Het gebouw, waarin het café op het adres Blauforlaet 2 is gehuisvest, is al eeuwen oud. Volgens archiefonderzoek stond er rond 1749 op deze locatie al een woning waar een zekere veenbaas Jouke Wopkes met zijn gezin woonde en hier ook een boerenbedrijf was gevestigd. Het staat vast dat met ingang van 1 januari 1882 een drankwetvergunning werd verleend door de verkoop van sterke drank in de voorkamer van het pand. Deze kamer had dus de functie van kroeg en hier konden de gasten worden ontvangen.

foto van blauwverlaat en herberg rond 1915

Deze foto van rond 1915 laat niet alleen de herberg zien, rechts op de foto, maar geeft ook een beeld van het veel smallere water dat het Prinses Margrietkanaal in die tijd was

Volgens de zogenaamde Schotanus-kaart van Achtkarspelen uit 1719, is nog geen bebouwing bij de buurtschap Blauwverlaat te vinden. Ruim honderd jaar later, in 1832, is de situatie hier veranderd en volgens gegevens van het kadaster staan er dan zeker vier panden, waaronder het in het artikel beschreven gebouw. Bij het aanschouwen van een dergelijk oud pand stelt men zich vaak de vraag, in welk jaar het ongeveer gebouwd zou zijn. Vanaf 1832 geeft het kadaster opening van zaken voor wat betreft de eigenaren, maar wat wie er in de jaren daarvoor bezitters of op deze plek woonden, is moeilijker uit te zoeken. We kunnen dan onze toevlucht nemen tot het onder andere raadplegen van oude belastingregisters en gegevens uit notariële akten.

Jouke Wopkes

Door van deze bronnen gebruik te maken kon worden vastgesteld dat op het tegenwoordige adres Blauforlaet 2, in 1749 volgens Quotisatiekohier en verschillende latere Speciekohieren een zekere veenbaas Jouke Wopkes met zijn vrouw en drie kinderen woonde. De kinderen waren nog beneden de twaalf jaar. Hij moest volgens het genoemd Quotisatiekohier jaarlijks ruim 42 caroliguldens betalen. Uit dit bedrag kan volgens bepaalde tabellen worden afgeleid dat hij minstens f 1000,- aan kapitaal bezat en dus voor die tijd een tamelijk welgesteld man was. In de Speciekohieren van onder andere 1752, 1762 en 1777 kunnen we lezen dat hij tevens landeigenaar was en vee hield. In deze registers werd onder andere aangetekend een bezit van '6 lopenstal aan land, 3 koeien, 3 rieren en 2 peerden'. Een bewijs dat Jouke Wopkes wel eens als vervener land verkocht, vinden we in een proclamatie (verkoopakte), uit het jaar  1767. Met nog twee andere 'veenbasen tot Augustynsga' doet hij dan 'proclameren een sekere geregte vierdepart van vier mad klynmieden gelegen in de buitenwegse mieden te Augustynsga, de hoogfenne genaamt, syde ten dele vergraven'. Verder is er sprake van een nog onvergraven deel, 'een hutte, een bollepraam, baggelaar op het veld staande en in de zomertyd gemaakte synde en baggelaarsgereedschappen'. Dit allemaal was ook voor een vierde deel bij de koop inbegrepen. De 'hoogfenne' was een langgerekt perceel in de Izermieden. In genoemde proclamatie noemde men dit dus de 'buitenwegse mieden'. Eén van de naastliggers van het te verkopen stuk land was Antie Joukes. Vermoedelijk was dit een familielid van onze Jouke, want in het register van de Collaterale successie van die tijd valt te lezen dat Jouke Wopkes van deze persoon in 1767 een bedrag erfde van 810 caroliguldens. Dat was dus mooi meegenomen. Jouke Wopkes stierf in 1786 en zoon Aldert volgde hem op.

