Actuele gebeurtenissen geven vaak aanleiding om in het verleden terug te kijken. Op zaterdag 25 september 1999 werd het vernieuwde en gerenoveerde gemeentehuis in Buitenpost officieel in gebruik genomen. Maar het had in 1888 maar een haar gescheeld of de zetel van het gemeentebestuur en het ambtenarenapparaat was in Augustinusga of Drogeham gevestigd geweest en dus niet meer in Buitenpost. Dit artikel geeft een overzicht van de gebeurtenissen in die dagen en wordt melding gemaakt van de verdere 'gemeentehuishistorie'.

'De geschiedenis herhaalt zich' is een oud gezegde. Met ruimtegebrek voor de huisvesting van de gemeentelijke diensten had men in de 19e eeuw ook al te kampen. De historie van de gemeentelijke onderkomens in Buitenpost begon in het jaar 1827. De grietman Sybrand van Haersma en zijn assessors kregen na veel moeite een toezegging van het provinciaal bestuur voor het bouwen van een nieuw grietenijhuis in Buitenpost. Vergeleken bij de latere gebouwen was dit maar een bescheiden geval. In oude stukken valt te lezen dat het bestond uit: "Twee benedenkamers, de eene bestemd voor de Grietenijraad en de andere voor de Secretarie met nog eene achterkamer voor de bewoners en verder eenige gerieflijkheden zonder meer". Jurjen Jacobs Dijkstra, meester-timmerman te Buitenpost was de bouwmeester en het resultaat mocht er zijn. Dit gebouw (met de pilaren) bestaat nu nog aan de Voorstraat, naast de voormalige hervormde pastorie. Het staat verder nog bekend onder de naam 'Gerbozalen'. Helemaal nieuw was het pand in 1827 echter niet, want er stond al een gebouw op deze plaats. Het voorste deel hiervan werd afgebroken en herbouwd. Timmerman Dijkstra beurde voor het karwei een bedrag van f 3610,- In het oude gedeelte was een kroeg gevestigd. Dorstige gemeentebestuurders en ambtenaren hoefden dus niet ver te lopen. In 1856 kwam er een bovenverdieping op het gebouw. Weer ongeveer dertig jaar later, zo rond 1886, was er weer gebrek aan ruimte. Er moest dringend verandering komen om dit op te lossen. Men was van mening dat het gebouw maar weer moest worden uitgebreid en verbouwd. De hieraan verbonden kosten waren echter wel een groot bezwaar.

Begin van de kwestie in 1888

Het was in deze situatie dat in de zomer van 1888 bij de gemeente een 'adres' binnenkwam, waardoor de kwestie ontstond. De brief was afkomstig van een aantal ingezetenen uit het zuidelijk deel van de gemeente en de initiatiefnemer was dominee Izak Mouthaan te Rottevalle. Een deel van dit dorp behoorde destijds nog tot de gemeente Achtkarspelen. Wat stond er in het verzoek van deze 'zuiderlingen'? Er werd verzocht om 'een nieuw gemeentehuis te bouwen op eene meer in het midden der gemeente gelegen plaats. De aangevoerde redenen waren als volgt: De verbouwing van het bestaande gebouw was begroot op f 1000,- Door niet te verbouwen kon dus f 1000,- worden bespaard en de afbraak kon nog eens f 1000,- opleveren. Met nog f 5000,- er bij (de totale kosten van een nieuw onderkomen werden geschat op f 7000,-) kon men een prachtig nieuw gebouw realiseren in het centrum van de gemeente. De gemeenteraad nam de zaak serieus op en men ging voortvarend te werk. Het ging allemaal een stuk sneller dan een eeuw later op dit gebied. Op 17 juli 1888 werd er een commissie van 3 personen benoemd uit de raadsleden die de zaak ging onderzoeken. Afgesproken werd dat deze raadscommissie in september met een rapport zou komen.

