steenhouwer en markant Buitenposter

Roel Roosma "Ik ben geboren in Bergum, op 28 maart 1924. Na het overlijden van mijn pake Gerrit de Vries, in maart 1925, verhuisden mijn ouders naar Buitenpost. Ze trokken in bij mijn beppe De Vries in de Schoolstraat. Beppe had een kruidenierswinkeltje. In die tijd waren er meer van dit soort winkeltjes. In de Kerkstraat waren dat weduwe N. de Jong, weduwe S. Harders, weduwe I. Zijlstra; op de Jeltingalaan mevrouw P. Bulthuis en te Lutkepost Popke van der Meulen (Pop en Janke). De grotere kruideniers waren de firma P.S. Bakker, Geert van der Veer en Westra aan de Kuipersweg.

Zwemmen in modderpoel
Als jeugd moest je jezelf maar zien te vermaken, want een jeugdhonk of hangplek was er niet. 's Zomers gingen wij kaatsen op het land naast café Klamer. Voor op het land was een tennisbaan, maar die was voor de gegoede burgerij. Bij hoge uitzondering mochten wij van Hendrik Pol de perklijnen gebruiken, die opgeborgen waren in een kist naast het land. En wee je gebeente wanneer je het spul niet goed opborg, dan kon je het de volgende keer wel vergeten. Verder voetbalden we op het land van Klaas de Bruin aan de Parallelweg. Wanneer je dorst kreeg, dronk je uit de wijk achter het land. Gezwommen werd er in de vaart tegenover de woning van de familie Oldenburger, naast de houtmolen: de huidige sporthal. Je was een hele held als je de vaart over kon zwemmen. Later zwom men in een poel in de Mieden, waar deurwaarder Drent zwemles gaf. Bij een werkbezoek van Koningin Juliana sprak dokter Koning de historische woorden: "Majesteit, wij zwemmen hier in een modderpoel".

Muzikaal Buitenpost
We hadden in Buitenpost twee muziekkorpsen: de christelijke muziekvereniging Concordia en De Woudklank. Daarnaast had je nog 't Strijkje. Dit was meer voor hoogbegaafde musici. Zij kwamen niet alleen uit Buitenpost, maar ook uit de omgeving. Het stond onder leiding van de heer Panbakker uit Leeuwarden. Verder was er nog een zangvereniging met kinderkoor onder leiding van de heer A.S. de Leeuw uit Leeuwarden. Heel bekend waren de revues en kinderoperettes die 's winters met succes werden uitgevoerd.

Gebrek aan belangstelling nekte Woudklank
"Op mijn 13e werd ik jeugdlid van De Woudklank, samen met Anne de Boer, Roel de Boer en Hein Fokkinga. Voor de wekelijkse repetitie van het korps kregen wij les van één van de leden, meestal Fedde Haagsma, de schoenmaker. En op zondagmorgen kregen wij les van Pier van der Ploeg op de koestal. Als je wat gevorderd was, mocht je meespelen met het korps onder dirigent Spoelstra van Rottevalle. 's Zomers speelden we in de muziektent. Deze stond naast De Roskam op de plek waar nu een parkeerterrein is en 's winters werd een uitvoering gegeven in zaal Klamer of in De Roskam. Bij schoolfeesten van de Openbare School of hardrijderij voor schoolkinderen op de ijsbaan, werd een beroep gedaan op het muziekkorps. Mede op initiatief van Klaas de Vries werd besloten om bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard op 7 januari 1937, samen feest te vieren. Muziekkorpsen Concordia en Woudklank zouden gezamenlijk optreden. Ter gelegenheid van dit feit plantten de kinderen van de beide scholen beukenbomen aan de Julianalaan. Ter herinnering aan deze gebeurtenis werd een gedenkteken geplaatst in de hoek van de Julianalaan, geschonken door Steenhouwerij De Vries. Ons laatste optreden was in de winter 1939-1940 bij de hardrijderij voor schoolkinderen. 's Avonds hadden wij een uitvoering in zaal Klamer, maar de publieke belangstelling was zo klein, dat het bestuur besloot het korps op te heffen.