Aldert Joukes

Dit was één van de kinderen van Jouke Wopkes, die als ongehuwde zoon bij zijn ouders inwoonde en meehielp in het bedrijf. In 1774 komt Aldert voor de eerste maal voor in het Speciekohier met als vermelding 'vrygesel' en werd voor een gering bedrag aangeslagen. Na het overlijden van vader Jouke vinden we de naam van Aldert Joukes nog vele jaren in de belastingregisters op het oude adres van zijn vader. In het jaar 1800 moest hij ruim 14 caroliguldens betalen in verband met het bezit van 8 koeien, 6 rieren, 2 peerden en 6 lopenstal land. Voor de reëelbelasting, een soort grondbelasting, werd hij aangeslagen voor ruim 18 caroliguldens. Vergeleken met andere belastingbetalers in het kohier was dit een vrij hoog bedrag, wat inhield dat zijn totale bezit aan land en 'huisinge' behoorlijk groot was. Na zijn overlijden rond 1806 viel zijn zuster Trijntje Joukes dan ook een omvangrijke erfenis in de schoot. De omvang hiervan komt later in dit artikel aan het licht.

Periode 1806-1825

Genoemde Trijntje Joukes was gehuwd met Koert Klazes Elzinga, de schoolmeester van Surhuizum. Hij noemde zich 'van Elsinga' en met deze naam ondertekende hij ook diverse akten. In die tijd nam men het niet zo nauw met de schrijfwijze van de namen. Met de vermelding 'van' voor de achternaam klonk het ook wat deftiger. In 1809 moesten de inwoners van Achtkarspelen een extra belasting betalen in verband met de kosten van het oorlogvoeren door Napoleon. Dit belastingkohier is bewaard gebleven en we kunnen hier de namen met de huisnummers per dorp en uiteraard de hoogte van de aanslagen nog raadplegen. Op huisnummer 26 woonde dan het gezin van schoolmeester Koert Elzinga met de vermelding van een te betalen bedrag van 5 caroliguldens. Bij huisnummer 2 te Augustinusga (Blauwverlaat), dus de boerderij, die Aldert Joukes had nagelaten, vinden we de aantekening 'K.K. van Elsinga als erfgenaam van Aldert Joukes'. In verband met deze erfenis werd hij aangeslagen voor een bedrag van 35 caroliguldens. We gaan verder met een speurtocht door de archieven en vinden dan een akte van notaris L. Meeth te Augustinusga d.d. 5 februari 1811. In deze akte kreeg de schoolmeester Elzinga van zijn vrouw Trijntje het volledige vruchtgebruik van al haar na te laten goederen. Dochter Lutske Elzinga, die in 1811 de leeftijd had van 37 jaar en nog niet was getrouwd, werd bij dezelfde akte in de toekomst rijk bedeeld, zoals de boerderij bij het 'zoogenaamde Blauw Vallaat, de boomgaard' en diverse landerijen. Ook de 'meubilen, huisgeraden en verder reppelijke goederen, mitsgader boereReuw en beslag' zullen 'voor het geregte deel' in haar bezit komen. In de betreffende akte werd dit 'prealegateren' genoemd. Wat Lutske nu kennelijk nog ontbrak was een huwelijkspartner. Maar daar kwam ook nog een oplossing voor. Drie jaren later in 1814 sloeg zij als 40-jarige bruid een wel zeer jeugdige bruidegom aan de haak van nog maar 18 jaar oud. De gelukkige jonge man was Tjebbes Kamminga, molenaar, geboren te Twijzel en wonende te Kooten. Hij was een zoon van Tjebbe Jans Kamminga, bakker en Froukje Klazes. We gaan nu verder met het echtpaar Elzinga dat waarschijnlijk omstreeks 1811 op de boerderij bij Blauwverlaat was komen wonen. Elzinga was in dit jaar 68 jaar en volgens de huwelijksakte van dochter Lutske noemde hij zich toen landbouwer. Koert Elzinga stierf op 12 januari 1821 en bereikte de ouderdom van 78 jaar. 

