Drie eeuwen lang heeft een korenmolen de aanblik van ons dorp gedomineerd. In de jaren '60 van de vorige eeuw werden de laatste restanten van de klapwiek opgeruimd en werd er het kantoor van de Stichting Woningbouw op gebouwd. Toen deze aan de Zwanebloem nieuw onderdak kreeg, kwam er het appartementencomplex 'de Mounehof'. De molensteen bij de ingang houdt de herinnering aan de geschiedenis van de molen nu nog levend. Een kleine blik op dat verleden volgt hier.

de voormalige korenmolenDe molen stond er volgens sommige bronnen al in 1639. In  ieder geval was in 1755 de eigenaar en molenaar de heer Halbe Cornelis. In 1782 werd Kornelis Durk Kuipers molenaar en op dat moment was de molen ingericht als pelmolen. Molenaar Nanning Hendrik Bulthuis kocht in 1832 de molen. In 1848 werd de molen verhoogd van ongeveer 3 naar 7,5 meter hoogte, met een stenen deel als onderbouw. Dit gebeurde op nogal primitieve wijze, met handbediende hefbomen moest de bovenbouw worden opgevijzeld. Deze riskante operatie gebeurde om de molen beter te verheffen boven de steeds verder opdringende woningbouw en bomengroen, en zo de windvang te verbeteren. Omdat de molen een pelmolen was had deze voor het mechanisch zware pellen een stevige wind nodig.

Ook korenmolen

In 1856 gaven de Gedeputeerde Staten van Friesland aan Bulthuis toestemming om zijn moleneigendom óók tot korenmolen in te richten. Op 16 maart 1863 verkocht Bulthuis de molen aan Eise Jan Perdok uit Schildwolde voor in totaal f 7123,38. Al in 1867 deed deze de molen alweer van de hand aan Rindert Jans Hulshof. Omstreeks 1870 wordt een grote boerderijschuur tegen het achterhuis van het molenaarshuis gebouwd en omstreeks 1895 krijgt de molen als één van de eerste molens in Friesland zelfzwichting op de roeden. Hulshof verkocht op zijn beurt weer de molen in 1906 aan zijn zoon Jan Rindert Hulshof.

Molenaar van Sloten en de electriciteitsvoorziening

In 1909 wordt Johannes van Sloten, een molenaarszoon uit het Groningse Weiwerd, eigenaar van de molen. Tijdens zijn molenaarschap heeft de molen ook nog enige jaren een rol gespeeld in de electriciteitsvoorziening van Buitenpost. Daartoe werd in 1912 de zogenaamde machinekamer aan de molen aangebouwd van waaruit tot omstreeks 1917 de eerste electriciteit geleverd werd voor de straatverlichting in ons dorp, ter vervanging van de gaslantaarns. In de machinekamer stond de zogenaamde 'locomobiel' - een soort verplaatsbare stoommachine - die in de avonduren een generator aandreef voor de opwekking van de electriciteit. Daardoor beschikte Buitenpost enkele uren per dag over electrische stroom. Een sirene waarschuwde de dorpelingen 's avonds kort voordat de generator werd stopgezet en het 'licht' uitfloepte. Voor de meeste Buitenposters was dit tevens het moment om onder de wol te kruipen. Kees Spaanstra (monteur) en Frits Klunder (stoker) bemanden destijds de kleine electriciteitscentrale. De gemeente Achtkarspelen nam in 1917 de electriciteitsvoorziening over en stichtte daartoe een gemeentelijke electriciteitsbedrijf dat in 1945 opging in het grotere verband van het provinciaal electriciteitsbedrijf (PEB). De laatste is inmiddels alweer in het nog grotere verband NUON opgegaan.

Molenaar Van Dop en de Tweede Wereldoorlog

Op 12 mei 1942 werd Willem Maarten van Dop de molenaar. Hij kocht de molen van Van Sloten omdat diens gezondheid nogal terugliep en hij geen opvolger had. Van Sloten overleed in 1943. Officieel betaalde Van Dop voor de molen f 10.000,- maar zo schrijft zijn zoon in het door hem uitgegeven boekje over de molen, er kwam nog f 5000,- (zwart) bij. In zijn boekje "De Korenmolen van Buitenpost" vertelt Adriaan van Dop interessante bijzonderheden over de achtkantige stellingmolen en over de belevenissen tijdens de bezettingsjaren toen zijn vader veel clandestien tarwe en rogge maalde voor mensen, die dit bij de boeren in de omgeving hadden opgescharreld en er bij de bakker (eveneens clandestien) brood van lieten bakken.

