Friezen zijn tegenwoordig niet alleen in 'it heitelân' te vinden, maar eigenlijk overal over de wereld. Met name in de bekende emigratielanden de Verenigde Staten, Canada, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en Australië zijn grote groepen inwoners met Friese herkomst te vinden. De emigratie heeft verschillende golven gekend, de eerste in de 18e eeuw. Vaak had dit te maken met de slechte economische situatie in het thuisland of een religieuze of sociale achtergrond. In de 2e helft van de 19e eeuw was er ook een sterke groei van de emigranten, met name naar Amerika, "it lân fan dream en winsken".

biljet emigratie amerikaDe massale landverhuizing naar de Verenigde Staten van Noord-Amerika begon in 1845 en dat ging toen groepsgewijs. Zo vertrok in 1847 een groep Afgescheidenen (van de Hervormde Kerk) uit noord-Friesland onder leiding van ds. Marten Ypma van Hallum. De Afgescheiden (later de Gereformeerden) hadden zich in 1834 losgemaakt van de Nederlands Hervormde kerk. De aanhangers van de afscheiding werden aanvankelijk door de overheid tegengewerkt en hun kerk werd niet van rijkswege erkend. Men ging samenkomsten houden in particuliere woningen. Maar op grond van artikel 94 van het toen nog geldende Wetboek van Strafrecht (uit de tijd van Napoleon) waren samenkomsten van meer dan 20 personen op deze manier verboden. Men was bang dat dergelijke bijeenkomsten de openbare orde konden verstoren. Overtreding vond vele malen plaats en geregeld werden er forse geldboetes opgelegd. Zelfs gevangenisstraffen en inkwartiering van militairen kwamen voor. Verder was er in de 19e eeuw armoede in ons land. Meermalen was er een landbouwcrisis en vooral na deze jaren (onder andere in 1880) nam de emigratie sterk toe. In de periode 1845-1880 waren de gemeentebesturen verplicht om jaarlijks aan de provincie op te geven welke personen waren vertrokken. Bij deze opgaven werd ook vaak de vermoedelijke reden van vertrek gemeld en soms werd er een schatting gedaan van het meegenomen kapitaal. Ver weg de meeste opgegeven redenen van vertrek waren "verbetering van maatschappelijke positie" en "om godsdienstige oorzaak". Door een ambtenaar van de gemeente Dantumadeel werd dit laatste zelfs als 'godsdienstijver' omschreven. Ook werden er minder fraaie redenen van vertrek opgetekend, zoals "wangedrag" en "om zich van schuldeisers te ontdoen". Lang niet alle landverhuizers namen de moeite om hun verhuizing bij de gemeente te melden. Uit berekeningen is gebleken dat ongeveer tweederde dit deden.

De invloed van brieven

Voor het feit dat juist Noord-Amerika zo in de belangstelling lag van de Friezen, waren onder meer de brieven van invloed, die emigranten schreven naar de achtergebleven familie en vrienden. Van deze brieven zijn verschillende bewaard gebleven. Men schreef over allerlei dingen die anders waren dan in Friesland. Zo had men blijkbaar nog nooit negers gezien. Een landverhuizer schreef onder andere: "Zij hebben een kleur als bij U koffy zonder melk". Men moest aan allerlei nieuwe omstandigheden en gewoonten wennen. Zo deden de vrouwen de was op een andere manier, want dat deed men in het nieuwe land met behulp van een wasbord. Een briefschrijver hierover: "Mijn vrouw Lutske wast ook al met een bord en dat zij al liefer als met de handen...". En verder: "Men heeft geen rakken hier: ze doen het op de lien". Dat veel emigranten familie van elkaar waren was ook een oorzaak van de brieven over en weer. Nadat een deel van de familie de grote stap had gewaagd, volgden er vaak meer verwanten. Een andere emigrant schreef over het fabeltje van het groeien van dollars aan de bomen, zoals appels en peren groeiden in Holland. Men moest dit beslist niet geloven, "Deze leugens komen van bier".

