sprookjeskenner

Dr. Jurjen van der Kooi is universitair hoofddocent aan het Nedersaksisch en het Fries Instituut van de Groningse Faculteit der Letteren. Hij houdt zich bezig met oude en nieuwere verhalen en literatuurgeschiedenis.

sprookjeskenner Jurjen van der Kooi

‘Studeerkamergeleerde’ noemt hij zichzelf. In twee studeerkamers, om precies te zijn, want voor één is zijn verzameling boeken te groot. De kamer waarin ons gesprek plaatsvindt, bevat de meeste boekenkasten. Rij aan rij staan ze opgesteld, alleen een smal, hoekig loopgangetje vrijlatend en een plekje voor het bureau. Het heeft iets geheimzinnigs, iets van een doolhof. Zo voelt Van der Kooi het misschien ook af en toe wel: tastend en zoekend naar de herkomst en ontstaansgeschiedenis van duizenden verhalen.

Veel samenwerking
“Ik geef colleges en onderzoek verhalen die mondeling overgeleverd zijn. Ik richt me speciaal op de volkscultuur van Noord- en Oost-Nederland en aangrenzende gebieden. Dus ook op een stuk van Duitsland. De dialecten uit Oost-Nederland en de Duitse grensstreek zijn oorspronkelijk één taal, maar ze groeien wel steeds verder uit elkaar: ze gaan meer naar hun eigen landstaal toe. Vroeger heb ik veel veldwerk gedaan, mensen geïnterviewd. De laatste jaren ben ik meer bezig met materiaal verwerken. Ik heb ongeveer 40.000 verhalen verzameld (ook uit Buitenpost) uit allerlei bronnen. Die heb ik niet allemaal zelf opgetekend, ik gebruik ook handschriften en gedrukte bronnen, materiaal van collega’s uit binnen- en buitenland en van informanten.” Lijkt dit ook niet sterk op het soort werk dat aan het Meertens Instituut wordt gedaan, zoals beschreven door Voskuil in zijn bekende boekencyclus ‘Het Bureau’? “Ja, met het Meertens Instituut werk ik nauw samen. Ik kom zelfs nog even in het boek voor. Voskuil heeft de sfeer en de mensen goed beschreven, maar hij is niet altijd fair. Een aantal mensen is onterecht te kijk gezet. Die negatieve beschrijving is ook niet leuk voor het vakgebied. Voskuil leek altijd veel plezier in zijn werk te hebben, maar kennelijk klopt dat beeld niet met de werkelijkheid.”

Werk èn hobby
Voor Van der Kooi ligt dat duidelijk anders: hobby en werk zijn bij hem nauwelijks te scheiden. “Dit is gewoon wat ik het liefste doe. Vroeger ging zelfs bijna al mijn vrije tijd er aan op. Het is soms moeilijk om nee te zeggen als een uitgever je vraagt om een boek te schrijven. En als je het eenmaal beloofd hebt, moet het wel af!”. Van der Kooi is tamelijk productief. Momenteel is hij bezig met een handboek over Nedersaksische taal- en letterkunde; voor Van Dale schreef hij een woordenboek en een spreekwoordenboek; verder publiceerde hij Groningse en Friese sprookjesboeken, delen van encyclopedieën, etc.

Verschillende onderscheidingen
In 1997 ontving hij een grote prijs: de Europese Sprookjesprijs. Dat is het hoogste wat je op zijn vakgebied kunt bereiken. Een tweede onderscheiding viel hem op 11 mei van dit jaar te beurt: de Ostfriesische Landschaft(een soort bestuurlijke instelling, met veel invloed niet zozeer op politiek, maar meer op cultureel gebied) benoemde hem tot ereburger van Oost-Friesland. Dit was de bekroning op het succes van de reeks boeken over Oostfriese cultuurgeschiedenis die Van der kooi samen met een Duitse collega schreef. Bij deze gelegenheid werd hem een bijbehorende medaille overhandigd, een kopie van een middeleeuws zegel waar destijds de verdragen van groot-Friesland mee werden bestempeld. “Ik ben dan nog wel zo nostalgisch om me in een oude Friese traditie te voelen staan, een soort ‘wij-gevoel’, al verstaan de Friezen uit al die verschillende streken elkaar niet meer. Wat ik aan die onderscheiding zo leuk vind, is dat er de waardering uit spreekt van gewone lezers, de mensen voor wie ik de boeken geschreven heb. Die Europese Sprookjesprijs betekent weliswaar een erkenning in de internationale geleerdenwereld, maar dat is maar een klein wereldje.”

