Dit artikel is een vervolg op het artikel over de diaconie van de Hervormde kerk in de 18e eeuw.

Het aantal armen in ons land nam vooral na de Franse tijd (1795-1813) sterk toe. Eén van de oorzaken hiervan was de grote toename van het aantal inwoners. Meer werkgelegenheid kwam er echter niet bij, waardoor de armoede erger werd. Globaal vermeerderde de Friese bevolking in de eerste helft van van de 18e eeuw met de helft. Het inwonertal van Buitenpost groeide van ruim 600 in 1811 tot over de 1100 in 1890. Tot 1855 was de diaconie van de Nederlands Hervormde kerk nagenoeg nog de enige instantie die zich bezighield met de armenzorg. Maar door de Armenwet in 1854 ging de gemeente zich ook op dit terrein bewegen en kwam de Armvoogdij er bij. In het jaar 1887 begonnen de diakenen van de Gereformeerde kerk hun werk. Rond 1852 waren er in de gemeente Achtkarspelen meer dan 1000 inwoners, die in de winters werden bedeeld. Dit aantal steeg in 1859 tot 1344. In dat jaar werd aan ondersteuning een bedrag van ruim f 16000,- uitgekeerd. In 1859 was ook een koortsepidemie op haar hoogtepunt. Alleen al in Achtkarspelen stierven er 233 mensen aan deze ziekte. Door de maatschappelijke ontwikkeling in de loop der jaren veranderde ook de functie van de diaconale zorg heel geleidelijk. De hulp paste zich aan de veranderde omstandigheden aan.

Waarde van het geld en hoogte van de lonen en prijzen

Om u in de loop van dit artikel veel bedragen, tarieven en dergelijke tegen zult komen, is het van belang te weten hoe deze ongeveer in die tijd lagen. Het muntstelsel na de Franse tijd was gelijk aan die van tegenwoordig. De halve cent was nog wel in ere. Met de waarde van het geld was het heel anders gesteld. Volgens het CBS is de Nederlandse gulden in een eeuw tijd met een factor 30 in waarde verminderd. Dat betekent dat de gulden in 1896 in 1996 maar 3,5 cent waard was geweest. Uiteraard komen de lonen en prijzen van toen hierdoor in een heel ander licht te staan. Volgens het gemeenteverslag van 1854 verdienden in Achtkarspelen 922 arbeiders f 4,20 in de week, de 391 vrouwelijke arbeiders kregen een weekloon van f 2,50. Kinderarbeid kwam dan ook in deze gemeente nog vrij veel voor: 124 jongens verdienden per week 2,20 gulden en 55 meisjes f 1,20. Van gelijke beloning van mannen en vrouwen was dus nog lang geen sprake. Opvallend zijn wel de grote verschillen. Op de jaarlijkse paardenmarkt in 1851 te Buitenpost was de prijs van een paard f 69,-, een koe f 43,50 en een schaap f 8,25. Door de diaconie van de Hervormde kerk werden ten behoeve van bedeelden woningen gehuurd voor 20 en 30 gulden per jaar.

De diaconie van de Nederlands Hervormde kerk

Het is nu gedaan met de royale schenkingen en legaten van rijke lieden, die in de 18e eeuw regelmatig voorkwamen. Ongeveer de helft van de uitgaven werd tot 1855 gedekt door de subsidie uit de dorpskas van de gemeente (tot 1851 nog grietenij genoemd). De bezittingen bestaan nog steeds uit onder andere de diaconielanden op het Uitland (in het Oost van Buitenpost), een aantal woningen die onder meer aan de Kerkstraat stonden en een effect van f 2600,-. Uiteraard zijn er nog steeds de kerkcollectes een vaste bron van inkomsten. De opbrengsten zijn erg wisselend. Een dieptepunt werd bereikt in het jaar 1888 met een resultaat van f 105,-. Vier jaar eerder was de opbrengst nog bijna het viervoudige. Een afnemend kerkbezoek zal hiervan de oorzaak zijn geweest. Dit laatste was waarschijnlijk weer het gevolg van de overgang van 200 leden naar de nieuw gestichte Gereformeerde kerk in 1887. Nog steeds zijn er twee diakenen, die nu niet meer worden aangeduid als administrerend diaken en mede-diaken, maar nu de naam dragen van rendant en rendeerde. Rendant betekent volgens het woordenboek geldplichtig beheerder. Notaris C.H. Beekhuis was in 1848 rendant. Dat hij in het dagelijkse leven notaris was, is duidelijk te merken aan de stijl van de toelichting in het rekeningboek van de diaconie. Hij vindt het 'als tegenwoordig rendant het alleszins gepast' om een aantal zaken aan de orde te stellen. Op zijn voorstel had de kerkenraad besloten om het Diaconiehuis 'Het Blok' aan de Kerkstraat (op dit gebouw komen we nader terug) te vergroten. Er konden nu meer bedeelden worden opgenomen en de huur van woningen ten behoeve van armen, die anders aan particulieren moest worden betaald, kon worden bespaard. Ook wordt vermeld dat een aantal behoeftigen naar het Diaconiehuis zijn overgeplaatst. Deze mensen werden dus gedwongen om te verhuizen. Verder schrijft hij dat door de strenge winter en de duurte van de levensmiddelen, veel verzoeken zijn binnengekomen van de regelmatige bedeelden om verhoging van de weekgelden. Ten opzichte van het vorig jaar werden dan deze dan ook verhoogd van gemiddeld 55 cent per week tot 80 cent.

