Wie zich binnen de gemeente Achtkarspelen wil verplaatsen, loopt grote kans om het 'Knillesdjip' tegen te komen. Drie bruggen, te weten die bij Kootstertille, Blauwverlaat en Stroobos geven de gelegenheid om over het water te komen. De pontjes of voetveren in oude tijden zijn al lang verdwenen.(kaart onder: Kolonelsdiep in 1718)

het kolonelsdiep in 1718

Het Caspar de Robles- of Kolonelsdiep is een deel van het Prinses Margrietkanaal en loopt van Burgum tot aan de Groningse grens bij Stroobos. In de 16e eeuw is het kanaal verdiept en verwijd op last van de Spaanse kolonel Caspar de Robles. Aanvankelijk was het diep verdeeld in kanaalpanden door zes schutsluizen, die in de loop van de 18e en 19e eeuw geleidelijk zijn opgeruimd. Deze kleine schutsluizen, ook wel verlaten of vallaten genoemd, waren nodig in verband met de hoogteverschillen. Voorbeelden hiervan waren de Blauwverlaat en de Allert Atzesverlaat.

Caspar de Robles

de stenen man op de harlingerdijk Caspar de Robles of Gaspard di Robles (1527-1585), ook wel Billy in Artesië genoemd, was van 1572 tot 1576 stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, dus aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Dit was een oorlog met Spanje, die in 1568 begon. De Robles was de zoon van Dona Maria de Leyte, waarschijnlijk een minnares van koning Filips II. Hij trouwde in 1588 met Jeanne de Saint, vrouwe van Billy en werd daardoor eigenaar van kasteel en landerijen in Billy in Artesië, ten zuiden van Rijsel. Op 17 mei 1568 kwam de kolonel met een leger van 1800 soldaten bij Harlingen aan land. Hij was in staat om met gemak de opstand van de Friese steden neer te slaan. In tegenstelling tot Holland had Friesland slechts kleine steden, die ook vaak geen verdedigingswerken hadden. Op 1 november 1570 werd Friesland getroffen door de Allerheiligenvloed die voor een groot deel het gewest overstroomde, grote schade aanrichtte en de dijken in ontredderde staat achterliet. Dijkherstel was dringend nodig, maar de Friezen konden niet tot overeenstemming komen over de kosten. Dankzij de bemoeienissen van De Robles werd er snel een akkoord bereikt om de dijken te dichten en te versterken. Het dijktraject werd in twee delen verdeeld. Het noordelijk deel moest door de Binnendijkers en het zuidelijk deel door de Buitendijkers worden onderhouden. Min of meer onder dwang moest men aan de slag. Het verhaal ging, dat voor wie niet wilde meewerken, op de zeedijk een galg kwam te staan. Toen het werk klaar was, werd er door de Binnendijkers op de grens een grensscheiding (terminus) geplaatst. Deze grensscheiding werd een gedenkzuil ter ere van De Robles, die de Stenen Man kwam te heten. Deze zuil op de Westerzeedijk ten zuiden van Harlingen is nog steeds te bezichtigen (foto). Zoals eerder werd aangegeven was Kolonel Caspar de Robles, die tot het Spaanse bezettingsleger behoorde, ook verantwoordelijk voor de aanmerkelijke verbetering in 1571 van het naar hem genoemde vaarwater. Uiteraard had hij hiermee geen economisch, maar een militair belang op het oog. Langs dit kanaal kon hij gemakkelijk met zijn troepen vanuit Friesland in Groningerland komen. In de loop van de jaren werd De Robles steeds meer door vriend en vijand gehaat. De Spaanse soldaten ontvingen al maanden geen soldij en waren erg ontevreden. Hij vroeg Alva om een vergoeding voor zijn werk. Uiteindelijk werd hij door zijn eigen soldaten gevangen genomen. Caspar de Robles stierf in 1585 bij het beleg van Antwerpen.

