de voormalige gelagkamer op Lutkepost 18

De woning, die op bijgaande foto staat afgebeeld, (vlak na ‘de bocht’ van Lutkepost) wordt is een aantal jaren geleden afgebroken in verband met nieuwbouw. Met deze afbraak verdween weer een stukje nostalgie èn ook een stukje historie, want het kleine huisje had ook nog een verhaal.

het huisje op de kaart van EekhoffIn de Floreenkohier (register grondbelasting) van het jaar 1818 staat bij het dorp Augustinusga onder meer het volgende te lezen: "Jan Tjeerds Loonstra, eigenaar en bruiker van zeven mad mieden bij het Langpad aan de Dijk, thans merendeels vergraven; op het overige deszelfs huizinge gebouwd, belast met een half floreen". Op de kaart van Eekhoff van 1849, waarvan een fragment hierbij is afgebeeld, staat het huis aangegeven. Te zien valt dat er langs dit huis een stenen voetpad liep en afboog en dan in kaarslijne lijn doorliep langs de Tjoele tot aan het Caspar de Roblesdiep. Zo ongeveer rond 1870 werd de doorgaande weg aangelegd, die aansloot op de Bruggelaan richting Blauwverlaat. Het huis lag binnen het dorpsgebied van Augustinusga en stond in het bevolkingsregister van Achtkarspelen aangetekend als Mieden nummer 10. De woningen en boerderijen aan de overkant van de weg vielen echter onder het dorp Lutkepost, dat tot 1946 zelfstandig was en toen een onderdeel werd van grote broer Buitenpost. Na een tijdlang de naam Kuipersweg te hebben gehad, heet de hele buurt nu Lutkepost en is dus een straatnaam in Buitenpost. Vanaf 1814  tot 1998 heeft het woudhuisje slechts vijf verschillende hoofdbewoners en eigenaars gehad. In een periode van 184 jaar is dat heel weinig. Men voelde zich daar blijkbaar goed thuis. Achtereenvolgens woonden er de volgende personen: Jan Tjeerds Loonstra, Pieter Pieters Postma, Freerk Jans Veenstra, Hielke Willems Henstra en Hendrik Hielkes Henstra. Behalve Veenstra en Henstra waren ze allemaal familie van elkaar.

Jan Tjeerds Loonstra

In een akte d.d. 16 december 1814 van notaris Romein te Buitenpost lezen we dat aan Jan Tjeerds Loonstra, veenbaas te Buitenpost in eigendom werd overgedragen, "zeven mad vergraven land of petten gelegen onder de gemeente Augustinusga". Eigenaars van het aangrenzend land waren Simon IJes, J.J. Tjoelker en W.J. Tjoelker. De helft van het land werd gekocht van Nanne Siebes Siebesma, landbouwer te Kooten en de andere verkopers waren Jilles Jans Tjoelker en Rykele Wytzes Tjoelker die ieder een vierde deel in bezit hadden. De koper werd belast met het onderhoud van het pad voorzover het langs zijn eigendom liep. Verder staat in de akte nog iets over "het regt van gravinge welke Tomas Sjoerds en anderen kunnen aantonen daar in te hebben". Het turfgraven op die plaats was blijkbaar nog niet afgelopen. De koopsom van de grond was "Tweehondert Guldens van twintig stuivers in goeden munte". In de opgemaakte notarisakte werd dit als volgt omschreven: "zilveren klinkende en alhier gangbare munte, met expresse uitsluiting van alle voor geld doorgaande papieren". Men moest dus niets hebben van waardepapieren, zoals schuldvorderingen en dergelijke. De getuigen waren Hendrik Gales Zijlstra, rentenier en Tomas Oenes van Kammen, kastelein, beiden wonende te Buitenpost. Iedereen zette keurig zijn handtekening onder de akte, met uitzondering van Loonstra die verklaarde niet te kunnen schrijven. Ook op 16 december 1814 leent Loonstra bij notariële akte van Willem Durks Kuipers, koopman te Buitenpost een bedrag van f 488,-, tegen een rente van 5%. Er komt dan een hypotheek op de woning en de bijbehorende grond die worden vermeld als "Huizinge, agterhuis, Hornleger, benevens zeven mad vergraven land of petten". Deze hypotheekakte levert het bewijs dat de woning in 1814 werd gebouwd.

