de Kerkelaan te zuiveren. De onmiddelijke nabijheid van de school en de dagelijkse aanwezigheid van meer dan 100 kinderen, eischen gebiedend dat alles worde weggeruimd wat nadeelig voor de gezondheid kan zijn. Ik verzoek U dientengevolge de noodige middelen in het werk te stellen, dat die sloot binnen een niet al te lang tijdstip worden schoongemaakt en aangezuiverd. Mocht aan mijn verzoek niet worden voldaan, dan zal ik, hoe noode ook, van deze aangelegenheid moeten kennis geven aan den Geneeskundig Inspecteur". Dan had de burgemeester nog wat op zijn lever en dat had betrekking op het terrein tegenover Nijenstein. Dit werd veertien jaar eerder door notaris Sickler nog omschreven als "een fraai aangelegde tuin, waarin een aantal exquise vruchtdragende boomen, met goudvischvijver, koepel" en zo voort. Het lijkt er op dat in 1874 niets meer van deze lusthof, destijds eigendom van het echtpaar van Haersma de With, was overgebleven, vanwege het volgende in dezelfde brief: "Ik meen U tevens te moeten wijzen op de aanwezigheid van eene mestvaalt en aschbult op het land tegenover Uwe huizinge aan den grooten weg in de kom van het dorp. Zij bevinden zich aldaar in strijd met de algemeene politieverordening in deze gemeente geldende en zijn allesbehalve streelende voor gezicht en reuk. Ik geef U in overweging die beide zaken te doen wegruimen en in elk geval zelve op eenen behoorlijken afstand achteruit te brengen".

Situatie rond 1893

Na de ingebruikneming als gemeentehuis veranderde er heel wat rondom het gebouw. De raad besloot alle sloten bij Nijenstein te dempen en de bomen aan de voor- en achterkant te laten kappen. Men ging drastisch te werk. Uit een advertentie in de Leeuwarder Courant blijkt dat het om een flink aantal bomen ging. De tekst van de advertentie is als volgt: "Notaris Landmeter te Augustinusga zal maandag 12 December 1892, 's avonds 6 uur bij Bolling te Buitenpost, verkoopen: 68 Yperen stamboomen, waaronder zware, staande voor de huize Nijenstein te Buitenpost, in 28 percelen". Verder werd de waranda van het gebouw gesloopt en een gedeelte van de achtertuin verkocht. Ook zien we dan in het gemeente-archief dat het terrein tegenover Nijenstein, dus aan de overkant van de straatweg, bebouwd raakt. Destijds waren er nog geen bouwvergunningen nodig, maar wel iets dergelijks. Op 13 februari 1893, verzochten een aantal inwoners van Buitenpost "de roijing aan te wijzen voor een door hun te bouwen huis op het bouwterrein voor Nijenstein in de buurt van Buitenpost". Er moest dus wel binnen een bepaalde rooilijn worden gebouwd en de gemeente-architect (toen nog de enige functionaris bij gemeentewerken) moest zijn advies geven. Het was ook in dit jaar dat men woningen aan de Schoolstraat bouwde.

foto van nijenstein rond 1930.

Nijenstein rond 1930. Het was toen in gebruik als gemeentehuis. Let op de fraaie gevelversiering met de naam. Boven de deur is er, ingemetseld, het gemeentewapen. Naast de voordeur hangen de officiële mededelingenkasten.

Verder verloop

Het ambtelijk apparaat verhuisde in 1977 naar een nieuw gebouw aan het Stationsplein in Buitenpost en Nijenstein werd toen een politiebureau. Na de bouw van een nieuw politiebureau in de Kerkstraat, verhuisden de dienders. Het rechterdeel van het toenmalige gebouw, de voormalige marechausseekazerne, werd gesloopt en het werd daarna muziekschool. Maar ook deze kreeg in 2000 aan de Ring in Buitenpost een nieuw onderkomen en daarna stond het enkele jaren leeg. In 2006 werd het gebouw grondig gerenoveerd en werd in 2007 in gebruik genomen als restaurant onder dezelfde naam.