Economische teruggang of depressies zijn van alle tijden. Na de beurskrach van 1929 maakte de wereld ook een bijzonder slechte tijd mee. Deze periode is berucht geworden om de consequenties die er het gevolg van waren. Werkloosheid en armoede werden in de jaren '30 de voedingsbodem voor politiek extremisme, met name het nationaal-socialisme en fascisme. Het ontstaan van de Tweede Wereldoorlog kan dus aan deze economische oorzaak gekoppeld worden.

Na het einde van de eerste wereldoorlog (1914-1918) ging het economisch in ons land een aantal jaren beter. Maar dit was maar van korte duur, want al in 1921 klaagden enkele Friese burgemeesters over de snel toenemende werkloosheid in de wouden. In december van dat jaar telde het turfmakersdorp Nijbeets 107 gezinshoofden zonder werk. In deze regio was de veengraverij afgelopen. Voor een vacature van portier bij de gemeente Opsterland meldden zich 449 gegadigden. Werkloosheidsverzekeringen, die door de rijksoverheid werden gesubsidieerd, bestonden in deze jaren alleen voor leden van de vakbonden. Na verloop van tijd was men aangewezen op de armenzorg. Per gemeente golden verschillende regelingen, maar omstreeks 1930 werd hierin eenheid gebracht. Bij werkloosheid konden arbeiders een kwart jaar in de werkverschaffing en kwamen daarna in de steun. Georganiseerden werden door de overheid beter geholpen dan ongeorganiseerden. Als je ongetrouwd was, hoefde je op niets te rekenen; zeker niet als je als vrouw was geboren. De lonen in de werkverschaffing waren laag en gebonden aan een maximum. Bij regen werd niet doorbetaald. Pas bij 50 uur werk in een week, kon men aan een redelijk loon komen. Alle werk werd met de hand gedaan; machines, die er in die tijd wel waren, zouden immers het principe van werkverschaffing tenietdoen.

Begin 1925 groeide de ontevredenheid in de werkverschaffing. Men vergaderde in Gorredijk over eventueel te nemen maatregelen. Men eiste een hoger uurloon, doorbetaling bij regen, een achturige werkdag en geen uitsluiting van arbeiders. Toen dit laatste wel gebeurde, brak er een staking uit, die oversloeg naar andere werkverschaffingsprojecten in Friesland en Drenthe. Op het hoogtepunt van de actie waren er 20.000 stakers. Een demonstratie bij Gorredijk liep uit een treffen met politie en marechaussee. Uiteindelijk verliep de staking goed, maar de regering werd door de publieke opinie gedwongen een hoger uurloon te bieden, de arbeidsduur te verkorten en de werkverschaffing langer open te stellen.

De crisis

Eind oktober 1929 veroorzaakte de ineenstorting van de beurs op Wallstreet een wereldwijde econonomische crisis. Miljoenen mensen verloren binnen enkele dagen hun spaargeld. Fabrieken moesten sluiten en lonen daalden met de helft. In de loop van 1930 werd ook Nederland in de crisis betrokken. Na 1932 werden arbeiders en kantoorbedienden bij tienduizenden ontslagen. De prijs van de tarwe daalde tussen 1929 en 1933 met de helft; die van rogge, boter en varkensvlees nog sterker. Boeren stonden aan de rand van de afgrond. In de winter van 1936 op 1937 waren er in Nederland meer dan een half miljoen werklozen en dat bleef tot 1940 ongeveer gelijk. Friesland kende in de jaren dertig een werkloosheid van gemiddeld tien tot twaalf procent. Rond 1938 was in de gemeente Achtkarspelen een kwart van de beroepsbevolking werkloos. Er werd weer honger geleden, kinderen konden niet behoorlijk gekleed worden, huurschulden liepen op en mensen werden hierdoor uit hun woningen gezet. Op de heide verrezen nieuwe plaggenhutten. De stempellokalen werden in iedere plaats een vertrouwd beeld. Vaak stonden er rijen wachtenden voor. Wie werkloos werd kreeg een kaart en moest die één of twee keer per dag afstempelen om te bewijzen dat hij niet clandestien werkte. De voorschriften waren streng; in de stempellokalen mocht niet over politiek worden gesproken en wie zich aan wangedrag schuldig maakte, kreeg geen uitkering meer. Een gunst was, dat werkelozen een kosteloos fietsplaatje kregen als ze meer dan een half uur van het dichtstbijzijnde stempellokaal woonden. Voor het gebruik van een fiets was destijds een fietsplaatje verplicht; het was een jaar geldig en kostte een rijksdaalder. Dit was dus een vorm van belasting. De kosteloze fietsplaatjes van de werklozen waren gemerkt (er zat een gat in) en ijverige politiemannen hielden controle op misbruik. Een fietstochtje op zondag met gebruikmaking van het kosteloze fietsplaatje was streng verboden. Maar dat was nog niet het ergste. Soms werd een werkloze aangehouden als hij met zijn vrouw achter een nieuwe kinderwagen liep. Hij moest dan maar eens vertellen hoe hij aan het geld er voor was gekomen. Er rees dan al snel het vermoeden, dat hij er stiekem iets bij verdiende.

