De dorpen Gerkesklooster en Stroobos nemen in verschillende opzichten een bijzondere plaats in. Deze dorpen liggen in de noordoosthoek van de gemeente Achtkarspelen. Dit is het kleigebied dat het typische karakter van de Wouden mist. Hier dus geen dijkswallen, maar een open landschap. Bovengenoemde dorpen vormen één aaneengesloten geheel. De ligging aan het Prinses Margrietkanaal is al heel lang van groot belang en de industrie kreeg daardoor al vroeg een kans (uit de gemeentegids van Achtkarspelen).

Op de plek waar nu het dorp Gerkesklooster ligt, hebben al heel lang mensen gewoond. Er zijn destijds in de terp onder de hervormde kerk vondsten gedaan uit de Karolingische tijd. We moeten ervan uitgaan dat de nederzetting lag in een gebied waar van tijd tot tijd het zeewater aan toe kwam. in vergelijking met Augustinusga is de verkaveling van Gerkesklooster veel minder regelmatig. Het is de blokverkaveling die we ook elders in de kustgebieden van Fryslân aantreffen. We kunnen hieruit opmaken dat dit gebied al langer in gebruik was dan de veengebieden die meer landinwaarts lagen en waar de oudste dorpen van Achtkarspelen zijn te vinden. De oude naam van Gerkesklooster is Wigerathorp, dorp van Wieger. Het woordje 'dorp' is etymologisch verwant met 'terp'. 'Terp' is een term die we ook tegenkomen in Olterterp, Ureterp en Wijnjeterp. Op zichzelf behoeft dit beslist niet te wijzen op de aanwezigheid van een  terp of wierde. In Gerkesklooster is echter wel sprake van een kleine terp. De terp van Wieger is een oud nederzettingselement in het later ontstane Augustinusga. Daarmee is Gerkesklooster weliswaar niet het oudste dorp (als parochie) van Achtkarspelen, maar wel het dorp met de langste bewoningsgeschiedenis, die niet is onderbroken.

Het Gerkesklooster

oude kerk met Gerkesklooster centraalIn het jaar 1240 kwam een zekere Gerke uit Wigerathorpe, een man met een groot financieel vermogen, naar voren met het plan om een klooster te stichten. Het was eerst nodig om een kloosterorde te kiezen, die het klooster zou bevolken. Gerke heeft verschillende kloosters in Fryslân bezocht om zich te oriënteren. Bij de hoofden van deze kloosters deed hij beloften, die achteraf niet werden vervuld. Na 9 jaar werd uiteindelijk gekozen voor de orde van de cisterciënzers. Het klooster van Gerkesklooster, dat de naam Jeruzalem kreeg, moet één van de rijkste kloosters van deze provincie zijn geweest. Destijds waren kloosters, vooral die op het platteland, ondernemingen in vastgoed. Naast vele schenkingen door particulieren, die hiermee een goede plaats in het hiernamaals op het oog hadden, kreeg het klooster veel land in bezit door bedijking van de Lauwerszee. Bij de inpolderingen speelden de kloosterlingen een belangrijke rol. Door dit klooster is het Oud Kruisland in Kollumerland bedijkt omstreeks 1420. Ook aan de Groninger kant van de Lauwerszee had men bezittingen. Het Pieterzijl dateert van 1315. De monniken van Gerkesklooster gaven hun naam aan het Munnikezijl, dat de Lauwerszee afsloot van de zee. Daar had men ook een molen in eigendom. Het Gerkesklooster was aanvankelijk vooral een instelling met veel grondbezit, dat diverse uithoven kende, zoals Hillemahusum bij Lutjegast (1320), Visfleeth (1476), Hinckemahus (1530) en ook Warfstermolen kende een uithof. Op Nieuw Kruisland heeft men zelfs nog een kapel gesticht, maar dit is nimmer tot een kerk uitgegroeid. Ook in zuidelijke richting had men de nodige eigendommen, zoals Topweer, bij Opende en Ter Schoole, het begin van het latere Surhuisterveen. Hier was men bezig met verveningsactiviteiten en schapenhouderij. 'Schola' betekent slaapzaal voor monniken. Op een kaart van Schotanus voor het eind van de 17e eeuw staat ook nog 'Olde Ambtskamer' aangegeven bij het grondgebied van Surhuisterveen. Een aanwijzing dus dat hier monniken actief waren. Verder hoorde het hele gebied, waar later dorpen als Boelenslaan, Surhuisterveen en Houtigehage zijn ontstaan, ook eens tot het bezit van Gerkesklooster.

