dichter en schrijver

Het is winderig en onrustig weer, op de dag dat ik met Atze van Wieren heb afgesproken. Ik waai bijna naar zijn huis. Eenmaal boven op zijn werkkamer, lijkt die voorjaarsonrust ver weg. Hier in zijn eigen domein zoekt hij de stilte en de rust die nodig zijn om tot schrijven te kunnen komen. “Schrijven is voor mij geen hobby, niet iets vrijblijvends. Je doet het er niet even naast. Ik neem het heel serieus.”

Atze van Wieren Atze van Wieren werd geboren in Harkema in 1943. Sinds een jaar of twee, drie is hij met de VUT, daarvoor werkte hij als loopbaanadviseur bij de Groningse Universiteit. Op zijn vijftigste is hij al korter gaan werken, van vijf naar drie dagen in de week, om toe te kunnen geven aan een al langer gevoelde drang tot schrijven. Hij begon met proza, korte verhalen. Dat ging vrij goed. Hij volgde een korte schrijversopleiding in Amsterdam en hij had succes: zijn verhalen vielen op en werden gepubliceerd. Wel voelde hij zich in een soort spagaat gedwongen: hij schrijft langzaam en had iedere keer weer veel tijd nodig om over te schakelen van zijn driedaagse werkweek naar zijn schrijversleven.

Van Wieren besloot over te gaan op het schrijven van gedichten en dat beviel en bevalt nog steeds goed. Ook zijn poëzie valt in de smaak: zijn werk werd vaak genomineerd, kreeg meerdere eervolle vermeldingen en een flink aantal prijzen, o.a. de SNS-Literatuurprijs (eerste prijs en Publieksprijs). Hij publiceert regelmatig in onder andere verzamelbundels en literaire tijdschriften en hij schrijft ook poëzierecensies.

De afgelopen twee jaar is hij bovendien druk geweest met het vertalen van de ‘Duineser Elegien’ van R.M.Rilke. Het boek verschijnt eind dit jaar bij Uitgeverij IJzer te Utrecht. Van Wieren heeft een eigen internetsite, waarop, behalve zijn biografie, veel van zijn gedichten en een paar verhalen zijn te lezen. (www.atzevanwieren.nl). Ondanks dat hij een Fries is, schrijft hij in het Nederlands: “Dat gaat me goed af - Fries schrijven heb ik nooit geleerd. Misschien in de toekomst!”

Hoe gaat dat nou, dat dichten? Is het een kwestie van gewoon gaan zitten wachten tot de inspiratie komt? Van Wieren: “Nee, zo gaat het meestal niet. Een enkele keer komen gedichten vanzelf, b.v. na een droom, of ook wel als ik hier zit. Dat is machtig! Dat zijn genadegedichten. Waar die dan vandaan komen… Ik denk uit het onderbewuste. Ik vind dat mijn mooiste gedichten. Maar de meeste gedichten zijn werkgedichten. Die komen alleen door concentratie en discipline. Gewoon gaan zitten en niet van je stoel afkomen om b.v. te gaan grasmaaien. Dan begint het te komen, soms pas na een paar dagen ploeteren, schaven, strepen en opnieuw beginnen. Ook dat gaat niet vanzelf.

"Toen ik begon met dichten heb ik in Groningen veel cursussen gevolgd; ik kreeg les van goede dichters als Albertina Soepboer en Wouter Godijn. Zo’n cursus is geen onzin: je hebt dan wel talent, maar je moet ook je techniek ontwikkelen. En in een groep leer je omgaan met kritiek, je krijgt feedback op je werk en je wordt gestimuleerd. Uiteindelijk is daar een zelfstandig dichterscollectief uit voortgekomen: WP’99. Ik zit daar ook in en we ondersteunen elkaar nu. Een enkele keer schrijf ik nog een verhaal. Zeker geen romans, dat vergt zoveel discipline. Ook voor het dichten heb ik een strak ritme nodig. Zelfs de aanwezigheid van mijn vrouw in huis kan al een verstoring van dat ritme veroorzaken".

