foto van het heremietenhuisje in veenkloosterbos12 maart 1919 - Buitenpost - Een droeve stoet trok de vorige week de aandacht van ingezetenen uit Buitenpost. De huisknecht van mevrouw douarière van Heemstra te Veenklooster vervoerde namelijk per hondenkar het leek van een ouden afgeleefde grijsaard, gekleed in een bruine jas. De kleine kar, die zich langzaam voortbewoog en nog al vrij wat hotste, was niet in staat het lijk, dat door een beddelaken was bedekt, aan het oog der voorbijgangers te ontrekken, tenminste het hoofd, dat menigen stoot moest verduren, stak gedeeltelijk van onder het doodskleed vandaan. Dit laatste was dan ook de oorzaak, dat het getal volgelingen onder het voorbijrijden groeide tot een groote schare. Op de vraag, wie de doode was en waar hij heengevoerd zou worden, antwoordde de geleider der kar, dat het lijk door arbeiders in een vijver van het bosch te Veenklooster was gevonden en thans door hem naar het gemeentehuis te Buitenpost zou worden gebracht. Waarschijnlijk had de oude stumperd zich moedwillig door verdrinking van het leven beroofd, velen, waaronder, per fiets, bleven den droeven stoet volgen. Ze waren zeer onder de indruk van dit tragisch sterfgeval, dat spoedig als een lopend vuurtje zich door het geheele dorp verspreidde en weldra nog meer nieuwsgierigen op de been lokte.

Ter bestemder plaatse aangekomen hield evenwel het voertuig niet stil voor het gemeentehuis, maar reed door in de richting van de openbare school. De geleider werd opmerkzaam gemaakt op zijn vergissing, maar antwoordde daar eerst een boodschap te moeten verrichten. De stoet hield stil en meteen werd het doek opgelicht dat den doode bedekte. En wat bleek nu? De doode was niemand anders dan Carl. Liebknecht... de Heremiet uit het Veenkloostebosch met scheuren en gaten in zijn hoofd, alsof dit met slagzwaard en geweerkolf was bewerkt, en welke op boven omschreven wijze in staatsie, niet naar zijn laatste rustplaats, maar naar den chirurgijn Wegman gebracht werd, om voor het aanstaande zomerseizoen heelkundig te worden behandeld.

Dat de omstanders leelijk op hun lange neus keken en allerlei min lieflijke verwenschingen bromden aan het adres van ‘Piet’ den huisknecht, tevens een onvervalschte Nimrodszoon, behoeft geen nader betoog. Piet had ze eerlijk in het ootje genomen.