Bij Blauwverlaat in 1797

Zoals eerder werd vermeld, werd het Kolonelsdiep eerst in kanaalpaden verdeeld met zes schutsluizen. Deze werden in de loop van de 18e en 19e eeuw opgeruimd. Een ander woord voor schutsluis is verlaat of vallaat. In het jaar 1797 werd de schutsluis bij Blauwverlaat afgebroken. Waarom dat gebeurde en welke briefwisseling hierbij plaatsvond is nog te vinden in de archieven. Omstreeks genoemd jaar ontstond er voor de scheepvaart bij dit verlaat grote problemen, omdat de waterstand in het diep veel te laag was. De schippers klaagden steen en been. Er moest wat gebeuren. Bij de besprekingen over dit probleem kwam naar voren dat de schutsluis beter kon worden weggebroken en bovendien moest het hele kanaal nodig worden geslat. Dat betekende nogal wat. De sluis verkeerde op dat moment in zo'n slechte toestand, dat reparatie geen optie was. Het was nodig om meer ingrijpende werkzaamheden uit te voeren en hier waren grote bedragen mee gemoeid. De kosten van een totale vernieuwing van de schutsluis werden geraamd op f 13.000,-, het slatten van het kanaal zou f 13.580,- moesten kosten en de kostenraming voor een weg langs het kanaal langs Blauwverlaat naar Schuilenburg stelde men op een bedrag van f 2000,- Deze bedragen bij elkaar opgeteld betekende voor die tijd een formidabel bedrag. Het voorstel was dan ook om de hele sluis te laten vervallen, want "van het vernieuwen van voornoemde vallaat kunnen wij bijkans het geheele Diept doen slatten en zoo men besloot de weg te maaken, konde daarop gevoeglijk een Tolhek geplaatst worden, om de gemaakte kosten te vergoeden en allengskens de uitgegeeven gelden weder aan 's Lands kas terug te betaalen, alsmeede door wechneemen van het Vallaat veel onnutte kosten voor den Lande te bespaaren". Maar dan komt men in Surhuisterveen in actie. Wanneer deze plannen zouden doorgaan, dan wordt het water in de vaart naar het dorp nog een stuk lager en kan er geen schip meer in Surhuisterveen komen. Het bestuur in Leeuwarden zit er wat mee in de maag. Na lang beraad gaat er een antwoord naar de 'Feansters'. En daar is geen woord Spaans bij. In Surhuisterveen ontvangt men een brief met de volgende inhoud: "dat de vaart hun weezentlik niet toebehoort en dat sij deselve slechts bij toelaating moogen gebruiken". Wanneer het dorp de vaart wil openhouden, dan is een grondige slatting de enige oplossing. Verder wordt bekendgemaakt dat het bestuur in Leeuwarden van plan is om het waterpeil bij de Dokkumer Zijl een halve voet te verlagen en het vallaat bij Stroobos zooveel mogelijk dicht te houden van het water uit het Groningerland. De boeren in de Surhuizumermieden klagen al vele jaren dat bij hun er alles onder water komt te staan en de vruchten op het land verrotten. Uiteindelijk neemt men in Leeuwarden een ingrijpende beslissing en gaat nu de kogel door de kerk. In het besluit valt te lezen: "aldus nog deezen zoomer het Collonelsdiep te doen slatten. Het Blauwverlaat wech te breeken en het tenminste voor dit jaar wech te laten. Mochte de ondervinding leeren, dat dit Vallaat niet konde gemist worden, zoo konde men altijd een nieuw bouwen. Aldus gedecreteerd op het Landschapshuis binnen Leeuwarden den 6 July 1797. Het 3e Jaar der Bataafse Vrijheid".

Bij Kootstertille in 1797

Zoals u hebt kunnen lezen werd er ook in dit jaar besloten het Kolonelsdiep te slatten ("nog deesen zoomer"). En zo gebeurde dit inderdaad. Nu was het voorgeschreven dat de direct bij het diep aanwonenden verplicht waren om het onderhoud van de 'walbeschoeijing' te betalen. Na het gereedkomen van het karwei bij Blauwverlaat kwamen een stuk of tien 'Tilsters', die daar aan de waterkant woonden, op het idee om de provincie voor dit onderhoud op te laten draaien. Er ging een brief naar Leeuwarden en hierin werd het volgende geschreven: "Burgers en Ingesetenen op Kootstertille, bevinden zich in de uiterste noodzakelijkheid tot Uedele Zich te vervoegen, daar het Collonelsdiep (loopende tusschen twee Streeken van Ons (Supplianten) huisen door, van dit najaar (1797) is gegraven en aanmerkelijk is verwijd geworden, ja zoveel van Ons Geregtigheden is afgenomen, dat zommige van onze huisen gevaar loopen om in het voornoemde Diep neer te storten, soo menen wij