Bezuinigingen in Achtkarspelen

Bij de algemene beschouwingen op 10 november 1923 van de gemeenteraad, bij de vaststelling van de begroting voor het jaar 1924, voerde Douwe Fennema (één van de eerste socialistische leden) onder andere het woord. De beide wethouders U.T. van der Wal (A.R.) en S.K. Zijlstra (Vrijzinnig Democraat) hadden een voorstel ingediend om f 10.000,- te bezuinigen. Burgemeester Eringa was het hier voor een deel mee eens. Hij was geen voorstander van de verlaging van de salarissen van het gemeentepersoneel en toonde dit aan met een opstelling van lonen van timmerlieden in het vrije bedrijf met die van een gemeente-veldwachter. Hieruit bleek dat er maar weinig verschil in beloning was over de jaren 1920 en 1923. Vervolgens werd post voor post de begroting behandeld. De subsidie voor het burgerlijk armbestuur zou belangrijk worden verlaagd. Er waren twee armmeesters, de ene had het noordelijk deel van de gemeente als zijn werkgebied en de andere het zuidelijke deel. De burgemeester bracht naar voren mede dat deze ambtenaren hadden medegedeeld dat de 'weekgelden' voor het jaar 1924 wel met een bedrag van f 2640,- konden worden verminderd. Het raadslid Fennema verklaarde tegen deze verlaging te zijn. In vergelijking met andere gemeenten waren in Achtkarspelen de steunbedragen al laag. Tietsjerksteradeel en Dantumadeel trokken hiervoor respectievelijk f 90.000,- en f 10.400,- uit, terwijl deze gemeente een bedrag raamde van slechts f 49.000,-. Verder drong hij aan op instelling van een soort controlecommissie, zodat de armmeesters het niet alleen voor het zeggen hadden aan wie en wat voor bedragen werden uitbetaald. Na uitvoerige bespreking, kwam uiteindelijk het besluit om de begroting voor het jaar 1924 met f 10.000,- te verlagen. Dit hield ook in dat de salarissen van de ambtenaren werden verminderd met 5% voor de eerste f 2.000,- per jaar en voor de rest met 10%. Tegen stemden 6 leden, te weten Fennema, Pool, Van der Bij, Zandstra, Rinsma en Laanstra. Aan gedeputeerde staten zou worden gevraagd om de salarissen van de burgemeester, secretaris en ontvanger te verlagen. Deze bevoegdheid had de gemeenteraad niet. Tot vermindering van de presentiegelden van de heren raadsleden zelf met 10% kwam het niet. Dit voorstel werd verworpen met 9 stemmen tegen. Het snijden in eigen vlees was blijkbaar te pijnlijk voor de meerderheid.

