"Zoo stond ik daar dan, als 23-jarige jonge man op eigen beenen, met het recht mijn medische kennis, zoo veel of zoo weinig die was, ten bate ter boeren, burgers en buitenlui in praktijk te brengen. Dat alles van een leien dakje ging, zal ik niet beweeren".

dr. Sytze GreidanusSytze Greidanus, geboren 7 augustus 1843 te Leeuwarden, zag er wèl brood in en vestigde zich op 8 februari 1867 als 'med. dr. geneesheer, van Hervormde godsdienst' in Buitenpost. Van zijn belevenissen heeft hij op 61-jarige leeftijd en zoals hij zegt, "dus nog niet tot de stokoude broeders behoorde", een boek geschreven. De titel hiervan was: 'De dagen van Olim, herinneringen van een geneesheer'. De betekenis van de uitdrukking "dagen van Olim' is: 'vroeger, eertijds, voor lange tijd', of ook wel: 'In het jaar nul'. Van dit boek is in 1974 een reprint verschenen onder de naam: 'Een dorpsdokter uit de Friese wouden vertelt'. Door de schrijver werd de naam van het dorp van vestiging niet genoemd, maar men kan gemakkelijk er uit opmaken dat hiermee Buitenpost is bedoeld. Gegevens uit het bevolkingsregister en burgerlijke stand van Achtkarspelen zijn het bewijs dat Greidanus inderdaad hier heeft gewoond, is getrouwd en zijn kinderen er werden geboren. Hij omschreef het dorp liggende aan het spoor met een bebouwde kom en verspreid liggende huizen links en rechts aan een straatweg. Verder werd nog gemeld dat het de hoofdplaats van een gemeente was. Zo rond 1870 was Buitenpost ook voor die tijd nog niet een groot dorp. Het had toen ongeveer 800 inwoners. Wanneer we de kadastrale kaart van Buitenpost uit die dagen bekijken was er bijna nog maar alleen bebouwing aan de Kerkstraat en de Voorstraat.

"Wat doe je hier man"

Toen de jonge dokter een bezoek bracht aan de burgemeester in verband met zijn definitieve vestiging, ontving hij hem "met de meer openhartige dan bemoedigende bewoordingen: man, wat doe je hier, er is hier geen droog brood te verdienen". Verder vertelde de schrijver: "Nu, dat klonk niet erg vroolijk en ik wil niet ontkennen, dat ik met loome schreden er toe kwam om er toch heen te gaan".

Kool en nog eens kool

Hoewel er in die tijd genoeg gelegenheid was om in een stad kamers te huren, was het een groot probleem om in Buitenpost onderdak te vinden. Na veel zoeken en vragen vond hij een kamer bij de molenaar van het dorp. Ook de naam van de molenaar werd niet genoemd, maar dit moet een zekere Rindert J. Hulshoff zijn geweest, geboren 12 oktober 1837 te Surhuisterveen. Op 1 juni 1866 was hij met zijn vrouw Grietje Veenstra in Buitenpost komen wonen. Greidanus was niet erg ingenomen met zijn onderkomen en het eten bij de molenaar beviel hem helemaal niet. "Mijn geheele residentie bestond uit eene kamer met eene bedstede als slaapgelegenheid, eene kast waarin kleeren, boeken en instrumenten werden geborgen en verder was ditzelfde vertrek apotheek, wachtkamer, eetkamer, salon, enzovoort. Over het dagelijks menu zal ik niet uitwijden:, het vleesch verscheen in den regel op tafel in den vorm van een paar harde en dorre schoenzolen. Kool en nog eens kool was 's middags de hoofdschotel". Verder werd geschreven over het passeren van de modderige Molenreed om vanaf zijn pension naar het dorp te komen. "Ik had den grootsten nood om nog in tamelijk toonbaren toestand den hoofdweg te bereiken". De genoemde Molenreed moet hebben gelegen, waar nu het noordelijk deel van de Schepperstraat is en uitkomt op de Voorstraat. De jonge geneesheer bleef niet lang wonen bij het molenaarsgezin en vond weer na veel moeite een ander logies. Ook dit was niet bepaald een riant onderkomen en werd omschreven als "eene kamer met een klein hokje voor de apotheek". Wanneer het regende moest Greidanus de parapluie opsteken vanwege het lekkende dak.