Lânforhuzerssang

De Friese schrijver en dichter Tjibbe Geerts van der Meulen uit Burgum gaf omstreeks 1875 op verschillende plaatsen in Friesland lezingen, waarbij hij wees op de mogelijkheden in Noord-Amerika. Deze man was ook agent voor een stoomvaartmaatschappij en verdiende er dus aan wanneer hij emigranten boekte voor een overtocht. In 1872 werd de eerste lijndienst geopend van Rotterdam naar New York. Voorheen moest men ergens in een haven in Engeland of Duitsland de reis beginnen, wat voor Nederlanders vrij omslachtig was. Van der Meulen schreef in die dagen zijn "Lânforhuzerssang" over "Amerika dou lân fan dream en winsken", waarin de hoop op voorspoed en welvaart tot uitdrukking kwam, maar ook het heimwee van hen, die ondanks alles het zo dierbare Friesland niet konden vergeten. Dat klonk door in de woorden als: "Mar ienris sil ik stjerrend hjitte: Jow my in grêf yn Fryslâns groun".

Dagboek van boer Hellema

Pella in de staat IowaHoe destijds door de achterblijvers in ons land tegen de emigratie werd aangezien, kunnen we nu nog lezen in het dagboek van boer Doeke Wijgers Hellema. Deze boer uit Wirdum heeft aantekeningen gemaakt over het dagelijks gebeuren in de periode 1821 tot 1851. Op 1 februari 1847 schreef hij in zijn dagboek: "Men hoort thans veel spreken dat er overal in Friesland een voornemen van zeer vele menschen, vooral onder de afgescheidene met hunnen Leraars bestaat, om naar Noord-Amerika te verhuizen, welke hunne roerende en onroerende goederen veilen en verkoopen of rede verkogt hebben, om met de gemaakte gelden in de behoefte van de reis en hunnen komst en verblijf aldaar te voorzien". Van Regeringswege wordt deze verhuizing niet aangemoedigd. "Domeni Scholten, afgescheiden Leeraar te Utrecht, een zeer wijs en verstandig man, heeft de zorg op zich genomen, om voor de verhuizers naar Amerika in persoon een goed verblijf en bestaan te vestigen en met de Regering of het Bestuur noodige overeenkomsten te sluiten". Hierna schreef hij dat de emigranten onder toevoorzicht van zulk een man zich veilig konden voelen. Ds. H.P. Scholte (1805-1868) stichtte met een aantal Afgescheidenen de kolonie Pella in de staat Iowa. Onze boer Hellema noteerde op 11 mei 1849 het volgende: "Eergisteren zijn een aantal Friezen te Leeuwarden doorgescheept om naar Amerika te verhuizen, waaronder een aantal landbouwers uit Dongeradeel en van elders, onder deze was Worp van Peijma, een zeer aanzienlijk landman van Ternaard". "Hij nam 30 arbeiders mede en men zegt dat hij wel drie maal honderdduizend in eigendom bezat". "Dit geeft voorwaar een duister aanzien voor ons Gewest, indien zulke goede ingezetenen ons verlaten en naar elders verhuizen". Hellema merkte hierbij op dat de middenstand schade zou lijden en dat ook de opbrengsten van diverse belastingen door deze landverhuizing zouden gaan dalen. Naast boer was Hellema ook ontvanger van de Rijksbelastingen in Wirdum. Hi was dus op de hoogte van belastingbedragen, die in een dorp werden opgebracht. De dagboekschrijver was dus beslist niet blij met deze emigratie naar Noord-Amerika. Hij vond het geen goede zaak voor de Friese economie in die dagen.