"Die stilte en afzondering zijn me dierbaar. Zo’n vijftien jaar geleden heb ik die ervaren in een klooster. Ik heb toen, vooral uit nieuwsgierigheid, een week deelgenomen aan het leven, werken en bidden van de monniken in een abdij van de Benedictijner orde in de buurt van Doetinchem. Dat was een heerlijke ervaring. Eerst wel even wennen, want het is een orde van stilzwijgen: ze mogen alleen praten in de gangen en tijdens de afwas. Vooral de afsluitende dienst, de Completen, is magnifiek. Ontroerend mooi. Je wordt door de abt gezegend voor de nacht. Na afloop van mijn verblijf daar moest ik weer wennen aan het gewone leven; een enorm contrast. Zo heeft het mij te pakken gekregen en ik ga nog ieder jaar terug. Het hoort bij mijn binnenste, het is iets religieus. Niet iets kerkelijks: ik ben wel gereformeerd opgevoed, maar heb niets met dogma’s. Dat religieuze staat natuurlijk in verband met het thema van mijn poëzie. Die thema’s, die met elkaar samenhangen, zijn verlangen en dood".

"Het verlangen heeft te maken met iets in mijn binnenste; er zeurt iets in mij, dat er buiten ons iets groters is, waar ik naar verlang. Een volheid, die me compleet zou maken. Reve zegt: "alle kunst is religieus", en dat ben ik met hem eens. Je wilt er door je kunst vorm aan geven. Ik zie de dood niet als een toegangspoort om die compleetheid te kunnen bereiken. Dat zou dit leven op het tweede plan zetten. Het hogere is er nu ook al. Het is niet zo dat we pas later bij hem komen: ik denk dat we nu ook al in Hem (wie of wat dat ook is) zijn. God (zo zal ik hem maar noemen) zit niet op ons te wachten. Hij is er van eeuwigheid tot eeuwigheid. Als je deugdzaam leeft, in harmonie met mensen en dieren, voldoe je aan zijn opdracht van liefde. Iemand die kwaad doet, wil niet ‘in God’ zijn. Na je dood blijf je in zijn eeuwigheid opgenomen. ‘De dood’ in mijn poëzie is de angst dat die hogere macht er niet zou zijn, dat alles puur toeval is en dat we als mensheid nog geen tel in dit heelal geflonkerd hebben. Dat idee is onverdraaglijk, dat de dood echt het einde zou zijn".

De behoefte aan stilte, aan reflectie is erg aanwezig. Waarom? "Omdat ik me altijd van alles afvraag. Ik hou van vragen, maar niet van antwoorden, althans niet van de pasklare antwoorden van het traditionele geloof. Ik hoop dat ik tot mijn dood vragen blijf stellen. Zo blijf ik proberen om mijn hoop op iets hogers vorm te geven. Mijn gedichten zijn heel toegankelijk. Ik pas niet in de momenteel leidende stroming van het postmodernisme, met moeilijk te begrijpen gedichten, die de lezer min of meer aan zijn lot overlaat. Ik zou mijn werk neo-klassiek willen noemen. Mijn poëzie is begrijpelijk, maar niet plat: er zitten meerdere betekenislagen in. Mijn inspiratie haal ik uit verschillende dingen. Soms valt me iets kleins op, bijvoorbeeld in de natuur. Dan zie ik een heksenbezem in een boom en denk ik: jammer, hij had ook een mooie tak willen worden".

"Soms ook dicht ik in opdracht, naar aanleiding van een bepaald onderwerp. Zo’n opdracht werkt goed, dat geeft me houvast. Het onderwerp kan zijn een schilderij, bijvoorbeeld ‘Onverwacht’, een heel ontroerend schilderij van Ilja Repin (schilderij en gedicht ‘Thuiskomst’ zijn beide te zien op de website - redactie). Met WP’99 hebben we in 2003 een hele bloemlezing gemaakt met gedichten bij beelden in de stad Groningen en vorig jaar één over de Groningse suikerfabriek.” In deze laatste bundel (‘SUIKERpoëzie’) staan een paar prachtige gedichten van Van Wieren. Ze gaan over suikerbieten en hun weg tussen akker en suiker, maar tegelijkertijd ook over de mens, zijn oorsprong en doel. Eén van de werknemers van de suikerfabriek had dat heel goed begrepen, getuige zijn opmerking aan de dichter: “Eigenlijk zijn het religieuze gedichten.”

"Het religieuze en de behoefte om te dichten liggen in elkaars verlengde. Van Wieren (op zijn site): “De kunst is om in mijzelf de zuivere emotie aan te boren. Eerlijk zijn. En dat dan zo te verwoorden dat het niet mijn privé gevoelens blijven, maar dat ook anderen zich daarin kunnen herkennen. Als dat lukt met een gedicht ben ik even heel gelukkig (…). Ik dicht voor die momenten van geluk.”