Guldens en rijksdaalders

Zoals eerder werd verteld, waren de beide armmeesters heer en meester in hun werkgebied. Dit blijkt ook uit het navolgende verhaal. In een nummer van de Leeuwarder Courant van het jaar 1896 vertelde de toen 90-jarige 'voorvechter' Durk Mozes, bijgenaamd 'Swarte Durk', wonende aan De Bosk te Harkema, over zijn levensloop. Hierbij kwam ook de armmeester van destijds ter sprake, die wel op een heel eigenaardige manier de armen bedeelde. Misstanden op dit gebied waren er vele in de jaren twintig.

Volgens Mozes was er bijna geen steunverlening, of het moest van de kerk of de armmeester komen. We laten nu Durk Mozes even aan het woord, "As jo fan de oare kant wiene, as jo nei tsjerke giene, dan waarden jo foarlutsen. De earmfâld hier ryksdaalders yn de iene bûse en gûnen yn 'e oare. De ryksdaalders wiene foar de tsjerkeminsken. Myn maat en ik seagen dat bij tafal. Wy krigen neat, mar in man dy't bot kristlik wie, joech er in ryksdaalder. Jûns ha wy der wer west. Soed er gau de doar ticht dwaan, mar myn maat hie de foet der tusken. Sei, dat wy sinten sjen woene. Wy krigen in ryksdaalder mar seine, dat it nearne op like. Wy mei dit gefal nei us riedslid Douwe Fennema ta. Wat die no bliken? De earmfâld krige fan de sinten dy't oerhâlde sels tsien persint. Sa siet dat".

Steunverlaging en andere bezuinigingen

Rond 1935 werd door de regering de steun verlaagd en vanuit de socialistische gelederen kwamen hiertegen heftige protesten. Demonstraties volgden en rellen bleven niet uit. In Amsterdam kwam het tot een hevig Jordaan-oproer. Militairen en politie traden hard op; er vielen 7 doden en 200 gewonden. In onze provincie deden zich ongeregeldheden van die omvang niet voor, maar wel trokken in verschillende gemeenten optochten van werklozen naar de gemeentehuizen. De kerk zweeg, vooral naar buiten, lang over de sociale noden. Het ministerie van hervormde predikanten te Amsterdam vond het nu wel tijd gekomen om zich openlijk tot de voorzitter van de ministerraad Colijn te wenden. In een telegram wees het op de nood, die in brede kring werd geleden. Zij verzochten de overheid dringend, de steunuitkeringen, die beneden het bestaansminimum dreigden te komen, op het oorspronkelijke peil te brengen ook al zou dit tot scherpe bezuinigingen en verzwaring van de hogere inkomens kunnen leiden. Verlaging van de steun en andere bezuinigingen kwamen er echter wel. De koningin betuigde haar medeleven in de troonrede met de moeilijke omstandigheden, waarin het volk verkeerde en kondigde daarbij een redelijke verlaging aan van de salarissen van het rijkspersoneel. Colijn deed een beroep op 'godvruchtige berusting'. We moesten, zo vond hij, het kwaad laten uitzieken. In de jaren 1932-1934 werden de loonkosten van het rijkspersoneel met 28 miljoen gulden verlaagd. Ook het gemeentepersoneel van Achtkarspelen moest weer inleveren.

"Hoogdravend gepraat"