Testament

Vier jaren later, in 1825, liet zijn weduwe Trijntje een notaris bij haar thuis komen om een testament te laten opmaken. Nu kunnen we lezen hoe groot haar bezit was. In de eerste plaats was er de boerderij bij Blauwverlaat waar ze had gewoond, zeven percelen land, een huis te Surhuizum en de helft van een woning te Surhuisterveen. Dit bezit zou worden verdeeld tussen de drie gehuwde dochters Lutske, Saakje en Aaltje en een kleinzoon Jouke Koops Elzinga. Dochter Lutske, de vrouw van Kamminga, ging er verreweg met de grootste buit vandoor. Dit was de boerderij bij Blauwverlaat en nog zes percelen weiland in de buurt van het bedrijf. Vier van deze percelen werden aangeduid met de naam 'de Pekel'. Maar voor deze rijke bedeling was wel een reden. In de akte staat vermeld, dat dit was 'voor hare getrouwe diensten en zorgvuldige oppassing in mijnen hogen ouderdom'. Vele jaren had Lutske met haar man bij moeder Trijntje ingewoond en voor haar gezorgd. Dochter Saakje, 'huisvrouw van Abraham Willems Abbinga, echtelieden te Surhuizum', zou 'de thans door haar bewoonde huizinge' worden toebedeeld en Aaltje, de echtgenote van Rinze Harmens Feenstra, zou de nu door haar bewoonde helft van een woning te Surhuisterveen in bezit krijgen. Ook de kleinzoon Jouke Koops Elzinga, die in Surhuizum woonde, werd niet vergeten. Hij zou 'tien roeden petten, gelegen bij de Nieuwe Hooiweg onder Surhuizum' na de dood van grootmoeder Trijntje erven. Misschien voelde beppe Trijntje Joukes haar einde in 1825 al naderen, want een jaar later stierf zij en was toen 83 jaar oud. Nog even terug te komen op de naam 'de Pekel'. Deze vier langgerekte percelen achter de boerderij bij Blauwverlaat, zouden hun naam te danken hebben aan het vele zout dat in de bodem zit. Volgens mededeling van een omwonende komt zelfs in heel strenge winters vanwege het zout daar geen ijs op de sloten.

Periode 1826-1834

Hoewel volgens het testament van moeder Trijntje Joukes haar dochter Lutske Koerts Elzinga de boerderij c.a. in haar bezit kreeg, geeft het kadaster Jan Tjebbes Kamminga als eigenaar aan. Het bewijs dat het echtpaar hier inderdaad woonde vinden we onder andere in het bevolkingsregister van 1830, want daar lezen we "Augustinusga, huisnummer 2, Jan Tjebbes Kamminga, 33 jaar, geboren Optwijzel, landbouwer, gehuwd met Lutske Koerts Elzinga, 56 jaar, geboren Surhuizum, zonder beroep. Jetze Wedzinga, 25 jaar, geboren Eestrum, boereknecht; Antje Gosses Dijkstra, 19 jaar, geboren Harkema-Opeinde, boeremeid". Het was dus een boerderij met inwonend personeel, een teken dat het een flink bedrijf was. Het lijkt er op dat het echtpaar Kamminga in financiële moeilijkheden kwam. In 1827 leende men voor f 1200,- van notaris Buijsing en in 1833 werd aan dezelfde persoon voor f 400,- land verkocht. Een jaar later was er al een nieuwe eigenaar. Kamminga was toen nog maar 37 jaar, dus nog geen tijd om 'als rustend landbouwer' verder door het leven te gaan'.

kaartje van blauwverlaat kadastraal in 1835

de kadastrale kaart van de omgeving van Blauwverlaat in 1835

Periode 1834-1922

In dit tijdvak waren er vier eigenaren uit de familie Boetes. Achtereenvolgens waren dit vader Johannes, de zonen Kristiaan en Lammert en dan weer een zoon van Lammert, genaamd Pieter.
- Johannes Meines Boetes, eigenaar van 1834-1858, geboren te Harkema-Opeinde, van beroep koopman. Hij trouwde op 19 maart 1815 als 21-jarige met de 18-jarige Ybeltje Lammerts Kuyper van Gerkesklooster. In 1840 leende hij via notaris Buijsing een bedrag van f 3000,-. Maar dat ging niet zo maar, want er worden nogal wat zekerheden gesteld, in geval hij niet kon afbetalen. Vermoedelijk was dit zijn volledige bezit, zoals huizinge, schuur en erf bij nr. 2 gelegen bij het Blauw Vallaat, boomgaard bij nr. 2, een plek water en riet, twee stukken vergraven land en dan nog vele percelen weiland.
- Kristiaan Johannes Boetes, eigenaar van 1858-1871, geboren te Surhuizum, van beroep koopman en landbouwer. Hij huwde op 14 mei 1854 als 28-jarige met Saakjen Jans Postma, 24 jaar, afkomstig van Augustinusga. Zij was een dochter van Jan Sydzes Postma en Feikjen Gaeles van der Veen.
- Lammert Johannes Boetes, eiigenaar van 1871-1891, geboren te Surhuizum, van beroep tapper, landbouwer en koopman. Hij trouwde op 16 mei 1846 als 24-jarige met Antje Wybrens Praamstra, afkomstig van Augustinusga. Vermoedelijk is gedurende deze periode in de boerderij een café geopend. Broer Pieter, zijn opvolger, vroeg op 28 november 1881 een drankwetvergunning aan voor de voorkamer van het pand bij Blauwverlaat. Hoe dit is te verklaren is onduidelijk, misschien had Pieter ook een aandeel in de zaak. Uit de aanvraag voor de tapvergunning blijkt 'dat hij reeds op 1 mei 1881 zonder strijd met wet of verordening in de localiteit waarvoor hij vergunning vraagt, sterken drank verkocht'. Als bewijs hiervan werd hierbij ingeleverd een afschrift van zijn aanslagbiljet ten behoeve van de patentbelasting. Men kon dus voor 1882 zonder vergunning drank verkopen, mits men het patent maar betaalde. In 1878 kocht Lammert Johannes Boetes van Simon Meines Luimstra te Surhuisterveen voor f 2300,- 'een huizing, schuur met tuin en hok, staande en gelegen aan de rijweg in de buurt van Augustinusga'. Behalve het feit van deze koop is dit een aanwijzing dat hij vrij vermogend was. Ook is dit de post in het kohier van de hoofdelijke omslag over het jaar 1882. Hij werd toen aangeslagen naar een inkomen van f 2410,-. Zijn buurtgenoten moesten het met duidelijk minder doen.