Tevens kwamen er meer steunaanvragen binnen van de niet geregeld bedeelden. Deze hadden uiteraard ook van de strenge winter en de dure levensmiddelen te lijden en zaten zonder werk. Voor deze groep behoeftigen werd door de diaconie een speciale commissie benoemd, die geregeld uitdelingen hielden van eetwaren en brandstof. In 1846 werden 8 mud bonen en ruim 3000 lange turven uitgedeeld. Tot overmaat van ramp mislukte in dat jaar ook nog de aardappeloogst. Naast de gebruikelijke uitgaven in 1845 voor brood, turf en de zogenaamde weekgelden, zijn er nog een aantal die opvallen. "Betaald aan onderscheidene armen  f 14,85 zijnde vergoeding van verkochte vuilnishopen". De diaconie verkocht het vuilnis bij de armenwoningen in dat jaar voor f 29,90. Men vond het dus billijk om de helft van deze inkomsten aan de bewoners terug te geven. De diakenen wilden er dus toch nog iets van overhouden. In die tijd was het gebruikelijk dat huisvuil als kunstmest werd gebruikt, want kunstmest bestond nog niet. Verder wordt nog steeds 'aan een groot getal reizigers tot nachtverblijf' (dit waren er 23 in 1854) per persoon f 0,25 gegeven. Een vorm van ondersteuning was ook het betalen van de huur van aardappelland ten behoeve van armen. De medische zorg en thuiszorg kwam voor rekening van de diakenen. Onder de medische zorg vielen onder meer de verrichte aderlatingen door de huisarts Bekius. De thuiszorg van toen werd omschreven als 'oppassing en bewaking', waarvoor een tarief gold van f 1,50 gulden per week.

De vlasbouw en de verwerking van het vlas

Notaris Beekhuis schreef in 1847 in zijn functie van rendant ook iets over het treffen van werkverruimende maatregelen. Hij vond het zijn plicht om de niet geregelde steunvragers werk te kunnen aanwijzen. Op deze manier konden dus de steunbedragen worden beperkt. Na goedkeuring van de kerkenraad kon met dit nieuwe project worden begonnen. Voor rekening van de diaconie werd een werkplaats gebouwd en gereedschappen aangeschaft. Het leek er wel op dat de diakenen een bedrijf gingen runnen. Voordat de mannen aan de vlasbouw en het braken van vlas toe waren, moest er nog van alles worden gedaan. Er worden kosten gemaakt voor landhuur, het zaaien, greppelen, tippen, rippelen van het vlas, het eggen en het rollen. Het verdiende loon werd rechtstreeks aan de arbeiders uitbetaald. In andere dorpen in Friesland gebeurde het wel dat het loon in de diaconiekas terecht kwam. Dan was het dus een kwestie van werken met behoud van uitkering. Overigens was het vlasbraken erg ongezond voor de longen van de mannen, maar andere mogelijkheden voor werk in de winter waren er niet. De inkomsten uit deze activiteiten waren erg wisselend, maar voor die tijd gingen er vrij grote bedragen om. In 1866 waren de inkomsten nog f 1349,- maar hier stond wel een landhuur tegenover van f 1061,- Na 1880 komt er langzamerhand een einde aan deze tweede tak van de diakenen. De prijs van het vlas ging zakken.