Op bezoek bij de notabelen

In de eerste weken van zijn verblijf in het dorp was er voor de beginnene geneesheer nog heel weinig te doen. Men was hier gewend om de nodige medische hulp uit de omliggende dorpen te halen. De jonge man was tijdens zijn studie een grote stad gewend geraakt en hij vond het maar wat saai in Buitenpost. Een groot deel van zijn vrije tijd werd toen besteed aan bezoeken bij de notabelen van het dorp. Omdat Buitenpost de hoofdplaats was van de gemeente woonde er een zeker aantal personen 'van eenige meerdere ontwikkeling en maatschappelijke positie'. Het was dus niet alleen een dorp van boeren, arbeiders en enige neringdoenden. Het peil van de conversatie bij deze visites vond Greidanus niet zo erg hoog. Steeds weer werd hem de geschiedenis van de hele familie en het voorgeslacht opgediend. Naar de verhalen te oordelen was de hele bevolking van het dorp eigenlijk diep verdorven en niet alleen het thans levende geslacht, maar ouders en grootouders incluis. Toch vond hij het een voordeel dat hij als jonge man, die pas van de universiteit was gekomen, niet alleen was aangewezen op mensen van de boerenstand.

Eerbiedsknobbel

Volgens de auteur van het boek lukte het niet om indruk te maken op die stamfriezen van Buitenpost door hen min of meer uit de hoogte te behandelen. De eerbiedsknobbel was daar in het algemeen zeer weinig ontwikkeld. Ook personen uit de hogere kringen werden vaak bij de voornaam genoemd of zelfs met bijnaam. Alleen de dominee werd met eerbied bejegend en toegesproken.

"Het was de goede oude tijd voor den dominee. Nog geen scheuring in de gemeente, geen modernen en dolerenden, geen bidstonden buiten den herder om. De dorpelingen waren overtuigd dat hunne godsdienstige belangen in goede handen waren. Al had de man thuis tegenover vrouw en dochters weinig te zeggen, in de gemeente was hij de alleenheerscher op geestelijk gebied".

Wie was de dominee?

Dit kan niet anders geweest zijn dan Claes Willems Wijchgram, geboren in 1805 te Loegumer Voorwerk (Oostfriesland). Hij was getrouwd met Catharina Cornelia Knottnerus Habbema, die in 1801 het eerste levenslicht aanschouwde te Norden, ook in Oostfriesland. Volgens de schrijver van het boek waren er ook een aantal nog ongehuwde dochters in huis en dat klopte inderdaad. Zij luisterden naar de voornamen van Engherlina, Johanna en Jacoba, respectievelijk geboren in 1837, 1839 en 1842. Wijchgram kwam op vrij jeugdige leeftijd naar Buitenpost. Hij deed als 'candidaat' hier zijn intree op 13 mei 1827. Tot zijn dood op 12 februari 1870 bleef de rechtzinnige leer van ds. Wijchgram bepalend in het geestelijk leven van Buitenpost. Mede daardoor ging de afscheidingsbeweging in 1834 geheel voorbij aan de Hervormde gemeente en bleven de gemeenteleden binnen de eigen kerk. Het was regel dat de dominee de notulen schreef van de kerkenraadsvergaderingen. Zijn laatste verslag was van de vergadering op 17 december 1869. Bijna twee maanden later kwam hij te overlijden na een diensttijd van ruim 42 jaar in ons dorp.

Verborgen gebreken

Langzamerhand werd de praktijk drukker. Men begon steeds meer vertrouwen in de kundigheid van de geneesheer te krijgen. Hij geen tijd meer om alle visites met de benenwagen af te leggen. Door bemiddeling van vrienden was hij de trotse bezitter van het paard Eilacy. Maar deze trots was van korte duur. Al spoedig kwam Greidanus er achter dat het een miskoop was. Het arme dier had ingewandswormen en was bijna niet meer vooruit te krijgen. Iemand vertelde hem dat het beest al lang ziek was geweest en voor de verkoop een opknapbeurt had gehad. Omdat de boer van wie het paard was gekocht "iemand was met een reputatie van buitengewone vroomheid", had de dokter zonder enige bedenkingen de koop gesloten. "Toen ik later sprak met de boer over een mogelijke schadevergoeding, werd ik met groote verontwaardiging afgewezen. Hoe durfde ik denken dat een man zoo rechtvaardig en vroom als hij, er toe zou komen een paard af te leveren met een inwendig gebrek?". Greidanus had leergeld betaald, maar de volgende koop van een paard ging niet meer door bemiddeling van vrienden. Na verloop van tijd werd er ook nog een rijtuig aangeschaft en zo kon hij met paard en rijtuig de praktijk in, waartoe ook de omliggende dorpen behoorden.