Wie was Jan Tjeerds Loonstra

In zijn overlijdensakte staat te lezen dat hij een ongehuwde zoon was van Tjeerd Harmens en Tjitske Ates. De namen van zijn ouders en van de kinderen van het gezin komen voor in het doopboek van de Hervormde Gemeente van Twijzel-Kooten. Hierbij staat tevens aangetekend dat de familie in Kuikhorne woonde. Jan werd in 1778 geboren en was dus toen hij in 1814 bij de notaris in Buitenpost verscheen, 36 jaar oud. Zoals eerder werd verteld kocht Loonstra de grond voor f 200,- en sloot hij een lening van f 488,- met als onderpand de woning met grond. Waarschijnlijk werd het verschil gebruikt voor de bouw van het huis. Naast veenbaas was hij volgens een opgave van het Kadaster ook tapper. Hiermee wordt bedoeld dat hij tevens caféhouder was. Een vermogend man is hij waarschijnlijk niet geworden. De in 1814 afgesloten hypotheek heeft hij nimmer afgelost en ook werd hij niet aangeslagen voor de plaatselijke belasting, de zogenaamde hoofdelijke dorpsomslag. Zijn inkomen zal te laag zijn geweest om iets te betalen. Een half jaar voor zijn overlijden verscheen Loonstra bij notaris De Vries in Augustinusga om een testament te laten opmaken. In de akte komt onder andere de volgende zin voor: "Ik stel tot mijnen erfgenaam van alle mijne nalatene goederen: Pieter Pieters Postma, van beroep arbeider, mede onder Augustinusga woonachtig, zoon van mijne zuster Antje Tjeerds Loonstra en wijlen Pieter Sybrens Postma". Zijn oomzegger Pieter Pieters Postma zou dus zijn hele bezit erven. Jan Tjeerds Loonstra stierf op 5 januari 1840 en was 62 jaar oud geworden. Hierna verhuisde Pieter met zijn gezin naar de woning.

Pieter Pieters Postma (1840-1880)

Hij werd geboren in 1810 en trouwde met Baukje Hendriks Pol. Ze kregen samen 5 kinderen. Postma was arbeider en ook weer tapper. Hij kwam te overlijden in 1875 en zijn vrouw 2 jaar later. Op 2 september 1880 werd door notaris Beekhuis een akte opgemaakt die veel informatie geeft over de bezittingen en de verdere afwikkeling van de erfenis. Uit de inhoud van de akte komt naar voren dat ook dit gezin het niet breed heeft gehad. De oudste zoon Pieter had na het overlijden van de moeder in 1877, het beheer en de bewaring van de inboedel. Om de losse schulden te kunnen betalen was toen de hele inventaris al verkocht. Alleen de vaste goederen (huis met land) konden in 1880 nog worden verdeeld. Dit bezit werd door 3 taxateurs geschat op een bedrag van f 1649,80. In de akte werd uitvoerig beschreven wie van de kinderen wat kreeg. Dochter Jantje Postma, die was gehuwd met Freerk Jans Veenstra, erfde het huis met een stukje tuin (geschatte waarde f 750,-). De andere kinderen Antje, Pieter, Hendrik en Geertje kregen ieder een perceel grond rondom de woning. Dit land werd in de akte omschreven als tuingrond en mied- of vergraven land. Verder werd door de gezamenlijke erfgenamen de hypotheek van f 488,- afgelost, die vanaf de bouw van het huis in 1814, er op rustte. De oudste zoon Pieter (arbeider en koemelker) verhuisde nu naar het huis er naast en ging daar wonen met zijn vrouw Baukje Liebes Poelstra.