Emigratie na 1880

In het jaar 1879 begon de derde landbouwcrisis en die zou tot ongeveer 1895 duren. De binnenlandse markt werd overstroomd met goedkope tarwe, rogge en gerst uit Amerika. Het gevolg hiervan was dat de prijzen van dezelfde hier geoogste producten drastisch daalden. De uitvoer van boter naar Engeland stagneerde, waardoor ook de melk veel minder waard werd. De boeren kregen dus niet genoeg geld voor de opbrengsten en moesten sterk bezuinigen op hun eigen uitgaven maar ook op de loonkosten van de arbeiders. In veel gevallen werden deze arbeiders dan ook ontslagen of kregen verlaging van hun loon. Uit pure armoede en om een betere toekomst voor de kinderen werd voor vertrek naar Noord-Amerika gekozen. Bij het doorlezen van de kranten uit die tijd is duidelijk te merken dat de emigratie in de belangstelling stond. Advertenties van stoomvaartmaatschappijen, die hun diensten voor de overtocht aanboden, kwamen veelvuldig voor. In verschillende dorpen waren sub-agenten aangesteld, die de reis konden regelen. Verder werd in verschillende bladen uitvoerige voorlichting gegeven over het vervoer, prijzen van vracht en dergelijke. De 'Friesche Courant' van 22 februari 1881 schreef hierover: "De schepen van W.A. Scholten c.a. te Amsterdam zijn bestand tegen stormen en op meer dan 200 volbrachte reizen is nog niet eene ramp voorgekomen. Driemaal daags krijgen de passagiers gezonde voedzame spijs en dat in voldoende hoeveelheid. Aan boord van iedere stoomboot bevindt zich een bekwaam arts. Vrouwen en kinderen slapen in vertrekken afgezonderd van mannelijke passagiers, doch gezinnen kunnen verkiezen bij elkander te blijven". Eigen bedden konden worden meegenomen of worden gehuurd. Een overtocht kostte f 57,- voor een volwassen persoon, kinderen beneden 12 jaar half geld en beneden een jaar was het gratis. Dit waren voor die tijd vrij aanzienlijke bedragen, wanneer men hierbij bedenkt dat het weekloon van een arbeider destijds ongeveer zes gulden was. Ook komt in deze publicatie naar voren dat de Amerikaanse regering belang had bij de vestiging van buitenlanders. Bij aankomst waren "Hollandsch sprekende ambtenaren" aanwezig voor het geven van inlichtingen en om hulp te bieden bij de reis verder het land in.

Emigratie uit Achtkarspelen in de periode 1880-1890

Over dit tijdvak werd onderzoek gedaan naar het vertrek uit de dorpen Surhuizum, Augustinusga, Buitenpost en Twijzel. In vergelijking met andere gemeenten in Friesland blijkt dat in Achtkarspelen weinig belangstelling bestond voor emigratie naar Amerika. De periode 1847 tot 1880 geeft hetzelfde beeld. Kennelijk was men honkvast in deze streek en niet bereid om familie en vrienden achter te laten. Afscheidnemen was destijds vaak een zaak voor het leven. Om even een paar weken weer terug te komen was er niet bij. Uit Surhuizum vertrokken de gezinnen Alle Wolters Bonnema en Jan Ellens met respectievelijk 2 en 4 kinderen. Ellens was gehuwd met Antje Nannes Bouma. Geert Douwes van der Meulen, geboren in 1841, emigreerde vanuit Augustinusga met vrouw en 6 kinderen. Harmen Douma, geboren in 1857, koopman te Twijzel, stak in 1889 met vrouw en kind de oceaan over naar het nieuwe land. Uit Buitenpost vertrok het gezin Harmen Johannes Merkus, die in de Oost woonden, naar Pella (Iowa). Merkus was getrouwd met Jantje Medemblik, die in 1854 was geboren.

Tot slot

Niet van alle vertrokken personen is bekend naar welke staat of plaats was vertrokken. Wanneer dit wel werd geregistreerd, worden Pella, Iowa, Michigan, Vriesland en Ottawa genoemd. Het lag voor de hand dat men vooral hier naar toe trok, omdat daar vaak al familieleden woonden die hen konden opvangen. Van de in de lijst voorkomende emigranten, waarvan velen al in het begin van de vorige eeuw werden geboren, zijn nu de nakomelingen al in de 5e en 6e generatie. In de regel is men al vanaf de 3e generatie volledig Amerikaan geworden en is het nageslacht de Nederlandse of Friese taal niet meer machtig. Alleen de Nederlandse achternaam herinnert nog aan het land van herkomst van de voorouders.