gemeentewapen in gevel van Nijenstein Begin april was ik met Arjen Wassenaar in Nijenstein. “Nijenstein wordt woensdag verkocht”, zei Arjen. “Oh”, zei ik, “ik dacht dat het vorig jaar al verkocht was… Nou ja, hoe dan ook…” We lopen door het gebouw. De aula is nog helemaal intact, er zit een akoestisch plafond in, er zijn spots op het toneel gericht, er is veel werk gemaakt van de verlichting, de kleuren en het behang zijn zoals Arjen Wassenaar die uitgekozen had. “Vindt u het niet jammer, dat Nijenstein geen dorpshuis is geworden?”, kon ik niet nalaten hem te vragen. “Het beleid van de gemeente is er op gericht dat Buitenpost niet in het voordeel is ten opzichte van de andere dorpen”, is het antwoord. We bekeken de schilderingen en Wassenaar maakte de foto’s.

Er kwamen allerlei associaties bij hem boven, nu hij in zijn oude gemeentehuis was. Wassenaar: “Vroeger was Jurjen Bulthuis hier conciërge. Hij woonde met zijn gezin in de inpandige woning. Deze Bulthuis had veel gevoel voor humor. Toen hij eens een kopje koffie bracht bij gemeentesecretaris Fernhout, een belangrijke ambtenaar in een driedelig donkerblauw streepjeskostuum en met een eigen kamer, zei deze: “het is hier warm, zullen wij een raam openzetten?”. “Ja, dat is goed meneer”. Het bleef een poos stil en er gebeurde niets. Nog eens: “Zullen wij een raam openzetten?”. “Goed meneer”. Het resultaat was hetzelfde, nog eens werd de vraag herhaald en toen: “Zeg, hoor je me niet?”. Jurjen Bulthuis: ”Jawel meneer, ik kan u goed horen”. “Waarom doe je dan niets??”. “U zei dat ‘wij’ iets zouden doen”. “Nee man, ik bedoel: JIJ!! En zet nou dat raam maar open”. Dezelfde Bulthuis stond in de winter dagelijks om vier op om in de kelder cokes op de ketel te gooien. Eén van de ambtenaren, gemeente-ontvanger Beerda, hij woonde evenals Fernhout aan de Julianalaan en zwaaide net zoals deze zeer zwierig met zijn wandelstok als hij aan kwam lopen, had het altijd koud. Dan riep hij Bulthuis en beklaagde zich: “Zo kan ik hier niet werken, het is hier te koud”. Op een dag dacht Bulthuis: nu ga ik er iets aan doen. Vlak voordat de werkdag begon, hield hij eens een lucifer onder de thermometer in de kamer van de ‘koude’ ambtenaar. Deze kwam binnen en keek meteen op de graadmeter. Met zijn jas nog aan riep hij: “Bulthuis, wat heb je nu gedaan, het is hier om te stikken!”.

Zolang als ik hier woon - en dat is 50 jaar - speelt in Buitenpost de tegenstelling tussen zogenaamd vrij- en rechtzinnig en wel in negatieve zin. Er is een grote onverdraagzaamheid op dit punt en hoewel iedereen denkt het bij het goede eind te hebben, weet niemand precies waar het nu om gaat. “Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt”, staat er in de Bijbel - maar dat geldt hier in Buitenpost niet. Buitenposters zijn een moeilijk slag. Ik geef een voorbeeld van de moeilijkheidsgraad: Er was een boer in het Paradyske - hij was basblazer in Concordia (het verhaal is al lang geleden). De dirigent was De Vries uit Leeuwarden, een prima dirigent, die ook met het Leger des Heils speelde. Het was gebruikelijk om eerst even te bidden en daarna te zingen. “Psalm 42”, gaf De Vries op. Halverwege: “boem!”, daar kletterde de bas op de grond. “Wat een schandaal”, riep de blazer, “zoals u dat aangeeft, dat is van 100 jaar geleden. Pake en beppe deden het sneller!”. Voor de volgende repetitie belde de vrouw van de basblazer af, hij had griep. Zijn zoon zou komen. De Vries gaf op: psalm 42. Halverwege: “Boem!”. Daar kletterde de bas op de grond. De basblazerszoon ging staan, liep rood aan en schreeuwde: “Wat een schandaal. Wat een ordinair tempo – jo slydjeije d’r troch hinne!”.