Ingezonden stukken bij de regionale pers

De discussie over de zaak begon in de gemeente nu op gang te komen. De emoties tussen de 'noorderlingen' en 'zuiderlingen' liepen soms hoog op. In de loop van augustus verschenen in de Kollumer Courant twee ingezonden brieven met uiteraard het doel de openbare mening een bepaalde richting uit te sturen en de zittende raadsleden te beïnvloeden. Beide briefschrijvers waren voorstanders van de bouw van een nieuw gemeentehuis op een centrale plaats in Achtkarspelen. Het eerste ingezonden stuk werd opgesteld in de vorm van een gesprek tussen Flik en Flok.

Ingezonden
De gemeentekwestie in Achtkarspelen
Een praatje van Flik en Flok

Flik: Zeg reis, Flok, heb je gelezen dat er door eenige bewoners van 't zuiden der gemeente Achtkarspelen, een adres is opgezonden aan den Raad, behelzende 't verzoek tot verplaatsing van 't Gemeentehuis naar een punt meer in 't midden der Gemeente?
Flok: Gelezen zeg je. Neen. Maar wel had ik er al lang over hooren smoezen, dat dat zaakje eerlang wel eens op 't tapijt zou komen. Een adres zeg je. Nu, dat zal ook wel niet meer als een gat in de lucht slaan, denk ik. 't Is nog al geen bagatelletje. Daar zullen onze vroede vaderen in den Raad dan ook wel geene ooren naar hebben, zou 'k meenen.
Flik: En indien 't nu eens bleek, dat ze er wel ooren naar hebben, zou je dat dan zoo bijster ongerijmd vinden?
Flok: Och, kom, Flik. Dat weet je zelf ook wel. 't Is te mal om van te praten. Dacht jij dan, dat onze Raad zoo maar, een, twee, drie, op verzoek van een paar dozijn zuiderlingen, zou gaan besluiten tot zulk een gewichtig stuk als een Gemeentehuisverplaatsing? 'k Zou je wijzer hebben, man.
Flik: Ho, ho. Ik zeg niet, dat hij het zal doen, omdat het per adres wordt verzocht. Maar ik meen genoeg rechtvaardigheidsgevoel en gezond verstand bij onze raad te mogen veronderstellen om te kunnen beseffen, dat het hier een verzoek geldt, dat niet mag worden van de hand gewezen, zoo hij niet langer een ergerlijke onbillijkheid in de gemeente wil bestendigen.
Flok: Ergerlijke onbillikheid? Je wilt toch niet zeggen, dat bijvoorbeeld het noorden der Gemeente boven 't zuiden bevoorrecht wordt?
Flik: Dat meen ik juist wel. Door de tegenwoordige standplaats van 't Gemeentehuis, geheel in de nabijheid der noordergrens - alsof 't er zoo wou overstappen om de gemeente te verlaten - geschiedt het zuidelijk deel, met zijn talrijke bevolking, niets minder dan onrecht.
Flok: Nu ja, dat is waar. 't Staat daar voor de lui uit 't zuiden wel wat afhandig en ongeriefelijk.
Flik: Afhandig en ongeriefelijk niet alleen, maar schadelijk vooral. Bedenk eens, wat zijn er niet vele gevallen, dat de menschen gebruik moeten maken van 't gemeentehuis, dat ze er moeten verschijnen. Dat is bij aangiften van geboorten, sterfgevallen, huwelijken, aanbestedingen, te veel om op te noemen. Daarvoor moeten vele daghuren worden verzuimd, vooral door den minderen man, die zoodoende buitengewone kosten moet maken, waarvan de bewoners in 't noorden blijven verschoond. Bedenk, dat verreweg 't grootste deel der bevolking, dat zijne daghuren 't minst kan missen, juist in de zuidelijke helft der Gemeente woont. Dit deel der Gemeente is dus zwaarder belast dan 't noorden, hetgeen onbillijk is".

