Het was in de maand januari 2006 honderd jaar geleden dat onder andere door drie inwoners van Achtkarspelen een officieel Fries kenteken op hun motorvoertuig werd geschroefd. In dit artikel kijken we terug op de introductie van dit nieuwe vervoermiddel in onze streken. Aan het einde van dit artikel vindt u een lijst van eerste autobezitters in de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadeel en Kollumerland c.a.

dokter IJzonides' auto op de StationsstraatHet is mogelijk dat al voor 1896 buitenlandse auto's in ons land hebben gereden. Tot 1898 was er in Nederland nog geen wetgeving die met de aanwezigheid van auto's rekening hield. Wel was er een toestemming vereist van lokale overheden om met een auto op de openbare weg te rijden. Of men deze kreeg was afhankelijk van de goedwillendheid van de gemeentebesturen. Eén van de eerstelingen was notaris J.P.H. Backx, die in de gemeente Wieringerwaard woonde. In Duitsland kocht hij een automobiel van het merk Daimler. Deze kwam in september 1896 per trein in Amsterdam aan en moest verder op eigen kracht (petroleum) verder rijden naar de woonplaats van de notaris. Maar dit wilde niet direct lukken; met de auto was geen monteur meegereisd. De notaris kon hem met zijn vrienden niet aan de praat krijgen. Een week later arriveerde er een vakman van de fabriek uit Duitsland en toen ging het natuurlijk wel goed. Langs rijen van verbaasde dorpelingen werd uiteindelijk de bestemming bereikt. De belangstelling van het publiek was overweldigend, want men had zo'n rijtuig zonder paard er voor, nog nooit eerder gezien. Vóór de invoering van de provinciale registratie in 1906, begon men in 1898 met het uitgeven van vergunningen voor het berijden van de rijkswegen. Ruim tweeduizend Nederlanders kregen een dergelijke toestemming. Van dit aantal woonde maar een gering gedeelte in de noordelijke provincies. Het merendeel van de voertuigen reed op benzine. Uitzonderingen waren petroleum, electriciteit en stoom. (foto boven: de auto van dokter Ynzonides op de Stationsstraat)

Statussymbool

De eigenlijke kentekenregistratie van nummerplaten voor motorvoertuigen begon in 1906. In het voorafgaande jaar 1905 was de Motor- en Rijwielwet van kracht geworden. In deze wet werd onder andere bepaald dat een voertuig aan de voor- en achterzijde voorzien moest zijn van een nummerbewijs met witte tekens op een blauwe achtergrond. Het bord behoorde in het donker verlicht te zijn. Iedere provincie had een eigen letter waar de nummerbordregistratie mee begon. In onze provincie was dit de letter B. Notaris Sierevelt uit Leeuwarden kreeg in januari 1906 het eerste officiële kenteken in Fryslân en aan hem werd het nummer B1 toegewezen. Maar een drietal inwoners van Achtkarspelen waren er ook heel snel bij, want in dezelfde maand januari van dat jaar kregen ze ook een kenteken op hun auto. Dit waren de landbouwer Liekele Wielinga, de brievengaarder Jan IJjes de Vries, beiden te Drogeham en de expediteur Cornelis Spaanstra te Buitenpost. Een maand later volgde de Twijzeler grofsmid Douwe Boonstra. Achtereenvolgens haalden deze vier personen de nummers B5, B8, B15 en B71 binnen. In het algemeen moest men een bepaalde rijkdom bezitten om een auto te kunnen betalen. Een plaat met een laag nummer was zo een blijk van status. Er ontstond zelfs een (illegale) handel in nummerplaten met een laag nummer. De nummers waren persoonsgebonden en behoorden dus niet bij het voertuig. Lieden die met andermans nummer rondreden, riskeerden dus een boete. Of genoemde mannen uit Achtkarspelen inderdaad rijk waren, is moeilijk na te gaan. Wel is bekend dat Liekele Wielinga, in 1906 nog niet getrouwd en inwonend bij zijn moeder was, financieel geen zorgen had. Een aanwijzing hiervoor was het feit dat de weduwe moeder Wielinga met nog een andere ingezetene van Drogeham, de beide hoogst aangeslagenen in het dorp waren voor de plaatselijke belasting, de zogenaamde hoofdelijke omslag.dr Dijkhuis met zijn auto en chauffeur Gerben de Jong Het is mogelijk dat de expediteur Spaanstra de auto gebruikte voor zijn werk. Zo zal dit ook het geval zijn geweest met een aantal huisartsen, die de koets met koetsier vervingen voor een auto plus chauffeur om hun patiënten te bezoeken. De huisdokters Hijltje Ynzonides en Hendrik Dijkhuis (foto rechts, met chauffeur Gerben de Jong op klompen) van Buitenpost lieten hun auto's in 1912 registreren met respectievelijk de kentekens B708 en B674. In hoofdzaak gebruikte men een auto voor het maken van plezierritten en voor de sport van het autorijden. Fryslân liep niet voorop met de aanschaf van motorvoertuigen. Verreweg het grootste deel reed in het rijkere 'Holland' rond.