Jitske kwam in het spel

Heel snel schijnt onze Sytze op vrijersvoeten te zijn geraakt. Niet met één van de molenaarsdochters, hoewel uit het boek blijkt dat zijn gastheer daar stiekem wel op hoopte. Hij stapte wel op 27 mei 1868, dus al na ruim 14 maanden na de vestiging in ons dorp, in het huwelijksbootje met Jitske Kuipers, wonende aan de Kuipersweg. De familie Kuipers was een lokale familie van behoorlijk aanzien en welstand, en haar vader was houthandelaar, in het bezit van de houtzaagmolen en beurtschepen. Dus zeker niet de eerste de beste. Wellicht was hij haar tegengekomen bij één van zijn visites bij de plaatselijke notabelen tijdens de eerste weken, toen er nog maar weinig werk was. Jitske haar ouders en verdere familie behoorden ook bij deze kring. Over de bruid en de trouwerij werd in het boek niets geschreven. Door raadpleging van de huwelijksakte was het mogelijk wat informatie te krijgen over het bruidspaar en de wederzijdse families. De familie van de bruidegom woonde in Leeuwarden. Als getuigen van de kant van Jitske werden genoemd, Jan Jacob Kuipers, 29 jaar, griffier bij het kantongerecht te Heerenveen ('der bruid broer'), Willem Hellema, 36 jaar, candidaat-notaris te Buitenpost ('der bruid schoonbroeder') en Willem Durks Kuipers, 60 jaar, landgebruiker te Buitenpost ('der bruid oom van vaderszijde'). Hellema was dus getrouwd met een zuster van Jitske en zou later burgemeester van Achtkarspelen worden als opvolger van Van Haersma de With.

Boerenherberg

Na zijn huwelijk moest Greidanus omzien naar een ruimere woning. Het jonge paar kwam terecht in een huis dat toevallig leeg stond en tal van jaren als boerenherberg was gebruikt. Het was oud en bouwvallig, maar zou door de eigenaar worden opgeknapt. Maar na terugkomst van een kleine huwelijksreis bleek hier niets aan te zijn gedaan. "Het lekte aan alle kanten en als wij bezoek hadden en er kwam een flinke regenbui, dan zaten de gasten, mitsgaders de gastheer en diens huisvrouw ieder onder een opgestoken parapluie te converseren". Een wastobbe ving dan de regen op. Het was dus al weer kommer en kwel met de huisvesting. Nu kan men zich de vraag stellen, waar zou die de boerenherberg destijds hebben gestaan? Dit zou wel eens kunnen zijn geweest bij De Laatste Stuiver in het Oost. In het bevolkingsregister van Achtkarspelen kunnen we lezen dat van het adres huisnummer 12 te Buitenpost (bij De Laatste Stuiver in het Oost) op 28 september 1866 is vertrokken naar Burum, de bewoner Oebele van der Heide, tapper van beroep. Hierna stond de woning twee jaar leeg, want op 25 oktober 1868 werd de volgende vestiging op dit adres geregistreerd van de familie Riemer Hasper. Dit echtpaar kwam van Grootegast en Hasper was ook tapper. Omdat het jonge paar op 27 mei 1868 trouwde, is het mogelijk dat zij enige maanden na hun huwelijk op dit adres hebben gewoond. De tijdelijke adressen werden destijds niet in het bevolkingsregister aangetekend, zodat het wat blijft gissen. In ieder geval is het wel zeker dat een oom van Jitske, te weten boer Leendert D. Kuipers, in die jaren zijn bedrijf had bij De Laatste Stuiver in het Oost van het dorp.

Wie was dokter Sytze Greidanus?