Kerken

de oude kerk van GerkeskloosterToen het klooster in 1580 werd opgeheven was de buurtschap al zo groot, dat er een kerk nodig was. In 1594 werd het gebouw voor afbraak verkocht. In het resterende brouwhuis werd de kerk gevestigd. Het achterste deel van het gebouw deed tot 1871 dienst als pastorie. Het kerkgebouw zelf dateert uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, dus uit de nadagen van het klooster. De toren is in de negentiende eeuw bijgebouwd. Opvallend is een marmeren beeldje, een kind met een schaap, bij de kerk, waarvan de herkomst onduidelijk is. De eerste predikant werd pas aangesteld in 1631. Dit was Cornelis Timanni, die van Ameland overkwam. Na hem kwamen onder andere in 1666 ds Enne Gerrolsma en in 1717 ds Johannes van Minnen. Deze werd in 1717 door de classis geschorst 'wegens ongeoorloofde omgang met zijn dienstmaagd'. Tussen 1858 en 1886 stonden maar liefst negen verschillende predikanten binnen de hervormde gemeente van Gerkesklooster. Hoewel de gemeente een groot grondgebied besloeg, waren er slechts een tiental lidmaten. Onder hen waren een aantal rijke kooplieden en het schoolhoofd, die het voor het zeggen hadden en veelal vrijzinnige predikanten beriepen. De gewone man keerde de kerk in Gerkesklooster langzamerhand de rug toe en ging ter kerke in Stroobos. Hier bestond sinds 1845 een gereformeerde afgescheiden gemeente. In 1886 sloot een groot deel van de hervormde gemeente zich aan bij de Doleantie, waartoe Abraham Kuyper eerder dat jaar landelijk het startsein had gegeven. In 1925 fuseerden de kerken van Gerkesklooster en Stroobos, respectievelijk de zogeheten B- en A-gemeente en gingen verder onder de naam gereformeerde kerk Gerkesklooster-Stroobos.

Een 'snelvaart'

In de 17e eeuw besloten het provinciaal bestuur van Groningen en het bestuur van de stad Dokkum om een 'snelvaart' mogelijk te maken tussen Groningen en Leeuwarden via Dokkum. Hiervoor werden kanalen gegraven met aan weerszijden trek- of jaagpaden. Omstreeks 1657 was het hele project gereed. In Stroobos bouwde men een sluis om opstuwend water uit Fryslân te kunnen keren. Vooral bij storm uit het westen was deze schutsluis van belang. Bij een reis met de trekschuit van Dokkum naar Leeuwarden moest men bij de schutsluis in Stroobos overstappen. Voor de ontwikkeling van Stroobos was de grens van groot belang. Voordat Nederland in 1798 een eenheidsstaat was hadden de gewestelijke grenzen nog het karakter van landsgrenzen. Elk gewest had zijn eigen rechtspraak en belastingstelsel. Wie met handelswaar de grens over wilde, moest voor zichzelf passagegeld (een soort tol) betalen en in- of uitvoerrechten afdragen. Al deze activiteiten trokken mensen, bijvoorbeeld grenswachters, en bedrijvigheid aan. Ook in het archief van Achtkarspelen heeft dit vervoer per trekschuit sporen achtergelaten. Zo beklaagden de 'Gezamenlijke Trekschippers van Dockum op Stroobos v.v.' zich bij het grietenijbestuur, dat zij werden benadeeld door schippers die in hun ogen niet waren bevoegd om passagiers te vervoeren. Deze personen waren in hoofdzaak de grasmaaiers die bij het begin van de hooitijd vanuit de provincie Groningen via Stroobos naar de greidhoek van Fryslân reisden om daar bij boeren te werken. Volgens het beklag van genoemde trekschippers lagen "jaarlijks met den aanvang der hooitijd een menigte schepen van onderscheidene plaatsen en dorpen op Strobosch gereed om de aldaar van elders in groot getal aankomende en van daar naar Leeuwarden en verder reizende grasmaayers te vervoeren, zonder dat bijkans een der lieden met de vaste beurtschepen reist". Dit was tot "aanmerkelijk nadeel" van het veer van de briefschrijvers, die verzochten "het gemelde misbruik strengelijk te verbieden". Maar detrekschippers kregen van het grietenijbestuur nul op het rekest. Dit bestuur was van oordeel dat het genoemde vervoer "geenszins strekt ten nadeele van het regt" van de verzoekers. In 1821 kwam er een klacht binnen bij het provinciebestuur van de Trekschippers van Leeuwarden naar Dokkum over het "niet op den behoorlijken tijd aankomen te Dockum van den Trekschuit van Strobosch op Dockum". Het grietenijbestuur werd verzocht om deze zaak te onderzoeken. Het bleek nu dat de trekschippers van Stroobos in de problemen kwamen, omdat de trekschuiten uit Groningen  te laat in Stroobos aankwamen en men verplicht was hierop te wachten. Dit gebeurde vooral op de marktdagen in Groningen. De oorzaak van het te laat komen in Stroobos, zou weer komen van het feit dat de trekschuiten van Groningen vracht uit Visvliet moesten meenemen, die niet altijd op tijd werd aangeleverd. "Meermalen waren er te Stroobos ernstige woordenwisselingen met de Groninger schippers over hun te laat komen, doch zonder vrucht", aldus de brief van het bestuur uit Buitenpost. Ook was er volgens dit college een klokkenprobleem. De Groninger klok verschilde meer dan een half uur met die van Dokkum en "waaromtrent alsdan bezwaarlijk te herleyden valt, aangezien te Strobosch geen dorpsklok of tijdwijzer bestaat waarna men zich in dezen zoude kunnen rigten". Dit ingewikkelde probleem was dus heel moeilijk op te lossen.