'Het zoogenaamde Blok', staande in de Kerkstraat

Dit was een blok woningen, dat omstreeks 1835 al werd gebruikt voor de huisvesting van de diaconie-armen en stond op de plaats, waar nu de supermarkt 'Aldi' te vinden is. Het bestond tenminste uit 3 woningen, want volgens het oude bevolkingsregister waren er 3 huisnummers. Waarschijnlijk waren er meerdere kamers, die zelfstandig werden bewoond. Van 1893 tot 1901 werden deze woningen gehuurd door de gemeente en deden dienst als weeshuis. In de boekhouding wordt 'het Blok' regelmatig genoemd. Voor de jaarlijkse schoonmaakbeurt, met inbegrip van zolder en traphuis, gold zeker 25 jaar lang een tarief van f 2,50. Dit werk werd steeds door 3 bewoonsters van het Blok gedaan, die dus de rijksdaalder moesten delen. Jaarlijks wordt 4 voer zand gebracht. Ook de levering van kalk komt met een zekere regelmaat voor. Een zekere historieschrijver beweert dat deze kalk werd gebruikt voor reiniging van de 'nachtpotten'. De levering van turf voor het Blok werd jaarlijks aanbesteed en in 1860 was hier een bedrag van f 228,- mee gemoeid. Maar daar was de diaconie er nog niet mee, want er was nog een heel scala aan kosten, die met een turfvoorziening verband hielden. Verschillende bewoners van het Blok verdienden er wat aan. D.W. Ganzefort kreeg voor het afwerpen van de turf vanaf de zolder in de turfkoker gedurende de winter van 1851 een bedrag van f 0,50 Sjoerd Hoekstra verdiende f 1,- het op zolder dragen van 10 voer 'armenturf' in 'het Blok' en G. Tollinga hield f 0,50 over aan het uitdelen van turf aan de bewoners.

Naast de diaconie van de Nederlands Hervormde kerk komt er rond 1855 deze hulpverlenende instantie bij, in Buitenpost. Bijna ieder dorp had aanvankelijke zijn eigen armbestuur. Behalve de diaconie-armen, waren er nu ook de zogenaamde algemene armen, die ondersteuning kregen van de armvoogdij. De gemeenteraad van Achtkarspelen stelt in 1869 een Verordening op de Burgerlijke Armbesturen vast. De benoeming van de leden gebeurt door de gemeenteraad. In deze verordening wordt aan de leden een aantal richtlijnen gegeven voor de manier, waarop ze hun taak behoren te vervullen. Zo worden "alle leden uitdrukkelijk aanbevolen om de zieke behoeftigen, hun lijden zooveel mogelijk te verligten en nauwlettend gade te slaan of derzelver met de meeste belangstellende zorg door den geneesheer worden bezocht en behandeld". Of de armvoogden inderdaad op ziekenbezoek zijn geweest blijft een open vraag. In ieder geval kregen ze duidelijk op papier wat ze konden doen in hun functie.

De diaconie en de armvoogdij hebben jarenlang dezelfde boekhouder gehad, te weten de onderwijzer H. Leopold. Naast zijn salaris van f 100,- per jaar uit de kas van de kerkvoogdij, kreeg hij jaarlijks f 50,- voor het bijhouden van beide boekhoudingen. Na 1855 komt de subsidie uit de dorpskas van de gemeente bij de armvoogdij terecht en dus niet meer bij de diaconie wordt in 1866 een bedrag van f 100,- aan de armvoogdij overgedragen. Wat hiervan de achtergrond was is niet duidelijk, maar het wijst wel in de richting van een goede verstandhouding. Maar het was niet altijd koek en ei tussen de diaconie en de armvoogdij. De armvoogden van Buitenpost en Lutjepost schrijven in 1883 een brief aan de gemeenteraad over het te kort aan woningen voor de bedeelden. Zij stellen in deze brief dat zij recht hebben op een gedeelte van de armenwoningen van de diaconie. Op hun verzoek om het Diaconiehuis 'Het Blok' af te staan, betoonden de diakenen zich ongenegen. Verder schrijven de armvoogden dat 'gezinnen, die zonder woning geraken bij de diaconie moeten bedelen om gebruik van een armenwoning. De armenvoogden vinden deze toestand onhoudbaar en hebben besloten om rechtskundig advies in te winnen.