Periode 1891-1922

- Pieter Lammerts Boetes, eigenaar 1891-1922, van beroep koopman en tapper. Hij trouwde met Jeltje Wytzes Tjoelker. In de door notaris J. Landmeter te Augustinusga destijds opgemaakte akten, komt de naam van deze Boetes meedere malen voor. Als koopman was hij rond de jaren 1897 en 1898 zeer actief. Hij koopt dan onder andere van Klaas Jans Faber een huis met herberg te Augustinusga voor f 1500,-. Ook handelde hij in land en diverse roerende goederen. Op 18 november 1921 kwam Pieter Boetes op 66-jarige leeftijd te overlijden. In opdracht van de weduwe en kinderen werd destijds de volgende advertentie in de Kollumer Courant geplaatst:

"Huizinge met landerijen bij Blauwvallaat. Notaris Harterink zal op Zaterdag 14 januari 1922 des namiddags twee uur in na te melden perceel provisorisch feilen: voor de weduwe P. Boetes en kinderen: de flinke en royale BEHUIZINGE, waarin sedert tal van jaren HERBERG-AFFAIRE met Vergunning is uitgeoefend, staande op uistekenden stand voor het verkeer aan het groot scheepswater en kruispunt van wegen, aan Blauwvallaat onder Augustinusga, omvattende ruime gelagkamer, groote voorkamer, keuken, bergplaats, kamertje boven en zolder, ruime doorreed, schuur mete stalling voor 10 koeien en ruimte voor paardenstal, steenen hok en tuin achter het huis. Alsmede de aaneengelegen kavel Greidland in de IJzermieden aan de Bruggelaan en den Trekvaart aan de behuizinge, alles geheel vrij van reed van derden, te zamen groot 29 pondemaat. Te veilen in 9 percelen, bij boekjes breeder te omschrijven. Behalve voor herberg eigent zich het geheel bijzonder tot inrichting van een boerderij".

Bij de finale verkoop kwam de herberg in handen van Eelze Douwes Fokkinga, koopman en landbouwer te Augustinusga voor een bedrag van f 5189,-. Zijn mondelinge lasthebber was Keij Wessels Gall, een plaatselijke timmerman en aannemer. De overige percelen vonden andere kopers, zoals Teake van der Veen en Petrus Albert Couperus van Augustinusga, die weiland en hooiland in eigendom kregen. Zo kwam dan na bijna een eeuw een einde aan de periode van de familie Boetes aan het water bij Blauwverlaat.

De herberg bij Blauwverlaat rond 1950

Latere eigenaren

- 1922-1960: Eelze Douwes Fokkinga
- 1960-1973: Grietje Fokkinga, gehuwd met Hartman Dirk Bolman
- 1973-1980: Jacob Schots, gehuwd met Anna Jorna
- 1980-1985: Pieter Jochum Miedema, gehuwd met Grietje Reitsema
- 1985-1991: Foppe Nijboer
- 1991-heden: Geert de Haan en Minke Schievink