  • dat nevens een ijders huis, de wallen met hout sullen worden beschoeijd, om voornoemd gevaar te ontkoomen;
  • dat deez'walbeschoeijng op costen van de Provincie worde gemaakt en deselve sich verbinde het toekomstig onderhoud op sich te neemen"

De indieners van dit verzoek geven dan duidelijk aan, dat ze dit vragen omdat:

  • "Sommige Supplianten onvermogend syn om die costen te betalen
  • De Supplianten (hoe gaerne ook het hunne willende toebrengen tot Algemeene Welvaart) egter van oordeel zijn, dat het hunne is afgenoomen ter verbetering van de Scheepvaart en waterlossinge en het alsoo allessins regt en billijk is, dat voornoemde buining ter lengte van 40 Roeden aan ijder kant het eerst op 's Lands costen worde gemaakt".

Als besluit schrijven deze inwoners van Kootstertille nog onderaan de brief: "Met beede van Heil verwachten ondergeschrevenen Wijsheid en Cordaatheid, Bartel Tjeerds, Corneliske Jans, Tettie Ruurds, Gelske Keijmpes, Froutje Gerts (per order mijn naam) Willem Kristians, Lou Klaases (Gorter), Jan Sjoukes, + Dit is Sijke Pitters zels gesette handmerk en Riemer Alles (Gorter). De brief werd namens genoemde personen geschreven door F. Willemsz, Dorpsrechter te Oostermeer. 25 November 1797. Sijke Pitters was de schrijfkunst niet machtig en tekende dus met een kruisje. Men kan an de heren in Leeuwarden niet zeggen dat het hun ontbreekt aan 'cordaatheid', want een dag later, op 26 november 1797, verschijnt al een commissie ter plaatse, die de situatie daar goed in ogenschouw neemt.

Verder verloop

In het verslag van de commissie is het volgende te lezen: "26 deezer by Kootstertille zijn geweest en konden niet verneemen de vaart was wijder gemaakt als vooren, zijnde nog van de oude wallen zichtbaar. Verder heeft den Lande, volgens Uwe Commissie een gunst beweezen, door het Zand, dat uit de Vaart wierde gegraven alle naar haar Huisen te laaten brengen op 's Lands costen, waardoor deeze 50 Roeden merkelijk meer heeft gekost als de volgende Perselen". Het verzoek van de Tilsters, gaat dan met bovengenoemde toelichting van de onderzoekscommissie naar de 'Commissie van Gedeputeerden voor consideratie en advies". Op 7 december 1797 wordt de brief met antwoord naar Kootstertille gezonden. Het zal de mensen, die deze actie op touw hebben gezet, misschien wel ruw op het lijf zijn gevallen, want vanuit Leeuwarden wordt geschreven: "Het verzoek in deezen Requeest vervat, wordt geweesen van de hand en de Supplianten gehouden verklaard, spoedig de wallen voor hunne huisen te doen maaken opdat door het instorten der Wallen, de Vaart geen nadeel koomt te lijden". Het lijkt erop dat de Tilsters danig in hun wiek waren geschoten, want wanneer ze gemakkelijk aan een aantal lange palen kunnen komen, omdat de overheid die beschikbaar stellen, op voorwaarde dat ze dan zelf deze even bij Bergumerdam moeten weghalen, dan wordt daarvoor bedankt. In de ambtelijke stukken valt dan te lezen: "hadden beloofd eenige Paalen van den Lande te gebruiken, welke in De Lemmer leggen, waarop order is gegeeven, om deselve na Kootstertille te transporteeren, 't welke niet is geschied, om reden, dat die Burgers gemelde Paalen niet wilden haalen van den Dam bij de Meer, waardoor die belofte is vervallen".