Freerk Jans Veenstra

Freerk Jans Veenstra, geboren in 1853 kwam na zijn huwelijk in 1880 met Jantje Pieters Postma in het huis te wonen. Zij kregen samen 7 kinderen, te weten Bauke, Riemkje, Pieter, Jan, Melle, Antje en Johanna. Naast koopman in manufacturen en veenbaas ging hij verder met het café op dit adres. In 1882 vervielen alle tapvergunningen en moesten de oude vergunninghouders deze opnieuw aanvragen. In het gemeentearchief van Achtkarspelen is de aanvraag van Veenstra bewaard gebleven. Hij vroeg toen om na 1 mei 1882 de verkoop van sterke drank in het klein voort te zetten en gaf hierbij aan aan dat hij het bedrijf wenste uit te oefenen in de woonkamer van zijn huis. Verder kunnen we lezen dat deze woonkamer een oppervlakte had van 13 vierkante meter en dat de omzet van de verkoop de laatste 12 maanden 150 liter was geweest. Het vergunningsrecht (patent) bedroeg f 20,- per jaar. Voor die tijd was dat een flink bedrag. Het kon blijkbaar van de winst af. Volgens overlevering zou Veenstra de vergunning voor 1000 gulden hebben verkocht naar elders in de laatste jaren dat hij in het huis woonde. Dit kan kloppen, want in het register waarin de vergunningen bij de gemeente werden geregistreerd, staat aangetekend: "ingetrokken met ingang van 13 augustus 1919". Een volledige tapvergunning was in die tijd geld waard en de (legale) handel hierin heeft nog vele jaren geduurd. Door zoon Melle Veenstra werd de zaak in manufacturen voortgezet. In de twintiger jaren werden de klanten vaak per fiets 'bezocht'. Zijn vader Freerk ging in vroeger tijden nog te voet met 'het pak' op de rug om zijn koopwaar aan de man te brengen. Na een winkel te hebben gehad in Augustinusga, opende Melle een zaak in Buitenpost. Uiteindelijk werd in 1938 een groot pand betrokken aan de Voorstraat. Voorheen was dit het royale herenhuis van de vroegere gemeentesecretaris Jonker dat naast het gemeentehuis Nijenstein stond. In dit inmiddels afgebroken pand heeft de kleinzoon Free Veenstra met zijn vrouw Folkje Oegema nog jaren een zaak in manufacturen gedreven.

Hielke Willems Henstra (1921-1946)

De vader van de huidige bewoner kocht het huis in 1921 van Freerk Veenstra voor f 1700,-. Hielke Henstra werd geboren in 1867 en trouwde met Geeske Oldenburger. Het echtpaar kreeg 10 kinderen, 5 jongens en 5 meisjes. Zoon Hendrik was nummer 9 in de rij. Tegelijkertijd heeft het hele gezin nooit in het huis gewoond. Wanneer de meisjes van de lagere school af kwamen, werden ze inwonende dienstbode bij een boer. Dit was in die tijd vrij gebruikelijk. Op deze manier viel het gebrek aan woonruimte dus nogal mee. Om aan de kost te komen werden wat koeien gehouden en ook ging Hielke Henstra vaak in de 'ûngetiid' grasmaaien bij boeren in de omgeving van Sneek. Men noemde deze seizoenarbeiders wel 'mieren'. Verder hield Hielke zich bezig met het graven van turf en het verkopen van deze brandstof.

In de twintiger en dertiger jaren werd er rondom Buitenpost nog aan veenderij gedaan. Het beroep veenbaas kwam toen nog voor. Vaak werd het als nevenbedrijf uitgeoefend. Henstra pachtte toen een perceel land aan de Dijkhuisterweg van Johannes van der Veer, die bij Blauwverlaat woonde. Er waren meerdere personen uit Buitenpost die dit ook op deze plaats deden. Het waren pachtcontracten voor de duur van 15 jaar. Dit uitgraven van het veen was zwaar werk, waarbij de jongens uit het gezin wel meehielpen. Er werd gebruik gemaakt van een 'loete' van ongeveer 3 meter. Op het blad werd een plaatje ijzer aangebracht met in het midden een opening. Het ijzer, het 'stek', genaamd, was een belangrijk onderdeel want het moest de 'klijn' vasthouden. Deze 'klijn' (het veen dat later turf zou worden) werd met de loete onder water gestoken. Aan de turf die werd opgegraven hing wat een zoutachtige lucht. Dit kwam omdat het water van de Lauwerszee in vroegere eeuwen er over heen was gestroomd. De opgegraven turf, de zogenaamde 'miedbaalders', was niet van eerste klas kwaliteit, maar wel de goedkoopste in prijs. Het waren dan ook de mensen met weinig geld die de turf van de Henstra's kochten. De betaling ging lang niet altijd vlot. In sommige gevallen werd helemaal niets betaald. Wie wat meer geld te besteden had kocht de turf die in de omgeving van Stadskanaal werd gestoken. Die kwaliteit was veel beter.

 

In de jaren vijftig van de vorige eeuw verscheen een artikel over het huisje van de toenmalige bewoner Hendrik Henstra. Het verhaal is ook interessant vanwege de vertelling over de turfwinning in buurt van Lutjepost en Rohel.

Hendrik Henstra haalt de 'loete' uit de schuur. Dat is een houten schop met een steel van wel een meter of drie. Op het blad is een plaatje ijzer aangebracht met in het midden een opening. Het ijzer, het 'stek' genaamd, was een belangrijk onderdeel. want het moest de 'klijn' vasthouden, de turf die met de late onder water werd gestoken. De Beetster smeden maakten de beste stekken. vertelt Hendrik Henstra. Hij is in zijn jonge jaren in opdracht van heit meermalen van Buitenpost naar Beets gefietst om daar een stek te laten maken...