Verhalen zijn cultuurbezit
Wat maakt dit werk nu eigenlijk meer dan een persoonlijke hobby? “Ik vind het belangrijk om vast te leggen wat er was aan verhalen, om ze te ordenen en te bestuderen. Het is een gemeenschappelijk cultuurbezit. Het verleden zegt ook iets over onze maatschappij, waarom het heden is geworden zoals het is. Wat de mensen daar verder mee doen, is afwachten. Ik probeer de fascinatie die ik heb ook op anderen over te dragen. Ik zie verhalen als een historische bron: ze vertellen iets over wat mensen belangrijk vonden om elkaar door te geven. In totaal zijn er zo’n 3000 echt verschillende sprookjes, die echter eindeloos gevarieerd kunnen worden in tijd en ruimte. Per land, per tijd, per cultuur kunnen zo in wezen dezelfde verhalen in een verschillende vorm opduiken. En die variaties vertellen iets over de verschillen in cultuur. Een Nederlands sprookje kan bijvoorbeeld in China ook bestaan, maar heeft dan net even andere hoofdrolspelers (misschien een vrouw in plaats van een man). Het is dan de kunst uit te vinden waarom dat zo is. De wereld is vol verhalen. Welke van die verhalen zijn hier terecht gekomen en waarom? Hoe komt het dat de Friezen een bepaald verhaal mooi vinden, het hebben opgepikt en zijn blijven doorvertellen en bijvoorbeeld de Groningers niet? Dat zijn interessante vragen. Je hebt twee soorten verhalen: de sprookjes en de geloofde verhalen. Sprookjes zijn fantastische verhalen, die voornamelijk doorverteld werden voor het plezier. Er zat wel een boodschap in, maar de mensen wisten wel dat het fantasie was. Waar ik me nu vooral mee bezig houd, zijn de geloofde verhalen: de verhalen van bijgeloof, heksen, duivel, magie, wonderdokters. Dat geloof, dat naast de officiële kerkleer bestond, was heel wijdverbreid. En nu nog gelooft minstens 30% van de Nederlandse bevolking in één of andere vorm van magie. In de jaren vijftig is er in Buitenpost nog een klacht ingediend bij de politie met betrekking tot hekserij. Dat is nog niet zo heel lang geleden.

Een goed verhaal gaat met zijn tijd mee
Elke tijd heeft zijn eigen verhalen. Oude verhalen worden doorverteld, ook nu nog, maar alleen als ze aangepast kunnen worden aan de moderne tijd. Zo is er, in de categorie ‘broodje aap-verhalen’, een griezelig verhaal uit de vorige eeuw over een meesterdief, die in vermomming bij een dokter op diens paard- en- wagen mee wil rijden. Tegenwoordig kennen we de variant van een crimineel, die verkleed als een aantrekkelijke verpleegster staat te liften langs de Afsluitdijk en bij een nietsvermoedende automobilist instapt. Zo behoudt het oude verhaal zijn kracht. Het vertellen is niet alleen iets van vroeger, maar van alle tijden. Wat te denken van al die meisjes die elkaar bang zitten te maken met verhalen over de serieverkrachter in het Stadspark van Groningen? Of over het meisje dat van haar vakantieliefde in Spanje een cadeautje krijgt met de mededeling dat ze het pas thuis open mag maken. De inhoud blijkt een dode rat te zijn met een briefje in zijn bek waarop staat: ‘welkom in de aidsfamilie’. Zo’n verhaal heeft veel meer kracht dan de simpele waarschuwing ‘niet onveilig vrijen want dan krijg je misschien aids’. Een wereldbeeld draag je uit in meningen, maar ook in de vorm van verhalen. Waar mensen in geloven, daar ontstaan verhalen over. En die verhalen zijn veel krachtiger dan een waarschuwing. Of het verhaal echt is gebeurd, doet er op een gegeven moment niet meer toe. Het vindt zijn eigen weg en wordt gaandeweg aangepast en veranderd. Daarom moet je het ook nooit geloven! Zo’n verhaal vertelt wel wat mensen geloven, maar niet perse wat waar is. Dat neemt niet weg, dat er wel een diepere waarheid kan zijn, een betekenis.”

Zelf geen sprookjessschrijver
Schrijft Van der Kooi zelf wel eens sprookjes? “Nee, dat zouden dan kunstsprookjes zijn: niet gehoord, maar bedacht, zoals de sprookjes van Andersen. Het is wel een standaardgrapje in ons vak, dat je minstens één keer in je leven stiekem een zelfbedacht verhaal stopt in het boek vol authentieke, overgeleverde sprookjes dat je publiceert. Kijken of de geleerde besprekers daar achter komen. Misschien doe ik dat nog wel een keer.”