Bij razzia's van de bezetters vonden vluchtende jongemannen wel eens onderdak in de molen. "De Duitsers zochten ook wel eens bij ons in de molen, maar hoger dan de stelling kwamen ze liever niet, want al die draaiende rondsels en kamwielen boezemden hen toch wel wat angst in", volgens zoon van Dop, "Ook gebeurde het wel eens dat een soldaat beneden stond te schreeuwen, waarbij vader door de geopende klapluiken wat terugwenkte en daarbij 'per ongeluk' de aangeslagen zak via het luitouw snel liet zakken. Van schrik sprong de mof dan opzij en verdween dan maar weer". Toen tegen het einde van de oorlog bij gebrek aan brandstof en electriciteit de fabrieken stilvielen was de hongerende bevolking vaak op het korenmeel uit molens aangewezen. Menige onderduiker bleef in leven, dankzij 'zwartwerkende'molenaars, die daarvoor zware straffen riskeerden.

Spannend is ook het verhaal over de arrestatie van vader van Dop toen deze het bevel van de Duitse bezetters negeerde om zich op zondagmorgen met paard en wagen te melden bij het station. Als goed gereformeerde ging hij op de rustdag ter kerke voor een troostrijk en bemoedigend woord van dominee Goslinga, die preekte over de benarde tijden. Thuis gekomen duurde het niet lang voor de Duitsers op kwamen dagen. Van Dop werd uitgescholden voor "schweinhund" en werd met geweld en vuistslagen gedwongen alsnog met paard en wagen met de Duitsers mee te gaan naar het station. De Duitsers schijnen van plan te zijn geweest om de weerspannige molenaar naar Duitsland af te voeren en dat zou hem vrij zeker het leven hebben gekost. Dankzij de indringende voorspraak van burgemeester Matzer, die de Ortskommandant wist te overtuigen van de absolute onmisbaarheid van molenaar Van Dop voor de voedselvoorziening, kwam Van Dop 's avonds weer terug bij zijn in angst en spanning wachtende gezin.

De aftakeling

De molenaar en zijn molen overleefden de oorlogsjaren, maar daarmee was ook alles gezegd. De bevrijding kwam in april 1945, maar op een rustige, zonnige middag in augustus 1945, met een zachte westenwind, gaf de oude, trouwe molen het op... Het gebeurde op een maandag. Een hevig gekraak weerklonk en een afgebroken roede boorde zich in het rieten beschot ter hoogte van de steenzolder, waarbij een een eiken verbandbalk van 20 centimeter als een lucifershoutje doormidden brak. Het achterstallig onderhoud ten gevolge van de oorlogsjaren had zijn tol geëist. Geld om de zwaar gehavende reus, die in de voorbije donkere tijd zulke goede diensten had bewezen, te restaureren was er niet en Van Dop stond voor de moeilijke vraag: "Wat nu?". Hij wilde wel graag verder met het bedrijf, waar zijn gezin met zes kinderen afhankelijk van was. Als iedere inwoner van Achtkarspelen nou een dubbeltje beschikbaar stelt voor het herstel van de molen, pas ik het ontbrekende bedrag wel bij, stelde hij aan het gemeentebestuur voor, maar er kwam geen reactie op het voorstel. Daarop kocht Van Dop in de Wieringerwaard een ander, minder windgevoelig bedrijf, namelijk een dieselgraanmaalderij. De hypotheek van f 14.000,- was mede gebaseerd op de verwachte opbrengst van de verkoop van de oude molen. Dat viel tegen, want de man die de molen kocht voor dat bedrag ging failliet! Gelukkig bracht de molen met erf en opstallen uiteindelijk nog f 12.000,- op. Niet lang daarna werd de bovenbouw van de molen gesloopt, waarna de onderbouw, de zogenaamde 'peperbus' nog een poos bleef staan. Dit laatste restant van de oude molenaarsglorie werd in gebruik genomen als opslagplaats voor Hoekstra.

De gemeente Achtkarspelen kocht in 1959 het molenrestant met woonhuis en grond waarna het in 1961 verder gesloopt werd. Om de grond bouwrijp te maken voor een nieuwe woonwijk met onder andere de Molenstraat en de Schepperstraat, werden in 1963 en 1964 de laatste restanten verwijderd. Daarmee was een ruim drie eeuwen durend stuk historie verloren gegaan.

Anekdotisch is nog het verhaal dat er tweemaal bij werkzaamheden een timmerman van de bijna 8 meter hoge omloop is gevallen, en daarbij wonder boven wonder ongedeerd bleef.