Tot een proces zal het niet zijn gekomen, want nog in hetzelfde jaar kopen de armvoogden voor f 830,- er een woning bij. In een notariële akte wordt dit pand omschreven als 'een huizinge met schuurtje en stalling met twee afzonderlijk verhuurd wordende woonkamers, met erf en tuin en boomgaard, staande en gelegen aan de straatweg bij de Steenharsterbrug onder Buitenpost, de 'eerste stuiver' genaamd. Naast 'de laatste stuiver' in het Oost van Buitenpost vond men vlak in de buurt dus ook nog een 'de eerste stuiver'. De naam 'de laatste stuiver' komt overigens al in het jaar 1745 in de diaconie-boekhouding voor, want dan woont hier een gezin dat wordt bedeeld. In 1889 worden de armbesturen van de verschillende dorpen in Achtkarspelen opgeheven en hiervoor in de plaats komt één gemeentelijk burgerlijk armbestuur.

De diaconie van de gereformeerde kerk

Onmiddellijk na de institutionering van de Gereformeerde kerk in 1887 begon deze diaconie zijn werk met 3 diakenen. Naast ondersteuning in geld, werd ook turf, melk, eieren en vet verstrekt. Over 1887 werd een bedrag van f 348,01 uitgegeven. Deze nog jonge diaconie ging meteen serieus te werk. Alle arbeidersgezinnen werden in de kerkelijke gemeente bezocht in 1890. Dit met het doel om de behoeften (onder andere kleding) na te gaan. In jaren was er niet zo'n strenge en lange winter geweest. Aan timmerman J. Bulthuis wordt in 1893 opdracht gegeven om 6 woningen ten behoeve van de ondersteunden te bouwen aan de Schoolstraat voor f 5000,- Omstreeks 1960 worden deze weer afgebroken. Op de plaats waar ze stonden is nu het parkeerterrein van de supermarkt Poi-Mar.

Levensschets van de bedeelde Arend Gerbens

Het kwam vaak voor dat de hulp van de diaconie aan een arme zich uitstrekte over een reeks van een aantal jaren. Op een bepaald moment heeft men ondersteuning nodig en dat blijft doorlopen tot de datum van overlijden. Door samenvoeging van aantekeningen uit de diaconie-boekhouding en gegevens uit oude bevolkingsregisters en dergelijke was het mogelijk om een beeld te geven van de levensloop.

Arend Gerbens werd in Buitenpost geboren in het jaar 1800. Uit het doopboek van de Nederlands Hervormde kerk blijkt dat hij het 4e kind was van Gerben Fokkes en Antje Oedzes. Dit echtpaar was in het jaar 1788 getrouwd in Drogeham. Na hun huwelijk zijn ze meteen in Buitenpost gaan wonen. Arend kwam uit een gezin met 9 kinderen; er waren 2 jongens en 7 meisjes. Arend is nooit getrouwd geweest en woonde bij de volkstelling van 1830 als 30-jarige nog thuis bij zijn ouders. Ook valt in het volkstellingregister te lezen dat vader Gerben van beroep landbouwer was en dat behalve Arend nog een zoon van 17 en 2 dochters van 20 en 29 jaar op de ouderlijke boerderij woonden. Er was verder nog een inwonende knecht. Of alle kinderen meewerkten op het bedrijf is niet na te gaan. Het lijkt er echter wel op, want ze zijn ingeschreven in genoemd register als zijnde 'zonder beroep'. Om de een of andere reden is de familie tussen 1830 en 1835 aan lager wal geraakt, want de namen van vader Gerben en moeder Antje komen vanaf 1835 in het uitgavenboek van de diaconie voor. Hier valt te lezen dat zij worden ondersteund met f 0,75 per week, dat een jaar later wordt verhoogd tot f 0,95 Verder is aangetekend dat zij niet worden bedeeld met brood en turf. In de maand augustus van het jaar 1836 kwam Gerben Fokkes op 78-jarige leeftijd te overlijden. De administrerend-diaken schrijft dan in het boek: "Betaald aan de drager van het lijk van Gerben Fokkes f 1,80". Aan een zekere Dalstra werd f 0,70 betaald wegens het begraven en het 'doodsvat' kostte f 6,40. Op het kerkhof was gelegenheid om een gift in het bekken (open schaal) achter te laten en bij deze begrafenis was het resultaat 63,5 cent. Het volgend jaar kreeg de weduwe van de diaconie een bedrag van f 22,78 om kleding aan te schaffen.