Berichten in de pers

In het begin van de 20e eeuw was de verschijning van een auto op de weg nieuws en de kranten maakten er veelvuldig melding van. Het publiek was verbaasd, maar sommigen waren ook bang voor het rijtuig zonder paard. Hierna volgt een bloemlezing uit de regionale pers:

Kollumer Courant d.d. 26 augustus 1903; "Hoewel het rijden met automobielen op de wegen in Oostdongeradeel is verboden, aanschouwde men in Ee en Engwierum de eerste auto op de openbare weg. Het was een net en elegant rijtuig en had veel bekijks. De automobilist was beslist geen wegpiraat, want ofschoon het rijtuig hier en daar een snelheid had, een automobiel waardig, werd toch gepaste voorzichtigheid in acht genomen. Bij het ontmoeten van paarden werd flinken afstand gehouden, of zeer langzaam op den berm gereden. Wie waren toch de veroorzakers van de opschudding? Men deelt ons mee, dat de inzittenden een heer en dame, behoorende tot de aanzienlijke (adellijken) stand uit Leeuwarden. In Twijzel zagen de inwoners ook de eerste auto. Twee paarden schrokken zodanig, dat ze op hol sloegen. Het liep echter allemaal goed af'.

Kollumer Courant, d.d. 28 juni 1907; "Naar we vernemen moet een oude vrouw onder Kooten bij 't passeren van den eersten automobiel, in de vorige week zoodanig door schrik en angst bevangen zijn geraakt, dat 't mensch geheel van zich zelf in een bermsloot terecht kwam en daar een paar uur heeft gelegen, voordat ze naar huis kon gaan. Bij haar thuiskomst deed ze een geheimzinnig verhaal aan hare huisgenooten over de vreeselijke ontmoeting, die ze had gehad en die ze nimmer weer begeerde te hebben. Want ongetwijfeld moest volgens haar zeggen, daarbij toovenarij moest zijn".

Kollumer Courant, d.d. 13 november 1912; "Veenwouden. Deezer dagen heeft dr. Dons te Veenwouden een nieuwe auto aangeschaft. Maakte hij anders gebruik van paard en wagen om zijn patiënten te bezoeken, deze wenscht hij thans van de hand te doen. Het paard is reeds van eigenaar verwisseld. Zo heeft dan het eerste 'snelheidsmonster' ten behoeven van de dokterspraktijk zijn intrede gedaan. Wie weet of niet spoedig meerderen volgen".

Rare lompe dingen

De Nederlandsche Automobiel Club organiseerde in juni van het jaar 1901 een grote toer voor auto's en men kwam ook door Friesland. Dat was iets unieks en groot nieuws voor de pers.

"Tuf, tuf, tuf - 51 automobielen, dat was me een getuf. Veel nieuwsgierigen naar den straatweg in Hardegarijp. Maar de tuffers hadden zoo vlug getuft, dat zij velen te vlug af waren. Om 3 uur aankomst te Leeuwarden, men rekende dan, dat zou 2 uur of half 3 te Hardegarijp betekenen. Mis hoor! Reeds voor 1 uur snorden de eersten langs. De algemeene indruk was, dat het rare lompe dingen zijn, en wel vlug, doch gevaarlijk op den weg, hopen maar dat de tuffers hen verder met vrede laten" (Bergumer Courant).