Het eerste levensteken van hem komen we tegen bij de geboorte-advertenties in de Leeuwarder Courant. De tekst luidde: "Heden verlost van eenen welgeschapen Zoon, C.P. Leensma, Echtgenoot van T. Greidanus. Leeuwarden, den 7 augustus 1843. Eenige kennisgeving. Het was destijds gebruikelijk dat de voornaam van de nieuwe wereldburger niet werd bekendgemaakt. Kennelijk vond men dat niet zo heel belangrijk. De ouders van Sytze waren Taco Greidanus, kruidenier en grossier op de Tweebaksmarkt te Leeuwarden, en Cornelia Petronella Leensma, dochter van een meester-koperslager in de Sacramentsstraat aldaar. Blijkbaar was het echtpaar in zodanig goeden doen dat de zoon kon studeren. Hij schreef zich op 19 september 1861, 18 jaar oud, als medisch student aan de universiteit te Leiden in. Greidanus promoveerde al op 20 juni 1866 cum laude tot doctor in de geneeskunde, midden in een cholera-epidemie. Op 23 oktober van hetzelfde jaar promoveerde hij, eveneens te Leiden, tot doctor in de verloskunde en wel magna cum laude. Maar er kwam nog geen einde aan zijn geleerde aspiraties. Op 15 november 1867 (toen hij al in Buitenpost een praktijk had) liet hij zich als student inschrijven aan de universiteit te Groningen en daar moet hij nog in 1868 tot doctor in de heelkunde zijn gepromoveerd, naar aangenomen wordt op stellingen aangezien er geen dissertatie bekend is. Hij produceerde 3 boeken, alle verschenen in 1904. Naast het boek 'De dagen van Olim', schreef hij 'De leer van Malthus is een leugen' en 'Geneeskundig onderzoek voor het Huwelijk een redelijke Verplichting'.

Wie was de burgemeester?

Dit was Jonkheer Volkert Adrianus Heringa van Haersma de With, geboren in 1831 te Metslawier. Zijn ouders waren Daniël de Blocq van Haersma de With en Volkertina Adriana Heringa. De vader van Jonkheer Volkert was ook burgemeester van Achtkarspelen. In 1857 kwam deze op 60-jarige leeftijd te overlijden. De raad van de gemeente richtte nu een verzoek aan de Koning om Volkert te benoemen in de plaats van zijn vader. De tekst van het verzoek is bekend, maar wat te lang om in zijn geheel hier weer te geven. Volgens de raadsleden had de overleden burgemeester de volgende goede eigenschappen: "Edel in handel en wandel in zijn bestuur, steeds orde en gezag naar behooren handhavende, geene opofferingen ontziende wanneer het gold de bevordering van het welzijn en het geluk van de ingezetenen", en verder nog, "een menschenvriend in de hoogste mate". Dan staat er verder: "Zoodanigen edelen bestuurder en liefderijken vriend, Sire, heeft de gemeente Achtkarspelen verloren". In het laatste deel van het request komt dan het verzoek om zoon Volkert als opvolger te benoemen. De raad vond hem "opregt, ferm, edel van karakter, en bemind bij Achtkarspelens Ingezetenen". Ook zijn overleden vader zou hem geschikt hebben geacht als opvolger. Verder ging er nog een aanbevelingsbrief naar de Commissaris der Koning met het argument dat Jonkheer Volkert reeds jaren de administratie had gedaan van de uitgestrekte bezittingen van zijn vader. De aanbevelingen hadden kennelijk geholpen, want bij Koninklijk Besluit van 8 oktober 1857 werd Jonkheer Volkert tot burgemeester benoemd. Hij bleef 12 jaar dit ambt vervullen. Op eigen verzoek werd hem in 1869 eervol ontslag verleend. De man kon zich dit financieel veroorloven, want hij hoefde van zijn salaris als burgemeester (ongeveer f 1200,- per jaar) niet te leven. Bij zijn afscheid werd hem veel lof toegezwaaid door onder andere de raadsleden D. Kuipers Dzn. (de schoonvader van dokter Greidanus) en J.P. Oostingh. "Hij was nauwgezet in de vervulling zijner omgang, maakte geen onderscheid tusschen rang en stand en niemand genoot bij hem privilegien. Ieder werd door hem zonder onderscheid minzaam ontvangen en stond derzelven met raad en daad ter zijde. Hij begreep en te regt dat het volk er niet was om hem, maar hij om het volk". Het kon dus niet op met de loftuitingen. In de vacature werd benoemd de heer W. Hellema. Jonkheer Volkert bleef op Haersma State wonen en is ongehuwd gebleven. Hij stierf op 29 maart 1909 op de leeftijd van 78 jaar. Met zijn overlijden is het geslacht van Haersma de With niet meer in Friesland vertegenwoordigd. De nakomelingen van zijn broer en zusters hebben zich buiten Friesland gevestigd. De herinnering aan het geslacht van Haersma en Van Haersma de With in ons dorp leeft voort in de straatnaam, de boerderij Haersmastate in het West en verder de naam van verzorgingshuis Haersmahiem en het park aan de Parklaan - waar eens de Haersmastate heeft gestaan. Ook in het kerkgebouw van de hervormde kerk en op het kerkhof zijn nog grafstenen te vinden van deze familie die veel voor ons dorp heeft betekend.

