De vader van Raoul Zwart, Jack de Zwart, is als zogenaamd hongerkind in de winter 1944/1945 vanuit het westen van het land ondergebracht in Friesland. Hierdoor heeft hij de oorlog overleefd. Raoul de Zwart vond dat dit onderdeel van de oorlog altijd onderbelicht is geweest. Hij heeft daarom een documentaire gemaakt, genaamd "Naar de boeren". In de krant deed hij een oproep om verhalen over hongerkinderen en hun gastgezinnen te sturen naar zijn e-mailadres. Bijgaand verhaal heb ik toen gestuurd, het is gemaakt aan de hand van verhalen van mijn moeder. Artikel door Aukje Lourens-Dijkstra.

Tijdens de oorlog is er ook in het gezin van mijn moeder een ‘hongerkind’ geweest. Ze heeft er vaak over verteld hoe Herbert Groteboer uit Rotterdam in haar leven kwam. Mijn moeder, Lutske Pilat, was de vijfde op rij uit een gezin van dertien kinderen. Haar vader en mijn grootvader was veehandelaar, en ze woonden in een boerderij aan het West te Buitenpost. Tijdens de oorlog was er genoeg eten om de vele monden te voeden; er werd rogge verbouwd, er was een grote groentetuin, er werd een koe gemolken, boter gekarnd en af en toe een schaap (clandestien) geslacht.

Vanuit de kerk werden er in 1944 gastgezinnen gezocht voor hongerkinderen uit het westen van het land. Mijn moeder vertelde dat ze nog heel goed het beeld voor ogen had, dat op een dag haar vader aan kwam fietsen met Herbert voor op de stang. Mijn grootvader had Herbert op het station uit de groep hongerkinderen gekozen omdat hij wel helder uit zijn ogen keek. Mijn grootvader had gezegd: ”Waar dertien kinderen zijn, kunnen er ook veertien zijn”.

Herbert was toendertijd 12 jaar oud. Hij paste zich razend snel aan in het grote gezin Pilat en sprak binnen zeer korte tijd Fries, ook al deed iedereen zijn best om Nederlands tegen hem te praten. Zijn eetlust was enorm. In het gezin was één lepel die groter was dan de andere eetlepels, de ‘burdaap’ genoemd. Wanneer de warme maaltijd op tafel kwam, riep Herbert: “Geef mij de burdaap maar.” Het voordeel van een grote lepel had hij snel ingeschat!

Herbert sliep samen met leeftijdsgenoot Meint in één bed. ‘s Winters in een kleine bedstee in de voorkamer, waar ook ledikanten voor een aantal meisjes van het gezin stonden. Zomers sliepen ze in het zogenaamde ‘dwarsbûthús’ (soort schuur) waar een bed stond. Ze doken onder de dekens toen de Duitsers op een keer mijn grootvader kwamen halen, die een koe zat te melken. Omdat mijn grootvader onmisbaar was in het grote gezin, lieten de Duitsers hem op een gegeven moment weer naar huis terug gaan. Herbert ging niet naar de school in het dorp. Deze was namelijk gevorderd door de Duitsers en dus gesloten. Als taak overdag moesten Herbert en Meint de boter karnen en een emmer aardappelen schillen.

Herbert bleef een klein jaar in het grote gezin Pilat. Mijn moeder had de eer om hem na de bevrijding, terug te brengen naar zijn ouders. Zij moet toen 19 jaar zijn geweest. Zo vlak na de oorlog was dat nog een enorme reis van Friesland naar Rotterdam. Een gedeelte van de tocht kon worden meegereden met een veewagen en het overige stuk werd met de trein afgelegd. De ouders van Herbert waren ontzettend blij dat ze kun kind weer levend terug zagen. Als dank gaven ze aan mijn moeder een zilveren broche met een vogeltje erop gegraveerd. Dat dit voor hun heel waardevol moet zijn geweest, is denkbaar. De broche had immers tijdens de hongerwinter ook geruild kunnen worden voor voedsel. Deze broche is in mijn bezit. Ik wilde hem graag hebben, omdat het bijbehorende verhaal zo bijzonder is.

broche herbert groteboer

De broche die Aukjes oma van Herberts ouders kreeg als dank.

Mijn grootmoeder heeft later samen met Meint per trein een bezoek gebracht aan de familie Groteboer in Rotterdam. Tot het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw is er contact geweest met Herbert. Hij was machinebankwerker van beroep, en heeft in de omgeving van Buitenpost nog eens aan machines gewerkt. Hij kwam toen langs bij mijn grootouders. Het contact is echter op een gegeven moment verwatert.