Geen Wilhelmus
"Mijn lagere-schooljaren heb ik doorgebracht op de Openbare School in de Schoolstraat, waar mijn moeder IJtje ook nog op school was geweest. Later gingen mijn kinderen en kleinkinderennaar dezelfde school, vier generaties dus. De onderwijzers aan de Openbare School waren het hoofd P. Stuiveling, de vader van de latere professor Garmt Stuiveling, mejuffrouw G. Weidijk en meester Algera. Ze waren alledrie 'rood' en niet oranjegezind. Mijnheer Stuiveling kon niet zingen en daarom kregen we zangles van juffrouw Weidijk. Zij achter de piano en wij er in een kring omheen. Op een keer spraken we af: "we zingen niet". Boos vroeg juffrouw: "Waarom zingen jullie niet?". Jan de Boer antwoordde: "Mijn vader heeft gezegd: jullie zingen alleen maar rode versjes, dat hoeft niet". Ze was woedend. Op een dag viel meester Schouwstra in, omdat meester Stuiveling ziek was. Hij zong wel met ons en zette als eerste lied het Wilhelmus in. Wij bleven stil. "Waarom zingen jullie niet?", wilde Schouwstra weten. "Dat is een fyn ferske", was het antwoord. En zo leerden we door deze meester toch het Wilhelmus en andere vaderlandse liedjes".

...niet doorleren
"Na de lagere school ging ik naar de ULO in Kollum, samen met Folkert van der Meulen, Jan Bruinsma en Eelze Fokkinga. De winter daarvoor kregen wij bijles van meester Kimm, destijds hoofd van de Openbare School. Hij wilde natuurlijk dat wij een goed figuur sloegen in Kollum. In 1941 heb ik examen gedaan. Hoewel ik graag verder had willen leren, is dit niet gebeurd omdat dit toen financieel niet mogelijk was. Werk vinden viel toen niet mee. Via een relatie kon ik tijdelijk werk krijgen op het kantoor van de G.E.B. te Buitenpost. Ik werkte kennelijk te hard, want na zes weken was er geen werk meer voor mij. Toen vroeg oom Klaas mij om hem te komen helpen bij zijn administratie. Het beviel van beide kanten zo goed, dat ik daar kon blijven.

In het verzet met oom Klaas
"Ik rolde daarmee meteen ook in het verzetswerk van oom Klaas. Begin 1942, toen ik 18 jaar was, kreeg ik de eerste oproep voor werk in Duitsland. Je moest toen van tevoren gekeurd worden en als je een goede dokter trof of een goede smoes had, werd je wel afgekeurd. Dat lukte mij tot driemaal toe, maar na de vierde oproep leek het mij beter om onder te duiken; dat was begin 1943. Ik ging toen naar Franeker, naar mijn oom Sikke, een broer van mijn vader. Na de melkstaking dacht ik wel terug te kunnen. Maar binnen een week moest ik weer hals over kop vertrekken na een tip van de politie, die mij de volgende morgen moest ophalen. Ik ging toen naar pake Roel Roosma in Noordbergum. Ik ben daar van de zomer tot november 1943 gebleven. Inmiddels was bij oom Klaas een goede schuilplaats gemaakt, dus ik kon terug naar Buitenpost. Ik deed weer het normale werk in de steenhouwerij en hielp oom Klaas bij het verzetswerk. In september 1944 moest oom Klaas onderduiken. Ik heb toen zijn werk overgenomen en woonde de maandelijkse vergaderingen van de verzetsgroep bij. In december 1944 kregen wij van Wiebe de Bruin uit Oudwoude het verzoek om de enige grafkelder die wij nog hadden, beschikbaar te stellen om de wapens van Kollumerland in op te bergen. Heine de Bruin haalde op een middag de grafkelder op en 's nachts plaatsten Johannes van der Schaaf en ik hem in het land achter de boerderij van Wiebe de Bruin. Na de bevrijding hebben wij de grafkelder weer opgegraven en op de begraafplaats te Oudwoude geplaatst. Daar werd nu het stoffelijk overschot van Heine de Bruin in bijgezet. Hij was door de Duitsers doodgeschoten toen hij op wacht stond voor de Openbare School te Kollum".

Op dertigste directeur
"In 1948 ben ik getrouwd en we gingen wonen aan de Jeltingalaan. Oom Klaas ging toen naar Groningen. De dagelijkse leiding van de steenhouwerij liet hij aan mij over. We hadden in de oorlog al nieuwe machines aangeschaft; die hadden we verstopt voor de Duitsers. Na de bevrijding konden we ze opstellen. Oom Klaas had drie dochters - hij had geen opvolger. We waren beiden nog jong; we lieten het zo. In 1954 kwam hij plotseling te overlijden en toen stond er nog niets op papier. De familie stelde een soepele regeling op en ik kon het bedrijf overnemen. De dochters van oom Klaas beschouwen mij tot op de huidige dag als hun broer. Ik was 30 jaar en er was 30 man personeel. Dat was niet gemakkelijk. Sommige firma's probeerden mij beentje te lichten. Maar ik voelde mij door velen gesteund. En dat voel ik mij tot op de huidige dag."