We gaan nu verder met zoon Arend Gerbens. Toen Arend nog maar 33 jaar oud was kwam hij al ten laste van de diakenen in Buitenpost en dat zou de rest van zijn leven zo blijven. Hij moet zijn verdere leven doorbrengen in kosthuizen. Ieder jaar en dat loopt steeds van 12 mei tot 12 mei wordt voor hem kostgeld betaald. De eerste keer dat de naam van Arend in de boekhouding voorkomt is in het jaar 1833. Een bedrag van f 1,- per week wordt dan voor hem betaald over de periode 1 april tot 12 mei, omdat hij dan in de kost is bij Albert Sipkes Wiegers. De zwerftocht bij de verschillende kosthuizen is dus nu begonnen. In 1834 en 1835 is hij in huis bij twee verschillende familieleden voor f 52,- per jaar. De nu volgende jaren vinden we geregeld uitgaven genoteerd, die voor Arend worden gedaan. Hij kreeg een paar klompen voor f 0,30, een paar kousen voor f 0,60, zijn kleding en schoenen werden gerepareerd voor respectievelijk f 0,45 en f 1,50. In het eerste bevolkingsregister van Achtkarspelen uit het jaar 1850 kunnen we lezen dat hij nu kostganger is bij F.L. van den Brug. Hier wonen dan ook 2 weesmeisjes van 16 en 17 jaar. Ook zaken, die niet direct onder de eerste levensbehoeften vielen werden door de diakenen betaald. Arend werd een vol jaar geschoren en geknipt door T.J. Haagsma voor f 1,30. Zijn leven werd wat veraangenaamd door het roken. Dit kostte de diaconie bijna f 4,- per jaar; hij moest met 6,5 pond het hele jaar zien rond te komen.

In het jaar 1851 komen wij wel een zeer merkwaardige post tegen in het rekeningboek van de diaconie, die betrekking heeft op Arend Gerbens. "Betaald aan voermansloon voor het wegbrengen van een rustbank van Buitenpost naar Uitland, een bedrag van f 0,80, ten behoeve van Arend Gerbens, als zijnde toen ziek". Het Uitland was eigendom van de diaconie en werd aan een boer verhuurd. Dit land ligt in het Oost van Buitenpost, iets verder dan de afslag naar Kollum in de richting van Groningen. Het lijkt erop dat Arend hier op het land werkte, maar dit alleen vol kon houden door zo nu en dan uit te rusten op de aangevoerde rustbank. Hier blijkt wel uit dat hij niet chronisch ziek of invalide was, omdat er wordt geschreven: "als zijnde toen ziek". Verder kunnen we nagaan dat zeker nog 2 andere bedeelden op het Uitland aan het werk waren, want voor hen werd ook 'voermansloon, in verband met ziekte' betaald. De conclusie, die hieruit kan worden getrokken, is dat deze personen niet in staat waren om van het dorp naar het Uitland te lopen en dus met paard en wagen moesten worden gebracht en gehaald. Ander voertuig dan per rijtuig of per paard en wagen was er nog niet. Het beroep van voerman of wagenaar kwam destijds nog veelvuldig voor. Het gemeenteverslag van Achtkarspelen meldt dat er in 1855 maar liefst 136 personen zijn, die hier hun brood mee verdienen. Wat verder de bemoeiienis van de diaconie met het werken van bedeelden op het Uitland en of er sprake is geweest van een bepaalde dwang, is niet duidelijk. We kunnen in ieder geval wel vaststellen dat het niet bepaald een ideale toestand was. Uit de boekhouding blijkt duidelijk dat er van ziekte sprake is geweest. Arend Gerbens stierf in het jaar 1856 en was toen 56 jaar oud. De laatste aantekening in het uitgavenboek van de diakenen voor hem is een post van f 5,55 wegens gebruikte verteringen door bezoekers van de begrafenis. Zo komt er dus een einde aan een periode van 23 jaren bedeling en aan het wonen in kosthuizen. Waarschijnlijk kan zijn bedelingsgeschiedenis model staan voor de doorsnee armlastige in die tijd. De vraag rijst waarom deze man al deze jaren niet in staat was om in zijn onderhoud te voorzien. Waarschijnlijk is hij verstandelijk of lichamelijk hiertoe niet in staat geweest. Het hoeft verder geen betoog dat achter alle voorgaande zakelijke registraties van bedragen, een brok tragiek schuil heeft gegaan. Deze man heeft het vrij zeker niet gemakkelijk gehad in zijn leven.