Ik heb vaak nagedacht over het verschil tussen Buitenpost en de andere dorpen van Achtkarspelen. Voor mijn werk kwam ik overal en wat mij telkens opviel waren de grote onderlinge verschillen in Buitenpost. Buitenpost heeft een heterogene bevolking, in de andere dorpen is dat veel meer homogeen, daar is meer eenheid, meer saamhorigheid. Dat is gewoon zo. Ik vertel een verhaal uit Augustinusga. De dominee gaf catechisatie aan de kinderen. “Vertel eens, wie is het die alles doet, alles weet, kan, maakt…’, vroeg de dominee. Meteen gingen de vingers de lucht in: “Kees Dam”, riepen de kinderen. Dit had ook zo kunnen gebeuren in Twijzelerheide. Kootstertille was een heel klein dorp, toen ik hier pas kwam. Nu is het veel groter. Er is veel gebouwd in Kootstertille, er is industrie gekomen. Er zijn dus ook veel mensen van buitenaf komen wonen - er is een grote import. Toch is het een homogeen dorp: er zijn tal van gezamenlijke festiviteiten, kerkelijke activiteiten, voorzieningen, theater- en muziekvoorstellingen. Iedereen voelt zich betrokken.

Ik heb vaak opmerkingen gehoord over de Buitenposters, zoals de volgende. Ik zat in de brassband van Surhuizum. Die was toen en ook nu nog, beroemd, van een hoge klasse. We speelden in het Kurhaus in Scheveningen in het kader van het Holland Festival. Toen we daar binnen kwamen, zei Jacob Schuurman uit Surhuizum, diep onder de indruk van het pluche en alle pracht en praal: “Wat een chique boel hier. It liket Bûtenpost wol!…”. En in Harkema zeggen ze: “Gaan jullie in Buitenpost wonen? Hoe krijg je het in de harsens”. Ze moeten niets van Buitenpost hebben en dat is hetzelfde in Twijzelerheide en Boelenslaan. Hoe komt dat nou? Ik heb nog wel meegemaakt dat er armoede was in die dorpen. Als ambtenaar Sociale Zaken moest ik naar een gezin in Boelenslaan, ergens achteraf. Daar hadden ze elf kinderen en twee bedsteden. Ik riep: “Volk!”. Maar dat was niet de juiste manier. Gewoon doorlopen. De vrouw was in de kamer. “Kom je van Buitenpost? Daar moet ik niets van hebben. Wat moet je hier?”. En ik: “Ik kom kijken of hier slaapkamers kunnen komen”. “Dat hoeft niet. We slapen hier allemaal”. “Hoeveel kinderen heeft u?”. “Tien”. “Nee, mem, elf!”, riep een kind. “Houd je stil”, riep mem. “In de bedstee ligt immers onze baby”, riep een ander kind. “O ja, dat is waar ook…”. Er werden 6 slaapkamers gemaakt, allemaal van zachtboard, niet te duur. Na twee jaar dacht ik: ik ga eens kijken hoe het daar is. Al wat ik zag, geen slaapkamers. “Wat is er met de slaapkamers gebeurd?”, vroeg ik, “Het was een koude winter en wij dachten: in Buitenpost zitten ze er warmpjes bij, wij stoken de boel maar op…”. In Kootstertille een soortgelijk verhaal. In een nieuw gebouwd huis waren alle planken, tot en met de deur eruit gesloopt en in de kachel verdwenen. “We zijn naar Buitenpost geweest, maar wat dacht je: geen cent natuurlijk”.

De armmeester kwam uit Buitenpost. Hij moest controleren wat er met het geld gebeurde. Als hij dan kwam, was alles opgegaan, niemand wist waaraan. Maar de Buitenposters hadden het gedaan… Hun brieven moesten náár Buitenpost, de brieven met aanmaningen en processen kwamen uít Buitenpost. Het is merkwaardig dat men in de kleistreek anders over Buitenpost spreekt. Juist in positieve zin: “In Buitenpost is de paardenmarkt en het Concours Hippique. Daar gaan we graag heen!”. Ik heb indertijd een tekening gemaakt van een plan rond de Hervormde Kerk. Ik had daar een groot plein omheen getekend, waar allerlei activiteiten konden plaats vinden, maar het is nooit gerealiseerd.