Half geld

Greidanus deed ook een boekje open over de gierigheid van sommige boerenmensen in zijn praktijk. Vlakbij Buitenpost woonde een oude boer die als erg gierig bekend stond. De man woonde samen met een zuster die even schraperig was. De dokter was er nog nooit geweest, want ze waren te zuinig om hem te raadplegen. Toch werd hij op zekere dag in de late avond daar geroepen. Hij bleek aan longontsteking te lijden en het einde was nabij. De zuster liep jammerend door het vertrek klagende: "dat zij toch alles voor hem gedaan had wat zij kon en dat hij nu niet beter wou worden. Zij had hem laten zweeten en dienzelfden nacht had zij hem nog een zak met rijksdaalders op bed gelegd om hem wat op te vroolijken Daar had
hij anders als hij niet wel was altijd nog plezier in maar hij had er nu zelfs niet mee willen spelen en dus moest het wel erg zijn". Dokter gaf de stervende een klein drankje maar de volgende morgen kwam de knecht al zeggen dat de oude man overleden was. Maar deze knecht had nog een boodschap die de boerin hem had opgedragen. Hij schaamde zich er voor die te moeten doen. De baas had maar de helft van het drankje gebruikt. Hij had de rest moeten meenemen en vragen of de dokter het ook voor de helft van de prijs wilde terugnemen. In haar grote droefheid had zij toch nog gedacht om de centen. Wat de reactie van Greidanus hierop was, vermeldt de historie niet.

Het jonge doktersgezin

In de late herfst van het jaar 1868 betrokken Sytze en Jitske het nieuwe doktershuis. Het jonge paar zat al gauw in de kleine kinderen, te weten 3 meisjes en 1 jongen. Hun namen waren Diderika, Elsje, Cornelis en Taen, respectievelijk geboren in 1870, 1871, en 1873. Elsje en Cornelis waren een tweeling. Naar goed gebruik werden de wederzijdse ouders benoemd. Van de voornaam van pake Durk Kuipers maakten ze Diderika, omdat het een meisje was. De doktersmevrouw had zoals gebruikelijk een inwonende 'faam'. In negen jaar zijn er drie verschillende dienstboden geweest, wat blijkt uit de aantekeningen in het bevolkingsregister.

Het nieuwe doktershuis

het doktershuisSytze Greidanus zag het wel zitten om een goed lopende praktijk in Buitenpost op te bouwen, dit ondanks de pessimistische voorspellingen van burgemeester Van Haersma de With. In het boek staat dan ook ergens te lezen dat hij in staat en in de gelegenheid was een nieuw huis te laten bouwen. Het is echter niet waarschijnlijk dat hij dit inderdaad voor eigen rekening heeft laten bouwen, omdat het eigendom was van zijn schoonmoeder mevrouw Elsje Kuipers-Romein. Bij vertrek van het gezin Greidanus in 1877 uit het dorp werd de woning voor f 9000,- verkocht aan de opvolger, te weten Gerben Ynzonides 'medicine doctor en arts, wonende te Veenklooster onder Westergeest'. Verkoopster was: "Vrouwe Elsje Romein, weduwe van de heer Durk Kuipers jr., zonder beroep wonende te Buitenpost'. Het betrof 'Eene Heerenhuizinge met erf en tuin cum annexis, staande en gelegen ten westen van en aan de Jeltingalaan te Buitenpost'. De naastliggers waren: ten oosten de Jeltingalaan, ten zuiden de verkoopster met de reed, ten westen de weduwe Durk Kornelis Zijlstra en ten noorden de verkoopster'. Dan kunnen we verder in de koopakte lezen: "Het planken pad van de straat naar de deur, de hooiberg, benevens de toestellen voor de gymnastiek, zijn niet in de koop begrepen". De koopakte werd op 27 januari 1877 gedaan en verleden voor notaris Christiaan Houdyn Beekhuis te Buitenpost, ten woonhuize van mevrouw Kuipers. Getuigen waren Rinse Everens Woudstra, notarisklerk, en Hendrik Smids, brievengaarder, beide wonende te Buitenpost. In de akte werd nog de naam Jeltingalaan gebruikt voor wat in deze tijd officieel Stationsstraat heet. De 'Heerenhuizinge' was de eerste woning die aan deze straat in 1868 werd gebouwd. Negen jaar later verrees het Jeltingahuis, aan de overkant van de straat. Het verkochte huis (nu Stationsstraat 19) is meer dan 130 jaar door een plaatselijke huisarts bewoond geweest. De laatste bewoner was dokter H. Venema.