'Sluyt Boom en Tol Huys'

Op de kaart van Schotanus á Steringa vindt men deze benamingen aan de westzijde van Gerkesklooster. Hier bij de brug op de splitsing van de Trekvaart en het Kolonelsdiep moest men tol betalen. Voor die tijd waren dit vrij grote bedragen. Bij het passeren van een tol in de straatweg van Leeuwarden naar Heerenveen was een bedrag van 20 cent verschuldigd. In de 19e eeuw woonde de koopman Albert Mients Pel met zijn gezin aan de westzijde van de tol in Gerkesklooster. Om naar Stroobos te komen, waar hij voor zijn handel dikwijls naar toe moest, kon hij niet anders dan via de tol te reizen en was daar dus tolgeld verschuldigd. Ook voor zijn schoolgaande kinderen moest hij tol betalen. Het was op 22 februari 1873 dat in de gemeenteraad van Achtkarspelen een verzoek van Pel werd behandeld om ondersteuning van zijn verzoek aan de provinciale staten om vrijstelling van tol. Deze tol was dus eigendom van de provincie. De raadsleden hadden begrip voor "de wel zeer exceptionele toestand, daar Pel misschien wel de eenige van Gerkesklooster is, die om voor zijn handel soms 2 à 3 maal per dag tol moet betalen". De voorzitter "meende dat een billijk tolgaarder wel wat consideratie in acht zal nemen opzigtens Pel's kinderen, als ze naar school gaan, doch dat Pel, toen hij zich daar met er woon vestigde, met de bezwaren wel bekend was". Ook bracht de burgemeester naar voren "dat Pel's geburen ook met een dergelijk verzoek kunnen aankomen". Na enige discussie ging hij echter akkoord. Verder gaf het raadslid Berghuis van Gerkesklooster "te kennen dat tolhuisbetaling voor Pel erg bezwarend is en er wel dient van ontheven te worden". Met algemene stemmen werd besloten aan 'Provinciale Staten te kennen gegeven, dat Albert Mients Pel zich tot de raad heeft gewend om ondersteuning van zijn verzoek tot ontheffing van tol bij het tolhek Gerben Alles Verlaat om te kunnen komen te voet, te paard en wagen naar en van Stroobosch (Friesch-) en zulks op grond, dat zijn betrekking als koopman het hem dikwijls noodzakelijk maakt 2 à 3 maal daags te Stroobos te wezen en dat hij als wonende te Gerkesklooster nagenoeg de eenige is, die in dit geval tol moet betalen". Op een lijst voor betalers van gemeentelijke belasting voor het jaar 1885 kunnen we lezen dat de koopman Albert Pel nog op dezelfde plek woonde en dat zijn belastbaar inkomen 50 gulden per jaar bedroeg. Tolgaarder was in dat jaar Louwe Wielsma, die voor een jaarinkomen van 100 gulden werd aangeslagen.

Tenslotte

Gerkesklooster en Stroobos waren dus beslist geen dorpen met in hoofdzaak boeren en arbeiders, zoals veel andere dorpen van Achtkarspelen. Opvallend is het betrekkelijk grote aantal kooplieden en andere allerlei soorten van middenstanders. De weduwe van Jan M. Pel met een belastbaar inkomen van f 10.230,- was verreweg de meest welgestelde in 1885. Stroobos was al heel lang een buurtschap van Gerkesklooster, maar kreeg op 1 januari 1993 de status van dorp. De grens tussen Fryslân en Groningen werd toen zodanig gewijzigd, dat Stroobos in zijn geheel binnen de gemeente Achtkarspelen kwam te liggen.