In vorige eeuwen woonden er verschillende adellijke en rijke families in ons dorp, zoals de Scheltinga’s, de Jeltinga’s, maar ook leden van het geslacht Sygers. Over deze laatste familie is weinig bekend. Het feit dat ze vermogend waren, blijkt uit de collatorale successieboeken, die worden bewaard in het Ryksargyf te Leeuwarden. Op vererving in de zijlinie werd vanaf 1716 een bepaalde successie (belasting) geheven, die men in bovengenoemde boeken nauwkeurig registreerde. Zo kunnen we daarin ondermeer lezen dat op 1 oktober 1767 Sybilla Sygers stierf. Erfgenaam was Tytia Sybilla Sygers, waarschijnlijk haar zuster. Deze Tytia die in dit verhaal een belangrijke rol speelt kreeg hierdoor een erfenis van 5375 caroli guldens. Voor die tijd waren dit enorme bedragen.

Moord
De inboedels in de voorname huizen van de adel trok wel eens criminelen aan. Hier viel uiteraard wel iets te roven en te plunderen. Zo gebeurde het, dat in de nacht van 10 op 11 februari 1768 bij een inbraak ten huize van freule Tytia Sybilla Sygers, de bewoonster afschuwelijk werd vermoord. Een paar beruchte boeven, te weten Hendrik Dirks en Wybren Louws, die op de heide bij Surhuisterveen woonden, werden hiervoor opgepakt en kwamen voor de rechters. Volgens de getuige Gerben Pama, had hij de mannen in de bewuste nacht gezien, terwijl zij uit de richting van Buitenpost kwamen en langs de laan van Ysbrand Willems in Augustinusga liepen. Eén van de mannen liep met een zware zak op de rug. Volgens de aanklager van het hof was de moord door beide mannen gepleegd. Het Hof van Friesland vond dit bewijs te zwak en kwam tot de conclusie, hoewel ze wel in de buurt van ons dorp waren gezien, niet kon worden bewezen dat deze mannen het misdrijf hadden gepleegd. Een jaar later stond Wybren Louws weer voor de rechters in verband met een ander delict. De moord op freule Sygers kwam op deze zitting ook weer aan de orde. Een getuige beweerde dat Louws de dame de fatale trap op de borst had gegeven en dat de moord door drie mannen was gepleegd, terwijl en vierde op de uitkijk had gestaan. Ook op deze verklaring kon geen veroordeling volgen. De moord werd nimmer opgelost. Freule Tytia Sygers liet een vermogen na van 10.750 caroli gulden. De heer Vincent van Glinstra, die een functie had als postmeester, was de erfgenaam.

Geestverschijningen 
Coert Lambertus van BeijmaNa de moord op de freule waren er in Buitenpost vreemde gebeurtenissen, die werden beschreven in het slot van onderstaande brief. Coert Lambertus van Beyma (1753-1820), een vooraanstaand politicus en een vurig patriot, had met zijn vader een geregelde briefwisseling. In die tijd, zonder telefoon en dergelijke, schreven vrienden en familieleden elkaar nog brieven. Een brief die bewaard is gebleven, is die van 20 april 1773, dus ruim vijf jaar na de moord op de adellijke dame. Vader Beyma schreef aan zoon Coert toen het volgende: “Alle avonden, somtijds laat, somtijds eer het ten deele donker is, zegt men, dat te Buijtenpost, gezien wordt de daar vermoorde freule Sygers, geleijd in het midden van twee schippers, die daar woonen en nog in leeven zijn, beijde in witte baseroentjes gekleed, staande op de plaats daar voor deesen het huijs van de vermoorde juffer stond, tot dat de vrouw, die er nu woont geopend heeft, dan kan die ze een moment besien en ze verdwijnen. Het halve dorp, zegt men, heeft de spooken gezien, de Dominé ook, gelijk mede de koetsier van den generaal Acronius. Dit gerugt is zoo algemeen, dat het hof er een boode na toegezonden heeft, die dit gerugt bij zijn retour bevestigd heeft, gelijk ook Ludsert, de gemeene clercq van den griffier Ginstra.” De in de brief genoemde personen woonden destijds inderdaad in Buitenpost en het zag er dus uit dat het inderdaad waar was. Verder schreef van Beyma, dat hij niet in spoken geloofde en dat wanneer hij procureur-generaal zou zijn geweest, hij deze spokende figuren zou hebben verdreven of vastgezet. Ook dacht hij, dat de inwoners van Buitenpost het hier wel mee eens zouden zijn. Het zenden van een bode naar Buitenpost door het hof van Friesland om een onderzoek in te stellen, zal wel zijn gedaan, omdat op beide schippers de aandacht werd gevestigd als mogelijke daders. Hoewel het schijnt dat de procureur-generaal zich met deze zaak bemoeid heeft door het sturen van de bode, is er in de archieven over deze zaak niets te vinden.

Tenslotte
Het deftige huis van de vermoorde freule zou wel eens kunnen hebben gestaan in de buurt van de hervormde kerk. Mocht u in het schemerdonker nog eens mannen in witte overhemden met een vrouw in hun midden, in de Kerkstraat of omgeving bij een huisdeur zien aanbellen, dan weet u wat het voorstelt. Gelukkig staat het politiebureau vlakbij...