Onze redactie zocht al een tijdje naar de herkomst van dit bosperceeltje. Hoe ontstond dit, wanneer en wat was de bedoeling hiermee? Via, via kwamen we terecht bij de heer Klaas van der Schuit, dorpshistoricus van Gerkesklooster-Stroobos. Hij verwees ons naar de heer Wiebe Sietse Jagersma, voormalig hovenier te Twijzel. De heer Jagersma is in de boerderij vlakbij dit bosje geboren en getogen. En inderdaad wist hij ons uit onze onwetendheid te verlossen. Hieronder volgt het verhaal over de Dijkhuisterweg, de naaste omgeving daarvan en de geschiedenis van het bosje.

De Dijkhuisterweg was de eerste dijk in Friesland. Die werd rond het jaar 1000 aangelegd door monniken en werd ‘Over de Dijken’ genoemd. Het tracé liep vanaf de Martinikerk in de stad Groningen naar Leeuwarden en was toen een openbare weg. In die tijd bestond Leeuwarden nog niet als stad, maar het begin daarvan bestond uit vier dorpen, waarvan één Oldehove heette. De toren in Leeuwarden is er naar vernoemd. De Dijkhuisterweg werd in de omgeving van Buitenpost en Gerkesklooster al vóór de jaren 1800 de Sintelwei genoemd. De omgeving was kaal en er was nog geen bebouwing.

het bosje aan de Dijkhuisterweg

(Pake) Popke Jitse Jagersma was 27 jaar toen hij in 1887 een boerderij aan de Dijkhuisterweg kocht met zeven stukken land. Een stuk land was drie bunder. Deze boerderij was gebouwd in 1580. Aan het kanaal, het toenmalige Kolonelsdiep, stond slechts één boerderij van de zogenoemde Prebendeplaats van het klooster. Daar hoorde veel land bij. Begin 1900 kwam de bouw van huizen in die buurt maar mondjesmaat op gang. Hier en daar verrees een woning. Dit gebied bestond uit zeeklei. Uit het boek ‘Gerkesklooster-Stroobos, het dorp dat leeft’, geschreven door Klaas van der Schuit en Jannie Geertsma-Hamstra in de beginjaren ’90 van de vorige eeuw, blijkt dat Djoerd Jan Schuilenga zijn houthandel in Surhuisterveen nog beter kon exploiteren met het maken van steen voor de bouw. Daarom besloot hij om zelf een steenfabriek op te richten. Voorwaarden voor deze oprichting waren de aanwezigheid van een rijke kleibodem en goede vaarwegen. Hij koos voor Gerkesklooster als vestigingsplaats, aan de rivier de Lauwers, omdat de grondstoffen dan uit de directe omgeving betrokken konden worden en de klei per schip kon worden aangevoerd.

Dat begon in 1913. Er werd klei afgegraven bij Thomas Brouwer aan de Dijkhuisterweg. Deze klei was echter te zwaar. Er konden geen goede stenen van worden gebakken, ze brokkelden af. Bovendien deed zich het feit voor dat er veel te veel klei afgegraven werd. Het land kwam te laag te liggen en werd ongeschikt om nog te gebruiken als weiland. Toen zijn er tussen 1915 en 1920 bomen, 600 populieren, geplant door de heer Onrust van de Heidemaatschappij uit Assen. Dat was het begin van ‘het bosje’. Dit werd geen succes, aangezien de zware zeeklei ook ongeschikt voor bomengroei bleek te zijn. Omdat er verder niets met dit perceel gedaan werd, ontstond er een woestenij door wildgroei van bramen- en vlierstruiken.

De heer Onrust verkocht dit land aan Oene Jagersma, zoon van de eerder genoemde Popke Jitse Jagersma en vader van de voormalige hovenier Wiebe Sietse Jagersma. De nabijgelegen boerderij van Oene Jagersma werd bewoond door Frits Zijlstra. In 1920 werden er wilgen aangeplant. De bedoeling met die wilgen was tot werkverschaffing te komen. Het vlechten van manden door arme mensen om enigszins redelijk de winter door te komen. Dat werd een helaas een flop. De wilgentenen, waar het met het oog op vlechten, om ging, waren van slechte kwaliteit. Men liet het bosje andermaal links liggen met gevolg dat het in het wild verder groeide.

In de loop van de Tweede Wereldoorlog (1940 -1945) werd het steeds moeilijker om ’s winters de kachel te laten branden. De wilgen in het bosje waren toen vier meter hoog en hadden een tamelijk flinke omvang, de dikte van een flinke mannnenpols. Prima brandhout dus. Met dat doel werd de zaak in 1944 gekapt. Het bosje veranderde in een kale vlakte. De wilgen liepen weer uit en diverse soorten vogels die daar gingen overnachten, brachten zaden en dergelijke mee en daaruit groeiden bramenstruiken, vlieren en hagendoornen op. Het bosje breidde zich niet uit, omdat er een sloot om heen liep.

Het mysterieuze bosje bleef in de loop der jaren zijn aantrekkingskracht uitoefenen, vooral op de jeugd, maar die werd van tijd tot tijd gewaarschuwd uit de buurt te blijven vanwege miltvuur dat daar onder schapen gewoed zou hebben. Eén of andere koeienziekte werd ook wel in de strijd geworpen. De jeugd van Buitenpost sprak dan ook altijd van het miltvuurbosje. Vanaf de jaren ’20 in de vorige eeuw werd dit perceeltje met bomen en struiken het ‘Tiennenbosk’ genoemd, naar analogie van de wilgentenen. Het kadaster geeft aan dat het bosje op een stuk grond staat van ruim één hectare groot en sinds 2011 eigendom is van Ronald Maijer en zijn vrouw Klasina van Bruggen te Kollum. Zij kochten dit uit de nalatenschap van de eerdergenoemde Frits Zijlstra.

Steenfabriek Schuilenga mocht dan geen succes hebben met de te zware zeeklei van dit perceel, dat was wel het geval bij Hilmahuis achter Stroobos. Daar was lichtere oftewel schonere klei zonder vermengd te zijn met rietwortels van het stroomgebied van De Lauwers. Deze lichtere klei was gemakkelijker te bewerken en leverde kwalitatief goede steen op.