Na de verkiezingen op 17 juni 1931 bestond de gemeenteraad van Achtkarspelen uit 17 leden, waarvan 7 Anti Revolutionair, 3 Chr. Historisch, 1 Chr. Volkspartij, 3 Sociaal Dem. Arbeiders Partij, 2 Vrijz. Democraten en 1 Vrijheidsbond. Het werkloosheidsprobleem kwam destijds meermalen aan de orde. Ingekomen was "een verzoek van de afdeling Boelenslaan van den Modernen Landarbeidersbond om invoering van een steunregeling voor de werklooze landarbeiders". Burgemeester en wethouders adviseerden op dit verzoek afwijzend te beschikken. Hierna volgt een gedeelte van het raadsverslag: "De heer Fennema (SDAP) wil B. en W. toch een steunregeling doen ontwerpen en hen bovendien pogingen zien aanwenden om de werkverschaffing voor deze gemeente weer geopend te krijgen. Talrijke gemeenten hebben een steunregeling. Waarom Achtkarspelen niet? De heer E. Kuiper (AR) wees op de positie der arbeiders in Nederland, die beter is dan in het buitenland, waar rood regeert. Als in deze gemeente een steunregeling ontworpen moest worden, zou deze niet alleen moeten gelden voor de arbeiders, maar ook voor de kleine burgers en boeren. Flinke en solide arbeiders zouden van een dergelijke steunregeling de dupe worden. Er moet een stimulans blijven om alle krachten in te spannen. De heer D. Pultrum (SDAP) ontkent dat er een land ter wereld is, waar de sociaal-democraten kunnen regeren. In februari zeide de heer Kuiper dat men de arbeiders met knuppels uit elkaar moest jagen. Dat ging spreker door het hart. De heer Kuiper ontkent dit. Spreker heeft alleen op handhaving van het gezag aangedrongen en dat doet hij nu nog. Spreker draagt de arbeiders geen kwaad hart toe. Ze zijn naar het woord der Schrift sprekers naasten. Maar dat houdt geen inwilliging in van al hun wensen. De heer Fennema betreurt dit debat. Al dat hoogdravende gepraat van de heer Kuiper geeft niks. Het voorstel van B. en W. tot afwijzing van het verzoek wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen". De heer Eduard Kuiper had in die tijd een scheepswerf op Rohel.

"In hin is in sin..."

Een bijzondere vondst om op de uitkeringen aan werklozen enkele guldens te besparen was die van de burgemeester van Dantumadeel, de heer Ties Nauta. Dit was een autoritaire figuur en kon bepaald geen burgervader worden genoemd. Waarschijnlijk zou hij graag alleenheerser zijn geweest en de beide wethouders, alsmede een groot deel van de gemeenteraad, bogen voor zijn gezag. In deze zwaar-kerkelijke streek zaten evenwel ook een paar SDAP'ers in de raad, te weten de heren K. Sikkema en J. Klok en die gaven hem geen strobreed toe. Ze kwamen op voor de belangen van de steuntrekkenden en van hen die in de werkverschaffing werkten. Burgemeester Nauta kwam in 1934 op het idee, dat steuntrekkers, die er kippen en geiten op na hielden, wel een wat lagere uitkering konden krijgen. Hij berekende de kortingen per kip en per geit. Deze maatregel wekte hevige verontwaardiging. Bij behandeling van de kortingsmaatregel in de gemeenteraad werd er op gewezen, dan een "hin in sin, mar gjin gewin" was en dat het geldelijk voordeel hiervan vrijwel van geen belang was. Een geit maakte het leven op het platteland wat goedkoper dan in de stad, maar daarmee was bij de landelijke richtlijnen voor de steun al rekening gehouden. Het besluit om deze kortingen toe te passen werd door de gemeenteraad genomen. Maar het kwam niet tot invoering van deze maatregel. Niet de burgemeester, maar de heer Klok, deelde in de volgende raadsvergadering mede, dat het gemeentebestuur een telegram had ontvangen, waarin door de minister last werd gegeven, de kortingen op steunbedragen te schorsen. Ook met betrekking tot het stempelen door de werklozen stonden de burgemeester en de socialistische raadsleden tegenover elkaar. K. Sikkema stelde voor de werkloze arbeiders op meer plaatsen gelegenheid tot stempelen te geven. Ze moesten soms lange afstanden naar een stempellokaal afleggen. Bij regen kwamen ze doornat thuis en ze moesten zo soms hele dagen blijven doorlopen, omdat de mannen maar één stel kleren hadden. Burgemeester Nauta voelde er niets voor. Voor werklozen, die toch al niets te doen hadden, was er geen enkel bezwaar naar het stempellokaal te gaan. Wel zou er, als het 's morgens slecht weer was, 's middags gelegenheid tot stempelen worden gegeven. Zulks "om bij de heren in het gevlij te komen", zo voegde de burgemeester er ironisch aan toe. Bij stemming bleek, dat de grote meerderheid van de raad zich achter Nauta schaarde.