de brug bij Kootstertille 1923

Kootstertille, brug en zuivelfabriek rond 1900

Latere ontwikkelingen

Vóór de Tweede Wereldoorlog werd om Kootstertille een nieuw kanaal gegraven, breder en dieper. Op 8 februari 1938 berichtte de Kollumerer Courant het volgende: "DROGEHAM - "De werkzaamheden aan het nieuw kanaal zijn alhier reeds uitgezet. Deze krijgt een meer westelijke richting in verband met het verbreeden en de verandering van het oude kanaal. Door de woningen, die aan het oude kanaal staan, krijgt het nieuwe meer de richting Drogeham, om alzoo dezen huizen te passeeren. Voor de scheepvaart zal het een groote verbetering worden. Ook de nieuwe betonweg, die hieraan verbonden is, beteekent een verkeersverbetering. Voor het dorp Kootstertille is het nieuwe kanaal geen vooruitgang, daar dit zijdelings gepasseerd wordt". De scheepvaart door de buurtschap kwam dus te vervallen en de oude draaiburg werd gesloopt. Men bouwde een nieuwe hogere brug, die al voor de inval van de Duitsers gereed was, zodat de bezetters uit de richting Drogeham komend, er gebruik van konden maken. Omdat het aansluitend gedeelte nog niet was bestraat - wel lagen de stenen reeds aan de kant opgestapeld - moesten de vijandige troepen door de Tillebuorren. Tijdens de oorlogsjaren is ook dit gedeelte van de weg gereedgekomen. Uiteraard waren de bruggen over het kanaal van strategisch belang bij het oprukken van onze bevrijders in 1945. Ook bij Gerkesklooster werd het vaarwater na genoemd jaar zuidwaarts verlegd, om het dorp heen.

Bij Munneketille in 2008

foto van het boek van 84 biografen van Delfzijl naar Lemmer Tot slot nog een vrij recente impressie. Op 1 september 2006 zaten er 84 schrijvers aan de oevers van de vaarweg tussen Lemmer en Delfzijl om op verschillende locaties hun indrukken en belevenissen op te schrijven. Dit was een project van Vanessa van Dam en Sjaak Langenberg en in een boek werd verslag gedaan. Aan het kanaal bij de buurschap Munniketille, onder het dorp Kootstertille, zat Frank Antonie van Alpen (1960) op die dag en ging koffiedrinken bij één van de bewoners. Hij schreef hierover het volgende: "Mijnheer de Bruin roept "koffie" vanuit zijn wâldhùske. Zo hard dat nu ongetwijfeld heel Kootstertille zich voor een bakkie uitgenodigd voelt. Met kruidkoek en twee chocolaatjes. Hopenlijk gaan we niet proeven dat het kanaalwater volgens hem eigenlijk toch wel goed te drinken is. "Kijk uit voor je hoofd hoor!", waarschuwt de oude schipper als ik mijn hoofd al gestoten heb. We lopen een bruin museum binnen, een kleine woonkamer met een paar heuse bedsteedjes. Twee schilderijtjes en een foto hangen aan de muur. Het huis is honderdvijftig jaar oud. " 's Winters stond hier het water tien centimeter hoog in de woonkamer, dan liepen we over planken". Hoe eenzaam moet het hier wonen in de winter. De dik opgezette lagen lak op de plafondbalken lijken in geen hondervijftig jaar geschuurd. De lak is gewoon laag op laag opgekwast. "We verveelden ons nooit. IK deed spelletjes terwijl mijn moeder zat te breien. Of mijn broer stond in de huiskamer gewoon zijn motor uit elkaar te halen en ik mijn band te plakken. We hadden geen gas, geen electriciteit, geen stromend water. Hier voeren in de oorlog van die grote torpedoboten langs. Toen klotsten gewoon de golven de huiskamer in. Soms schoten ze ook met hol kabaal op de kippen van de buren. Nou, dan waren er weer een stuk of tien dood. Of stond er weer een Duitser vanaf het voordek in het wilde weg te schieten met een machinegeweer. Dan moest je maar maken dat je wegkwam. 's Nachts hoor ik hier de schepen voorbijvaren, dan probeer ik te raden naar de namen welke schepen het zijn. Soms sta ik op uit bed om te kijken of ik dan gelijk heb. Vroeger konden we tot op de bodem van het kanaal kijken. Mijnheer de Bruin woont alleen in zijn wâldhùske".