Wie was Jitske Kuipers?

Jitske Greidanus-Kuipers In de huwelijksakte werd haar voornaam als 'Jitske' (foto) geschreven, maar in het bevolkingsregister stond zij als 'Ietsche' ingeschreven. Haar roepnaam zou 'Itia' zijn geweest. In dit artikel houden we het maar bij 'Jitske'. Zij was een dochter van Durk Kuipers en Elsje Romein, die respectievelijk waren geboren in 1795 en 1803. Het echtpaar had 7 kinderen, waarvan Jitske de jongste was. Het gezin woonde op de Bakkershoek, in de woning die tot voor kort notariskantoor was. De heer A. Tuinman (kassier van de bank) heeft hier ook jaren met zijn vrouw gewoond. Durk Kuipers was houthandelaar van beroep en had zitting in diverse bestuurscolleges, zoals gemeenteraad, kerkbestuur, 'het Nut', enzovoorts. Hij kwam in 1873 te overlijden, terwijl zijn vrouw in 1882 stierf. In de toen door de notaris Posthumus van Giekerk opgemaakte boedelbeschrijving werd de woning die zou worden verkocht aangeduid als "een heerenhuizinge, met erf en tuin, staande en gelegen in de buurt van Buitenpost'. Bij het lezen van de akte krijgen wij een indruk van de indeling. Er was onder andere een voorkamer, een middelkamer, een achterkamer en een logeerkamer. Verder een gang, kantoor, keuken, bijkeuken, kelderskamer, een kelder, een turfhok en een zolder. Bij de woning stond een koetshuis, waarin een overdekte wagen en een arreslee met bellen. In de aangifte voor de successiebelasting staat te lezen hoe groot het vermogen het vermogen was na overlijden van de moeder van Jitske. We kunnen dan zien dat de kinderen een bedrag konden verdelen van in totaal f 533.129.61 Voor die tijd was dit een enorm bedrag. Het was interessant om na te gaan hoe men in die tijd aan geldbelegging deed. Omdat er destijds nog weinig bankinstellingen waren, werd door vermogende particulieren vaak aan hypotheekverstrekking gedaan. Een notaris zorgde dan voor de bemiddeling en maakte de nodige akten op. De zaken die in de notaris in de 19e eeuw deed, bestonden dan ook grotendeels uit leningen ('rentende 5 procent'). Deze werden 'obligaties' genoemd. Door het echtpaar Kuipers werden maar liefst aan 67 particuliere personen leningen verstrekt voor in totaal ruim f 300.000,-  Provincie, waterschappen en gemeenten hadden voor een totaalbedrag van f 56.600,- geleend. De kinderen Kuipers hadden in de loop der jaren alvast maar een voorschot op de erfenis genomen. Ze hadden met zijn allen een bedrag van f 204.002,- geleend. Verder was er nog een aantal 'publieke effecten Rusland' met een waarde van f 1.077,- Tot 1877 was de woning op de Bakkershoek ook voor een deel bewoond geweest door een broer en schoonzus van Jitske, te weten Jacob Kuipers en Antje Sikkama. Dit echtpaar (er waren geen kinderen) liet in genoemd jaar het Jeltingahuis te Buitenpost bouwen en ging daar wonen.