Hoewel de samenspraak tussen Flik en Flok verder nog heel interessant is om na te lezen (dit was nog maar ongeveer een derde deel) wil ik het hierbij maar laten. Onze maten zijn wel wat lang van stof

Het tweede ingezonden stuk is van een zekere J. te A. J. haakte in op het gesprek tussen Flik en Flok en schreef onder meer:

Er loopen toch omtrent enkele leden uit 't noorden der Gemeente zonderlinge gerichten. Van de meeste wordt beweerd, dat ze tegen verplaatsing zijn. Zou 't wel waar zijn? Staat het dan niet als een paal boven water, dat het voor de ingezetenen voordeelig is, dat 't Raadhuis in 't midden der Gemeente staat? Zeiden de ouden niet al reeds: "De kerk behoort midden in 't dorp?". Een paar dorpen zouden bij verplaatsing in minder gunstige positie komen; dat is waar. Zouden daarom de Raadsleden in die dorpen tegen verplaatsing zijn? Zouden zij een onbillijkheid willen bestendigen? Door wie toch worden de raadsleden gekozen? Natuurlijk door de meerderheid der kiezers in de geheele Gemeente. Is het belang der geheele Gemeente, of is dat alleen dat van zijn dorp; hetwelk een Raadslid heeft te behartigen? In den strijd tusschen Antirevolutieonairen en Liberalen worden de kandidaten van beide zijden aanbevolen als te zijn: zuinig, bekwaam en eerlijk. Nu mag de zuinigheid de wijsheid niet bedriegen: dit zeiden reeds onze vaderen"

De laatste zin van het stuk is: "Laat ons dan zien, welke partij hare kandidaten met recht rechtvaardig heeft genoemd".

Hoe het verder ging

Op 24 vergaderde de commissie over de definitieve versie van het rapport. Hierbij bleek dat één lid een andere mening had en die kwam met een afzonderlijk rapport. Beide rapporten kwamen eind oktober in de gemeenteraad en er volgde een uitvoerige bespreking. Bij de gemeente waren op dat moment aanbiedingen voor bijdragen in de kosten van zowel inwoners van Drogeham als van Augustinusga. Er waren onder meer toezeggingen van twee vermogende boeren uit Augustinusga, te weten L.J. Boetes en J.A. Hoeksma. Zij boden samen een bedrag van in totaal f 1000,- aan, dat later tot f 1700,- werd verhoogd, wanneer de raad voor Augustinusga zou kiezen als nieuwe plaats voor het gemeentehuis. Verder was er ook een aanbieding an 10 are grond door ingezetenen uit eerder genoemde dorpen. De definitieve beslissing werd genomen in de raadsvergadering van 16 januari 1889. Met 8 stemmen voor en 7 tegen werd besloten het gemeentehuis niet te verplaatsen. Dit was op voorstel van het raadslid W.B. Kloosterman. Wanneer op die bewuste dag één raadslid een andere mening had gehad, dan was het gemeentehuis veplaatst naar waarschijnlijk Augustinusga, maar Drogeham was ook mogelijk geweest. De raad nam deze beslissing onder andere vanwege het feit dat de aanbiedingen om de kosten te bestrijden niet voldoende waren en de grote schuldenlast van de gemeente. De voornoemde Lammert Johannes Boetes, naast voornaam boer ook kerkvoogd van de hervormde gemeente in Augustinusga, at met de gemeente veel bittere druiven. In 1869 en 1870 werd hij tot tweemaal toe bij de verkiezing tot raadslid, gepasseerd.

