Het zal velen niet ontgaan zijn, dat er sinds de zomervakantie in de Twijzelermieden met veel materieel grote hoeveelheden grond zijn verzet. Hier en daar werden wenkbrauwen gefronst en vroeg men zich af wat daar gaande was. Wat gebeurt er met dit fantastische weidevogelgebied?

In de tachtiger jaren van de vorige eeuw kwam de rijksoverheid steeds meer tot het besef dat door oprukkende bebouwing, intensieve landbouw en versnippering steeds meer natuur verloren dreigde te gaan. Men vond dat er in Nederland een netwerk van gebieden moest komen waar de natuur voorrang heeft. Dit netwerk kreeg in 1990 op papier de officiële status van Ecologische Hoofd Structuur, kortweg de EHS genoemd. De EHS wordt gevormd door bestaande natuurgebieden en de daartussen te creëren robuuste verbindingen. Omdat hiervoor relatief veel bestaand agrarisch gebied moest worden opgeofferd, besefte men indertijd goed dat de EHS niet van de ene dag op de andere gerealiseerd kon worden. Wel is vastgesteld dat de EHS in 2018 klaar moet zijn. In 1995 zijn door het Rijk in het Structuurschema Groene Ruimte de contouren van de EHS vastgelegd. Vervolgens heeft de provincie de meer gedetailleerde grenzen bepaald en dit in de streekplannen verankerd. Zo zijn ook miedgebieden in onze omgeving als ‘EHS-natuur’ aangewezen. In het kader van dit artikeltje beperk ik me tot de inrichting van de tot nu toe verworven gronden in de Twijzelermieden.

Oude historie

Zoals bekend zijn onze streken vele millennia geleden met grote tussenpozen door langdurige ijstijden geteisterd. Leem- en zandlagen met keien vanuit het hoge noorden werden in grote hoeveelheden en dikten afgezet. Onder de vaak aanwezige honderden meters dikke ijskap zorgden smeltwaterstromen ervoor dat in de eerder afgezette ondergrond betrekkelijk diepe beek- en stroomdalen werden uitgesleten. Zo werd al tijdens de ijstijdentijd voor het latere Lauwersdal en het beekdal van de Oude Ried het hedendaagse verloop in het landschap gegrift. Toen vele duizenden jaren geleden de laatste ijstijd voorbij was, werd het klimaat betrekkelijk snel milder. Daardoor kwam al gauw in de dalen met het toenemen van de plantengroei de vorming van veen op gang. Zo ontstond er een meters dik veenpakket. Dit veenpakket beperkte zich echter niet alleen tot de beekdalen, de latere Mieden, maar het breidde zich ook tot behoorlijke dikten uit over de hogere zandgronden. In het beekdal dat we nu de Twijzelermieden noemen werd het overtollige water afgevoerd via een veenbeek die liep via het tracé van de huidige Alde Dyk en het Nonnepaed. Deze veenbeek loosde zijn water, via het tracé van de nu nog in het landschap aanwezige Oude Ried, in de Lauwers.

Het was in de middeleeuwen dat de mensen in het veengebied bij de benedenloop van de Lauwers (ter plaatse van de huidige Kolken en het aangrenzende Lauwersmeergebied) op een voor die tijd grote schaal, met zoutwinning uit veen (moernering) begon. Zo ontstonden daar grote diepe gaten in het veenpakket, waar de in die tijd steeds onstuimiger wordende zee makkelijk vat op kon krijgen. Het kon dan bijna niet uitblijven dat waarschijnlijk tijdens de St. Julianavloed in 1164 grote delen van het veenpakket wegspoelden. Met ongekende kracht stroomde het zeewater het Lauwersdal met de daarop uitkomende zijtakken binnen. Er ontstond een binnenzee, de Lauwerszee, welke voor wat betreft het Friese deel tot ongeveer het huidige Surhuisterveen reikte.

Ook de Twijzelermieden bleven niet onberoerd. Het zeewater drong de hier aanwezige veenbeek binnen, om dit getij na getij vele jaren lang te herhalen. De veenbeek was veranderd in een getijdenslenk, de Oude Ried. In deze getijdenslenk zette zich na verloop van tijd een dikke laag slib af en er vormden zich oeverwallen. Ook de lagere delen van het veen werden bedekt met een in dikte variërende kleilaag.

Nadat in de dertiende eeuw de monniken van het Gerkesklooster de Oude Ried bij Sarabos hadden afgedamd, was het leed nog niet geleden. In 1285 en 1287 braken de nieuw opgeworpen dijken tijdens hevige stormvloeden weer door en kon de zee wederom bezit nemen van het land. Wanneer de invloed van de zee op de Twijzelermieden definitief verleden tijd was, is niet precies vast te stellen. Wel mag aangenomen worden dat de zee na het einde van de 13e eeuw geen invloed meer heeft gehad op de Twijzelermieden. Hierdoor werd het mogelijk om in de Mieden tot een betere drooglegging te komen. Als gevolg daarvan klonk het veen in, waardoor het maaiveld lager kwam te liggen. Het dichtgeslibde deel van de Oude Ried met zijn oeverwallen bestond echter vrijwel geheel uit klei. Daar deze klei niet aan klink onderhevig is, bleef de hoogte ervan ongewijzigd. Daardoor stak het na verloop van eeuwen als een dijk boven het wegzakkende veenlandschap uit. We vinden dit nu als de Alde Dyk in het landschap terug. Het zal aan het eind van de 18e eeuw geweest zijn dat de mensen op kleine schaal in de Mieden begonnen met turfwinning. Op het kaartfragment uit omstreeks 1822 zien we dat er zich in die tijd ter weerszijden van de Alde Dyk zeer veel kleine petgaten bevinden. Het petgatenareaal aan de oostzijde is later bedolven onder een zanddepot. Dit zand was afkomstig uit het Knillisdjip. In de twintigste eeuw werd de waterhuishouding steeds verder geperfectioneerd. Het peil werd beheersbaar gemaakt tot een niveau van 65 cm beneden het Fries Zomerpeil (120 cm minus NAP).