Familie Romein

Het lag voor de hand dat de schoonmoeder van dokter Greidanus, te weten Elsje Romein (gehuwd met Durk Kuipers) aan de Stationsstraat voor Jitske en Sytze een huis liet bouwen. Het bouwterrein aan deze straat was al haar eigendom. In genoemde koopakte kunnen we lezen dat dit in 1846 van de ouders was geërfd. Notaris Jan Romein, geboren in 1781 in Leeuwarden is van 1810 tot 1842 te Buitenpost in functie geweest. Het gezin woonde ook op de Bakkershoek aan de Voorstraat (nu winkel Marskramer/Novy). Volgens het Kadaster van 1832 was de notaris eigenaar van diverse percelen land rondom Buitenpost. Hij kwam in 1842 te overlijden. De overlijdensaangifte werd gedaan door zoon Anne Jacob Romein, procureur te Leeuwarden en schoonzoon Durk Kuiper, koopman te Buitenpost, de vader van Jitske.

Jeltingastate

In de koopakte die in 1877 werd opgemaakt, toen de opvolger van Greidanus het huis kocht, werd melding gemaakt van een reed ten zuiden van de woning. Deze reed draagt nu de naam van Jeltingapad, genoemd naar de Jeltingastate die ongeveer stond op de locatie van de huidige peuterspeelzaal aan de Schoolstraat. Deze state, afgebroken rond 1770, had de voornaamste uitgang zo ongeveer via het Jeltingapad op de tegenwoordige Stationsstraat. Destijds werden bij graafwerk in verband met de bouw van een aantal woningen aan de Schoolstraat, naast zeer oude scherven van aardewerk, ook fundamenten van een poortje ontdekt. Volgens deskundigen zouden de grachten rondom de state omstreeks het jaar 1200 zijn gegraven. Wie altijd in de veronderstelling leefde dat het Jeltingahuis een 'opvolger' is geweest van de vroegere Jeltingastate, weet nu dat dit niet klopt.

Ook buiten Buitenpost

Uiteraard heeft Greidanus in de tien jaar, dat hij in Buitenpost een praktijk had, heel wat patiënten behandeld. In het boek worden wel de ervaringen met deze personen verteld, maar (zoals het hoort) komen we geen enkele naam tegen. Toch kon nog in één geval een naam van een zieke van destijds worden opgespoord. Dit was mogelijk door een bewaard gebleven begeleidingsbriefje dat bij de verstrekking van een medicijn werd afgegeven aan F.W. Dijkstra in Drogeham. Het bewaard gebleven briefje is tevens een bewijs dat de praktijk van Greidanus groter was dan het dorpsgebied van Buitenpost.

Gemeentearts te Soest en hofarts

Dokter Sytze Greidanus vertrok op 1 mei 1877 met zijn gezin naar Soest. Hij had daar een benoeming gekregen als gemeente-arts. Later volgden er aanstellingen als hofarts van prins Hendrik, koning Willem III en koningin Emma. Hoe dat ging kunt u in het volgende verslag van hemzelf lezen.

"In November 1876 logeerde Moeder bij ons in Buitenpost, toen in de couranten een oproeping verscheen voor sollicitanten het Gemeente Geneesheerschap te Soest. Mijn vrouw viel er dadelijk op aan en drong mij een poging te wagen naar die post mede te dingen. Zoals ik zeide, ik had er niet veel lust in, maar Moeder zou naar Amsterdam terugkeren voor de verjaardag van mijn broeder, die toen nog in huis was; zij wilde gaarne, dat ik haar bracht en dan kon ik meteen de gelegenheid eens opnemen. Nu, een verzetje had ik wel nodig en dus besloot ik te gaan. De dag voor mijn broeders verjaardag 24 November stapte ik uit aan het station Baarn, terwijl Moeder de reis naar Amsterdam vervolgde en ging ik te voet naar Soest. Al dagelijk kwam ik onder de indruk van de mooie natuur; de weg van Baarn naar Soest was tot de Oranjeboom nog geheel beplant met fijne dennen, die later gerooid zijn, de weg naar Soestdijk, het gezicht op het Paleis, het toen nog landelijke Soest bracht mij in verrukking. Nabij mooi Antje, Wed. Ebbenhorst (nu reeds lang dood) en de herberg bestaat niet meer, een broodje te hebben gegeten, ging ik naar het er tegenover gelegen Gemeentehuisje en trof er de Burgemeester, die mij zeer welwillend ontving. Het Gemeente-geneesheerschap werd mij als het niet zwaar voorgesteld, van Soesterberg werd bijna niet gesproken en het leek alles nogal aanlokkelijk.