Verhuizing naar Nijenstein

Slechts vier jaar later werd toch verhuisd naar een ander pand. In 1892 besloot de gemeenteraad het gebouw Nijenstein aan de Voorstraat aan te kopen voor f 8.500,- Ook dit besluit werd met een nipte meerderheid van één stem genomen. Er deed zich nu een opmerkelijke ontwikkeling voor. Wat was namelijk het geval? Surhuisterveen kwam in actie. Op 15 november 1892 werd een buitengewone ledenvergadering van de Vereniging Plaatselijk Belang uitgeschreven met als enige agendapunt de aankoop van een nieuw gemeentehuis in Buitenpost. Er werd op deze vergadering door de voorzitter naar voren gebracht dat "zonder dat iemand in de gemeente er iets van wist, was besloten Nijenstein aan te kopen. Duizenden guldens moet dit kosten en moet worden opgebracht door de gemeente-ingezetenen. De voorstemmers moesten zich schamen". Uit het verslag bleek dat Surhuisterveen het gemeentehuis liever verplaatst zag naar het midden der gemeente. Er werd besloten om protest aan te tekenen bij Gedeputeerde Staten van Friesland met het verzoek om de goedkeuring aan de aankoop van het nieuwe gemeentehuis in Buitenpost te onthouden. D. Pekelharing, destijds predikant bij de Doopsgezinde gemeente in het dorp, deed hiertoe het voorstel. Hij liet op de vergadering weten "nooit klachten te hebben gehoord over de ongeschiktheid en zwakheid van het gemeentehuis". Het protest aan de gemeente werd gesteund door alle leden van Plaatselijk Belang te Surhuisterveen. Uit Rottevalle, Augustinusga, Harkema-Opeinde en Surhuisterveen kwamen 131 adhesiebetuigingen binnen. Maar ook de voorstanders kwamen in actie en kwamen maar liefst met 140 handtekeningen bij de provincie opdagen. De hele gemeente stond dus weer op zijn kop. Misschien dat er nog wat oud zeer zat van  de 'zuiderlingen', die in 1889 niet hun zin hadden gekregen. Het protest bij de provincie liep op niets uit. De secretaris van Plaatselijk Belang in Surhuisterveen schreef hierover het volgende in het jaarverslag: "De storm die uit het Noorden der gemeente opstak, heeft ons vele moeite en kosten veroorzaakt. Werden deze niet met een gunstig resultaat bekroond, de toekomst zal misschien leeren dat ook deze storm de slapende geesten heeft wakker geschud om eenen onbillijken toestand in de Gemeente uit te roeien en eene rechtvaardige in het leven te roepen". Tot 1959 waren gemeentebestuur en ambtelijk apparaat samen in Nijenstein gehuisvest. Vanwege weer ruimtegebrek werd het Jeltingahuis aan de Stationsstraat aangekocht. Na een verbouwing kon dit monumentale gebouw in 1961 in gebruik worden genomen voor het houden van raadsvergaderingen, trouwerijen en andere representatieve doeleinden. Op den duur voldeed dit ook niet meer en werden er plannen gemaakt voor nieuwbouw aan het Stationsplein achter het Jeltingahuis. In 1977 werd het gemeentekantoor betrokken.

Tot slot

Nu nog schadelijk, afhandig en ongerieflijk? Vanaf 1996 was er discussie over het aantal nodige vierkante meters voor de uitbreiding. Trammelant was er over de grootte van het benodigde krediet. De vraag of Buitenpost nog wel de juiste vestigingsplaats was, kwam niet meer aan de orde. Verkoop van het huidige gemeentekantoor en het Jeltingahuis en daarna nieuwbouw ergens in het centrum van de gemeente Achtkarspelen, zou ook een optie zijn geweest. Voor iedereen staat blijkbaar vast dat het gemeentebestuur en het ambtelijk apparaat in Buitenpost behoren te blijven. Stemmen van 'zuiderlingen', met een ander voorstel, werden niet gehoord.

Omstreeks het midden van de 19e eeuw schijnen er pogingen te zijn aangewend om de gemeente in twee delen op te splitsen. Het ene deel zou dan ten noorden en het andere deel ten zuiden van het Kolonelsdiep komen te liggen. Raadslid Kuipers bracht dit tijdens de discussie over de gemeentehuiskwestie in 1888 nog in herinnering. Destijds had dit tot grote verdeeldheid tussen het noordelijk deel en het zuidelijk gedeelte van Achtkarspelen geleid. Gelukkig was voor deze tweespalt in de loop der jaren een zekere harmonie in de plaats gekomen. Kuipers was bang dat deze eensgezindheid nu zou worden verstoord door het ingediend verzoek om het gemeentehuis te verplaatsen naar een plaats meer in het centrum van de gemeente.