restant oude ried in twijzeler miedenDe Mieden worden aan drie zijden begrensd door hoge zandgronden. De neerslag op die zandgronden wordt deels via bovengrondse afwateringen afgevoerd, maar een groot deel ervan zakt in de bodem en stroomt ondergronds naar de lagere delen zoals de Mieden. Hier komt het als kwelwater weer aan het oppervlak. Dit kwelwater is mineraalrijk en bevat ondermeer betrekkelijk veel ijzeroxide. Dit verklaart het feit dat de slootbodems vaak bedekt zijn met een roestbruin laagje. Door het kwelwater zijn er zeer geschikte omstandigheden voor de vegetatie van schrale blauwgraslanden. Dat de kwaliteit van het kwelwater in de Mieden van goede kwaliteit is wordt verraden door de aanwezigheid van kenmerkende plantensoorten zoals grote boterbloem, holpijp en waterviolier. Kortom, door het kwelwater, hebben de Mieden een zeer hoge potentie voor een positieve ontwikkeling van de natuur. Door de aard, ligging en het historisch gebruik vormen de mieden een open gebied, aan drie zijden omsloten door boomrijke zandgronden. Het is de bedoeling dat dit open karakter zoveel mogelijk behouden blijft. Uitzondering hierop vormt het huidige aan de westzijde van de Miedwei gelegen reservaat van Staatsbosbeheer (SBB). Hier staat broekbosontwikkeling rondom schraal graslandpercelen centraal.

De open mieden vormen een optimaal areaal voor een levensvatbare weidevogelpopulatie. Kwetsbare soorten als de grutto en watersnip vinden hier optimale leef- en broedomstandigheden. Vanuit de landinrichtingscommissie Twijzel-Buitenpost hebben we SBB er met klem op gewezen dat het voor de streek erg belangrijk is dat er een doelgericht weidevogelbeheer komt. SBB onderschrijft dit. Dit betekent dat jaarlijks gemaaid moet worden. Eventuele verruiging zal funest zijn voor een gezonde weidevogelpopulatie. Wellicht zijn er delen welke in samenwerking met boeren door middel van vee begraasd kunnen worden. Vooral de aaisikers onder ons weten uit ervaring dat vooral vaste organische bemesting zeer bevorderlijk is voor de ontwikkeling van een gezonde weidevogelpopulatie. Op de geschikte 'weidevogelpercelen' zal hieraan dan ook extra aandacht besteed moeten worden. SBB heeft hiermee in het gebied ‘De Pine’ bij Heeg veel goede ervaring opgedaan. Als het weidevogelbeheer op een goede wijze ter hand wordt genomen, ben ik ervan overtuigd dat ook de kemphaan weer als broedvogel in de mieden terug zal keren. Voorwaarde is wel, dat de natuurlijke vijanden van de weidevogels in toom gehouden moeten worden. In ons kleine vrijwel geheel in cultuur gebracht landje zullen namelijk doelgroepkeuzes gemaakt moeten worden. Anders is men bezig met zoiets als het telen van muizen in een kattenbak.

Om een optimale uitgangssituatie te creëren worden betrekkelijk delen van de mieden ontdaan van de voedselrijke zode. Het waterpeil zal met 30 cm omhoog worden gebracht. Het streven is, dat het kwelwater zoveel mogelijk vastgehouden zal worden, waarbij slechts het voedselrijke regenwater zal worden afgevoerd. Hier en daar zal het maaiveld plasdras komen te staan. Het zal zijn opgevallen, dat er ook enige ondiepe poelen zijn gegraven. Deze vormen een ideale foerage- en slaapplaats voor watervogels en steltlopers zoals de grutto.

Tot slot
Met de inrichting van een deel de Twijzelermieden is de aanzet gegeven tot de inrichting van veel natuur in de diverse laaggelegen mieden in ons gebied. Ook op de hogere zandgronden wordt veel aandacht geschonken aan de versterking van het karakteristieke landschap. In het kader van agrarisch natuurbeheer wordt hier veel bereikt. De landinrichtingscommissie heeft samen met de gemeente zorg gedragen voor de aanleg van vele kilometers fiets- en wandelpaden. Landschapselementen zoals poelen en dobben zijn in oude glorie hersteld. ‘Fogelsanghstate’ is in ons dorpsgebied uitgebreid met een aangrenzend vrij toegankelijk bos van ongeveer 25 hectare. Omdat onze streek is aangewezen als Nationaal Landschap, zullen in de toekomst de geldstromen voor ontwikkeling van natuur een landschap in grotere mate onze kant op komen, zonder dat dit nadelige neveneffecten zal hebben voor zaken als woningbouw en (agrarische) bedrijvigheid. Een kans die we naar mijn mening niet mogen missen.