In de Leeuwarder Courant stond in de maand maart 1840 een oproep aan “onderwijzers van ten minsten tweeden Rang, en niet ontbloot van Muzicale kennis, welke genegen zijn om te dingen naar den vacanten Post van Schoolonderwijzer te Buitenpost”. In de advertentie werd uitgebreid uit de doeken gedaan, welke de “voordelen van dezen Post” waren, met andere woorden op wat voor salaris en andere emolumenten gerekend kon worden.

De volgende werkzaamheden werden van de nieuwe schoolmeester verwacht: “De bedieningen van Koster en Voorzanger, het Luiden der Klok en het Opzigt over het Uurwerk ’. Hiernaast kon hij rekenen op “eene vrije Woning met eenen Tuin”. Het tractement voor zijn inspanningen als onderwijzer kwam uit verschillende bronnen, zoals jaarlijks ƒ150,- uit de Dorpskas, ƒ40,- uit de Grietenijkas, en ƒ50,- ten laste van de Kerkvoogdijbeurs als Koster en Voorzanger. Verder kon hij nog een bedrag van de kerkvoogdij verwachten voor het klokluiden en het toezicht op het uurwerk. Ook waren er nog inkomsten uit de “schoolpenningen”. Een leerling was per kwartaal ƒ0,65 verschuldigd en de school werd door ongeveer 90 leerlingen bezocht. Op deze manier werd dus destijds een salaris bijelkaar gesprokkeld. Uit ’s rijks kas kwam toen nog niets. Hier bestond dus duidelijk een zekere verwevenheid tussen kerk en school en dat zou een groot deel van de negentiende eeuw nog blijven bestaan. Inmiddels was de benoemingsprocedure in gang gezet en na een vergelijkend examen werd Hendrik Leopold benoemd. De kerkelijke functionarissen hadden de voorkeur aan hem gegeven, want zij vonden hem zeer geschikt als voorzanger. Hij kon luider zingen dan de andere sollicitanten.

Op 15 juni 1840 was hij al in zijn nieuwe functie bezig, want toen kreeg hij bezoek op school van de schoolopziener ds. Ferf en de grietman. Volgens het opgemaakte verslag door de schoolopziener, viel het functioneren van Leopold erg tegen en we kunnen het volgende lezen: “Het leeren van het A.B.C. bij de kleinen, op een verouderde leerwijze, ging vergezeld met een luid geschreeuw”. De grietman vroeg waarom dit nodig was en kreeg ten antwoord: “om beter te kunnen hooren of de kinderen die letter kennen”. De grietman verliet al spoedig de school. Volgens de schoolinspecteur deugde er verder niet veel van. De leerlingen gebruikten “een wonder mengsel van leer- en leesboekjes, dat ik weinig nodig had om eene deerlijke daaruit ontstane verwarring gade te slaan”. Het bleek dat de kinderen deze boekjes van huis meekregen en om de ouders niet op kosten te jagen, maar werden gebruikt. Ds. Ferf had nog meer opmerkingen op het onderwijs maar meester Leopold "verbeeldde zich dit als zeer goed". Na wat heen en weer gepraat, besloten beide heren om in “het logement” na schooltijd hierover verder te spreken. Ferf schreef hierover onder andere in zijn verslag: “Ik begon met betuiging van mijne droefheid, dat ik alles nog meer in de war had gevonden dan bij de overledene onderwijzer, met wie ik geduld had moeten hebben”. De woorden van de schoolopziener mishaagden Leopold zeer. Hij was juist van plan om op de morgen van het schoolbezoek verbeteringen aan te brengen, maar door de komst van de schoolopziener en de grietman, werd hij hierin gehinderd.

Aan het slot van het verslag schreef de schoolopziener: “Onze eerste ontmoeting was dus verre van aangenaam, daar ik hem over zijn ruime dosis verwaandheid en domheid de les oplas”. Leopold kreeg de aanzegging, dat er bij het volgende schoolbezoek verbeteringen moesten zijn. "Ja", zeide hij, "dat zal nog wel een jaar moeten aanhouden". Na dit onderhoud hadden inspecteur en grietman nog een gesprek over het onderwijs in de grietenij, waarbij de grietman beloofde met ds. Ferf alle scholen in Achtkarspelen te gaan bezoeken.

Nog steeds veel gedruisch

Tijdens een bezoek aan de school zes jaren later, op 5 september 1846, maakte de inspecteur onder meer het volgende mee: "Wegens het drukke bezoeken van deze school (meer dan 120 kinderen) zitten vooral de kleinen als gepakte haringen op elkander en hier wel bewaard maar niet onderwezen worden. Er is daarom ook zulk een gedruisch in de school dat U hooren en zien vergaat". Leopold had een oplossing gevonden voor het ruimtegebrek. Wanneer het niet regende liet hij de jongste leerlingen naar buiten op de binnenplaats gaan en "onder het opzigt te stellen van eene leerling, die dan op een bord aan de muur aldaar hun onderwijs gaf". Ds. Ferf vond dit maar niets, maar meester Leopold antwoordde: "Och mijn Heer, die kleinen zijn nog te jong om hun iets te leeren". "Deze leerkracht wordt hier algemeen als een knap onderwijzer geroemd. Hij onderwees hen, met uitzondering der laagste klassen, die letterlijk niets deden, vol blakenden ijver. Maar op de antwoorden op de vragen, welke velen tegelijk gaven met een hard geschreeuw, bleek duidelijk, dat alles meest geheugenwerk wss. En teevens zoo verward, dat ik blijde was, toen het luid gezang en het oprabbelen van een gebedje door een kind, een einde maakte aan dit onderwijs. De onderwijzer ontving mij zeer vriendelijk, is beschaafd, en van goed zedelijk gedrag. Maar uit mijne gesprekken met hem ontwaardde ik een verward hoofd in hetwelk mijne raadgevingen en terugtwijzingen, ook omtrent het schoolgebed, geenen ingang zullen erlangen. Dewijls hij op alles met eene goede dosis eigenliefde en waanwijsheid zijne aanmerkingen maakte".

In de ogen van Ferf was er aan de persoon en werk van Leopold dus weinig positiefs te vinden. Of dit terecht was kunnen we nu, ruim anderhalve eeuw later, niet beoordelen. Hij leide, zoals destijds wel meer gebruikelijk, talentvolle jongens op tot onderwijzer, waaronder vier van zijn zonen. Hendrik Leopold is in Buitenpost 41 jaar als onderwijzer in dienst geweest.