Na mijn bezoek aan Amsterdam, keerde ik naar huis terug, en viel ik weder in het gewone werk, zodat ik al spoedig Soest en de sollicitatie vergat. Na een paar weken echter, ontving ik een schrijven van de Burgemeester Jhr. Martini van Geffen, of ik niet dacht te solliciteren. Ik had er niet veel oren naar, maar op aandringen van mijn vrouw zond ik de vereiste stukken in en kreeg ik al spoedig bericht, dat ik van de 9 sollicitanten als meeste in aanmerking kwam, dat men mij echter nog wel eens wilde spreken en mij daarvoor F25,-- zond om nog eens over te komen. Ik ging dus nog eens naar Soest. Om de drukken arbeid moest dat in één dag gescheiden en dat was een heel werk. s’ Morgens 4 uur te paard uit Buitenpost, onderweg in Twijzel nog een patiënt behandelen met carcinoom van de prostaat en om 7 uur uit Leeuwarden.

Ik kwam te twaalf uur te Baarn, wandelde naar Soest, had besprekingen met de Burgemeester, bracht een bezoek bij Dr. Kuiper en Dr. Bos, die beiden mij animeerden naar Soest te komen. Dr. Kuiper was oud en ziekelijk en er was geen andere hulp dan een Dr. Mulder, ook een bejaard man, die de praktijk moeilijk kon volhouden. Er werd mij beloofd F600,-- vast tractement en gedurende 3 jaren een persoonlijke toelage van F300,--, terwijl mij in uitzicht werd gesteld, dat bij eventueel bedanken of overlijden van de heer Mulder ik de bediening der commissie van Weldadigheid, die F1200,-- gaf, zou erlangen. ’s Avonds weer terug uit Soest en om 11 uur te paard uit Leeuwarden naar Buitenpost. Ik wist toen nog niet, dat Soest een weinig begeerde plaats was en de moeilijkheden van de praktijk, die later zeer groot bleken, werden alle zo licht mogelijk voorgesteld. Zonder bepaalde decideren of mij te binden beloofde ik de zaak ernstig te zullen overwegen en reeds een week later kwam het bericht, dat ik met algemene stemmen benoemd was als Gemeente-geneesheer.

dokter greidanus op oudere leeftijdDaar zat ik, de steen was geworpen en ik moest een besluit nemen. Na enige dagen overdenking schreef ik toen, dat ik het niet kon aannemen, onder voorgaven dat ik zolang de heer Mulder leefde en de Commissie van Weldadigheid in zijn handen was, ik vreesde geen arbeid genoeg te zullen vinden en er tegen op zag een drukke praktijk te verlaten, om misschien in halve ledigheid mijn tijd door te brengen. Ik ontving een schrijven van de Wethouder Clooters of mijn bezwaren ook konden worden opgeheven, indien men van Prins Hendrik die de keuze en benoeming had van de docter der Commissie van Weldadigheid, gedaan kon krijgen, dat Mulder werd ontslagen en ik als zodanig werd benoemd, waarop ik antwoordde, dat ik met een dergelijke handeling zeker niet kon meegaan, omdat het mij tegen de borst zou stuiten een oude collega uit zijn ambt en betrekking te verjagen. Toen hoorde ik een paar weken niets, tot opeens bericht kwam dat Mulder bedankt had voor de Commissie, dat men mij nu toch nog gaarne wenste te hebben, echter geen moeite bij de Prins wilde doen voor men zeker wist, dat ik zou accepteren. Nu zat ik van alle kanten vast, alle bezwaren waren vervallen en bon gré malgré (goed schiks of kwaad schiks, tegen wil en dank) moest ik wel toestemmen. Mijn vrouw drong er ook sterk op aan en voor de gezondheid der kinderen, die wel eens leden onder het ruwe klimaat, was het ook wel gewenst een meer beschutte streek te gaan bewonen en besloot ik aan te nemen".

In 1909 werd Greidanus tot wethouder van Baarn gekozen, dat hij tot zijn dood op 25 oktober 1914 zou blijven.  De voormalige huisarts van Buitenpost had het dus niet slecht gedaan. Hij moet wel een uitstekende naam hebben gehad om het zover te brengen. Zijn vrouw Jitske is overleden op 22 maart 1929 in Baarn, 85 jaar oud.