Hendrik Henstra (70) en zijn vrouw wonen op Lutkepost tussen Buitenpost en Augustinusga. Vroeger was het Lutjepost maar dat gaf verwarring met andere Lutjeposten. Daarna is het een tijdje Kuperswei geweest en nu heeft het veel jongere Buitenpost het aloude Lutjepost geannexeerd en er Lutjepost van gemaakt. De geschiedenis is niet altijd rechtvaardig. Zo is verder de Rehealsterpolder waarin Lutkepost gelegen is, ook al opgeslokt door dat mammoetwaterschap Lits en Lauwers. De grootschaligheid slaat van alle kanten toe.

Herberg

Nu gaat het in deze rubriek in de eerste plaats om karakteristieke huizen en niet over de turfmakerij, naamgeving en waterschapsperikelen, maar van het een komt het ander. Van de verkeersweg af gezien ligt dat woudhuisje van de familie Henstra er prachtig bij. dus uit de auto gestapt om het eens van dichtbij te bekijken. Een betere gids dan de bewoner kan men zich daarbij niet wensen. Want hij plaatst de word|ngsgeschiedenis van dit huis meteen in een breder perspectief. Te beginnen in de tijd toen het misschien wel een turfmakershuisje is geweest of het onderkomen van een rietsnijder annex visserman, misschien zelfs wel van een keuterboertje. Hendrik Henstra denkt aan een ouderdom van twee eeuwen. Maar zijn persoonlijke heugenis begint in 1921 toen heit het huis voor f 1700,- van Freerk Veenstra alias Freark Pak kocht. Daarvoor was het herberg geweest, maar Freark Pak had de vergunning voor duizend gulden naar elders verkocht. Een volledige tapvergunning was in die tijd geld waard. In het kader van de sanering van het het vergunningstelsel moest het aantal tapperijen verminderen. Bestaande vergunningen konden worden overgedragen en vandaar dat er een lucratieve handel ontstond, die tot na de jongste wereldoorlog heeft geduurd. Toog Hendrik Henstra herinnert zich, dat er nog een hoektoogje in de voorkamer zat. Die zal als tapkast dienst hebben gedaan. De jachtweide had minimale afmetingen en het was erg laag onder de zwart geteerde balken, maar toch werden er komplete bruiloften gevierd. Het huis had toen een heel andere vorm. Het rieten dak liep aan beide kanten door tot op ongeveer een meter boven de grond. Onder het schuine dak bevonden zich aan de: zuidzijde de bedsteden, de 'weech' genaamd. Die is later gedeeltelijk weggebroken. De muur is hoger opgetrokken en voorzien van een venster. Aan de straatzijde is de buitenmuur ook omhoog gebracht en die aanbouw is gedekt met pannen. Tenslotte is de voorgevel, die ter hoogte van de schoorsteen helemaal doorgerookt was en krom stond. vervangen door een nieuwe. Men kan eigenlijk wel zeggen, dat op het dak na het hele buis is vernieuwd en dat er van de oorspronkelijke vorm weinig Dat ziet men vaker en bijna altijd blijft er een lelijk huis over. Bij de Henstra's is dat niet het geval maar dat is natuurlijk geen toeval. "Wy lizze der eins altiten mei te pielen", verklaart Henstra. Bij elke verbouwing is hij met zorg te werk gegaan. De voorgevel is vernieuwd met Friese geeltjes die uit de fundering van een sloopboerderij zijn gekomen. Bij het aanbrengen van nieuwe en wat grotere vensters zijn roeden aangebracht, die het aanzicht van zo'n ruit verkleinen. Waar dat kon zijn de groene luiken met bovenin het hartje gehandhaafd en aan de achterzijde is het dakschild in de oude staat teruggebracht. De daknaald is voorzien van rode vorsten. eigenlijk een nieuwigheid, maar ze staan goed. Henstra herinnert zich. dat er 'seaden' op lagen oftewel plaggen. Die werden met 'slamp' of 'blaumodder' vastgezet. Dat is niet typisch Fries. ln Ierland en Normandië hebben rieten daken soms ook een bekroning van plaggen en in Normandië lijkt het weer mode te worden, want daar ziet men ze op nieuwe weekendverblijven versierd met bloemen en planten.