Baron contra voerman

Mr. Rynard baron van Harinxma thoe Slooten, oud-kantonrechter te Beetsterzwaag, die per automobiel gereden werd door zijn persoonlijke chauffeur Nicolaas Oelof uit Leeuwarden, kwam in de namiddag van 21 april 1907 op de smalle weg tussen Nijega en Suameer een wagen met hout tegen, getrokken door twee paarden. Deze wagen was van de voerman Johannes Bos, wonende bij de Bergumerdam. Toen de auto op ongeveer 50 meter de houtwagen was genaderd, gaf de chauffeur een signaal met de bedoeling dat de voerman, die midden op de weg reed, naar rechts zou uitwijken. De auto van de baron reed langzaam door tot dat werd gestopt voor de midden op de weg staande wagen. Johannes Bos spande spande inmiddels zijn paarden uit, die wat schichtig deden, en bracht die voorbij de stilstaande auto. Tot zover ging alles goed. Maar toen kwam het probleem. De chauffeur kwam eerst in actie en vroeg de voerman of hij hem wilde helpen de wagen op zij te zetten. Dit werd geweigerd en de man van de Bergumerdam "zeide verrek maar" en nam "een onwillige houding aan". Hierna bemoeide de oud-kantonrechter zich met de kwestie en vroeg aan de voerman zijn naam. Deze weigerde dit op te geven en ook gaf hij te kennen de wagen niet aan de kant te willen zetten, zulks met de woorden: "dat verdom ik, ik heb alle tijd". Nadat ze zo ongeveer een kwartier tegenover elkaar hadden gestaan, pakte de chauffeur uiteindelijk de wagen aan en met behulp van de voerman, kon er ruimte worden gemaakt, zodat de auto kon passeren. Uiteraard voelde de baron zich zwaar beledigd door het optreden van de voerman Bos en deed hiervan aangifte. Drie maanden later diende de zaak voor het kantongerecht te Burgum. Maar de kantonrechter sprak de voerman vrij, in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Dit kon meneer de baron natuurlijk niet op zich laten zitten en tekende beroep aan bij de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. Voor Johannes Bos, 53 jaar, geboren te Wanneperveen, liep dit minder goed af. Hij werd veroordeeld tot het betalen van f 5,- boete of 5 dagen hechtenis, wegens overtreding van de Motor- en Rijwielwet 1905. De man had zich niet aan de verkeersregels gehouden. De 65-jarige baron uit Beetsterzwaag had dus zijn gram gehaald.

Verder verloop

Behalve een nummer- of kentekenbewijs was het na 1905 verplicht om een rijbewijs te kunnen laten zien. Men kon deze aanvragen bij de commissaris van de Koningin. Om hiervoor een proeve van bekwaamheid af te leggen was niet nodig, want er was nog maar weinig verkeer.

het rijbewijs van chauffeur Gerben de Jong

Het rijbewijs van Gerben de Jong uit Buitenpost. Hij was de chauffeur van verschillende van de huisdokteren voor de Tweede Wereldoorlog.

Eerst in 1927 kwam er een examen, maar dat stelde niet veel voor. Was de auto in het begin niet sneller dan een fiets, al heel gauw maakte de techniek het mogelijk om 60 kilometer per uur te rijden. Het lag voor de hand dat verkeersongelukken niet konden uitblijven. Gemeentebesturen namen maatregelen om hieraan iets te doen. Zo waarschuwden Burgemeester en Wethouders van Dantumadeel in een circulaire d.d. 11 november 1922 auto- en motorrijders om niet woest te rijden en vooral bij gevaarlijke plaatsen voorzichtigheid in acht te nemen. "Wordt hieraan niet voldaan, dan zullen bepalingen van beperkte snelheid, die in de gemeente nog niet bestaan, in het leven worden geroepen". Men werd verzocht deze waarschuwing ter harte te nemen. Na 1920 kreeg de auto meer economische betekenis. Maar alleen voor het maken van plezierritten ontbrak het nodige geld. Tot 1940 groeide het aantal auto's in deze provincie dan ook maar heel bescheiden.

Uitgegeven nummerbewijzen
nr naam en voornaam woonplaats datum
Achtkarspelen
B5 Wielinga, Liekele Drogeham 2-1-1906
B8 Spaanstra, Cornelis Buitenpost 2-1-1906
B15 De Vries, Jan IJjes Drogeham 5-1-1906
B71 Boonstra, Douwes Twijzel 13-2-1906
B228 Schuilenga, Jan Surhuisterveen 17-5-1907
B527 Kok, Hendrik Surhuisterveen 27-9-1910
B552 Fokkinga, Douwe Surhuisterveen 23-2-1911
B674 Dijkhuis, Hendrik Buitenpost 7-2-1912
B695 Holman, Hendrik Stroobos 3-4-1912
B708 Ynzonides, Hijltje Buitenpost 29-4-1912
B713 Bulthuis, Nanning Buitenpost 3-5-1912
B759 Kuipers, Durk Buitenpost 8-7-1912
B798 Schaap, Sijbe Surhuizum 21-8-1912
B822 Bron, Anthonides Surhuisterveen 27-9-1912
B852 Wouda, Jelle Surhuisterveen 28-12-1912