Luifel

Het huis van de familie Henstra heeft als bijzonderheid het luifeltje even de zij-ingang.Eenmaal de toegang tot de herberg nu niet meer in gebruik, maar wel gehandhaafd. Hendrik Henstra heeft het afdakje vernieuwd, maar het bankje daaronder is nog het zelfde en naast de deur is op manshoogte ook nog het plankje voor het ledige borrelglas. De vermoeide of dorstige. maar niettemin haastige voerman. ruiter of voetganger kon zich buiten een verversing laten presenteren. Die werd bij aflevering meteen betaald, en de kastelein haalde dan later het lege glas wel op. In de jaren vijftig had de herberg van Hiske in Terwispel nog zo'n plankje naast de deur. Het zal nu wel nergens meer te vinden zijn. maar bij Henstra is het altijd aan de muur blijven zitten en toen het half verrot was. heeft de huidige bewoner het gerestaureerd. De stookhut heeft hier een wat merkwaardige plaats. Het staat schuin voor de voorgevel en dat is tegen de regel. die het opzij of achter het huis te vinden is. Overigens is hij nauwelijks te zien. omdat bij helemaal schuil gaat onder een dik pak klimop.

turfwinning veenderijEn dan tenslotte nog even terug naar de turf. Vroeger hoorde bij het huisje een hele mooie poel, ontstaan door vervening. Vader en zoon Henstra hebben er nog turf gewonnen. Vandaar die loete,die al zo'n jaar of zestig oud moet zijn. Hendrik heet hem als spiter nog gehanteerd. De 'miedturf' was minder van kwaliteit dan bijvoorbeeld dan de kanaalster, daardoor zette de vervening en de Reahelster polder niet door. Maar bij Henstra bleef er een mooi en visrijk watertje van over. Tot de gemeente Achtkoppelen de aangrenzende petgaten met huisvuil begon te dempen, het grondwater vervuilde en daarmee ook de poel van Hendrik Henstra aantastte. Hij heeft hem toen ook maar laten dempep, hetgeen achteraf wel een beetje spijtig is. Met des te meer zorg waakt Hendrik Henstra over het ouderlijk huis.

 

Periode Hendrik Hielkes Henstra (vanaf 1946)

Hendrik Henstra trouwde met Froukje van der Veen. Hendrik en Froukje kregen samen vier dochters, te weten Hennie, Geeske, Trienke en Eltje Hiltje en een zoon van Hielke. Hielke emigreerde in 1960 naar Australië en woont daar nog steeds. Ook Hendrik verdiende de kost met het houden van vee en het graven van turf. Toen dit na de Tweede Wereldoorlog niet meer voldoende opleverde om van te leven, ging hij werken op Timmerfabriek van der Witte. Vanaf 1956 tot aan zijn pensionering was hij in dienst van de gemeente Achtkarspelen. Zijn functie was schoonmaker-beheerder van het gymnastieklokaal. Hij deed dit werk samen met zijn vrouw.

Uit 'De Binnenste Buiten' over het huisje

Het pand werd einde negentiende en begin twintigste eeuw bewoond door Frederik Veenstra en zijn vrouw Jantje Postma. Frederik Veenstra verdiende de kost met het verkopen van textiel. Omdat er in die tijd nog geen fietsen en auto’s waren moest hij lopend zijn producten aan de man of vrouw brengen. Zijn jongste zoon, Melle Veenstra, heeft later die werkzaamheden overgenomen en had een modezaak in Buitenpost. Eerst in de Kerkstraat en later aan de Voorstraat. Terwijl Frederik zijn zaken buiten de deur afhandelde, deed zijn vrouw Jantje dit binnenshuis. In de door hen bewoonde woning was ook een gelagkamer. Hier werden de klanten door Jantje van het nodige voorzien. Menig borreltje zal hier zijn geschonken.

Vooral ‘reizigers’ uit het zuidelijke gedeelte van de gemeente Achtkarspelen namen hier de tijd voor een versnapering. Als de zaken op het gemeentehuis waren afgehandeld was er nog wel even tijd voor een onderbreking voor men weer naar Surhuisterveen of Boelenslaan terug moest lopen. Ook Rottevalle behoorde toen tot de gemeente Achtkarspelen. Mensen die per wagen of koets kwamen konden hun dieren hier wat op verhaal laten komen.

Zo omstreeks de jaren 1920 - 1925 kreeg het pand andere bewoners. Hielke Henstra werd de nieuwe eigenaar. Hij heeft het later weer overgedaan aan één van zijn zoon’s te weten Hendrik Henstra, die ongeveer 4 jaar geleden overleed.