100% Buitenposter

Djoeke Witvoet is geboren en getogen in Buitenpost, nooit echt weggeweest bij de oude kerktoren. Ze heeft veel werk gedaan, kent veel mensen en vindt het leuk om te vertellen hoe het was om in Buitenpost op te groeien.

Djoeke Witvoet

"Wij woonden op het mooiste plekje van Buitenpost: aan de Kuipersweg, op nummer 64, ter hoogte van de Buitenposter Vaart. De lagere school stond vooraan aan de Kuipersweg – uit school weg renden we naar huis: de vriendinnetjes van school en ik. We wilden buitenspelen. De Buitenposter Vaart was ons domein. Daar bouwden we vlotten, waarmee we de kant van het klapbrugje op gingen. ’s Winters schaatsten we daar en altijd beleefden we er van alles en nog wat. Als ik honger kreeg, riep ik naar mijn moeder. Die kon het horen in de keuken. Ze maakte boterhammen of kwam met koek – wij hadden geen tijd om naar huis te gaan. We trokken met z’n allen de Mieden in, het gebied aan de andere kant van de Âlde Dyk tot aan Lutkepost. We hadden de polsstok mee en zochten kievitseieren, we aten zuring en knolletjes. Wat waren die lekker! Stiekem poften we aardappels. Dat mocht natuurlijk niet. Maar altijd had iemand wel een doosje lucifers bij zich. We scharrelden wat hout op en stookten een vuurtje voor de aardappels. We zijn nooit betrapt. We kwamen ook wel in het gebied waar nu het Molenerf gebouwd is. Dat waren petgaten".

"Toen Buitenpost elektriciteit kreeg, smeten veel mensen hun petroleumlamp en andere oude spullen in de petgaten. De bewoners van het Molenerf hebben zonder het te weten schatten onder de grond waarop ze wonen. Was Buitenpost in die tijd heel anders dan nu? Het was vlak na de oorlog, Buitenpost was nog maar een klein dorp. Bij de school was een molen en dan begonnen de velden - rondom het dorp waren velden. Er was nog geen nieuwbouw, van de Molenstraat bestond alleen nog maar het eerste stukje. De winkels waren in de Voorstraat en de Kerkstraat en aan de Kuipersweg. Later kwam de ‘bulldozerziekte...’. We waren veel in de Kerkstraat. Daar waren winkeltjes. Er was het bibliotheekje van Molenaar -–Mott’naar (hij sprak door de neus), waar je voor een stuiver boeken kon lenen. Er was een oud winkeltje met potten snoep. Drop werd per stuk verkocht. Er was een klokkenmaker en bij Jitske Elzinga kon je elastiek, boeken, schriften, potloden kopen. Achter waar nu de bibliotheek is, was een doodlopend steegje, waar ook mensen woonden. Je kon er petroleum kopen bij de man van de petroleumkar. In het steegje woonde een ijscoboer, die schepijs verkocht, hij ging er ook wel mee langs de huizen. Er was een smederij in de Kerkstraat. Dat was Wessel de Bruin. Achter ons huis aan de Kuipersweg had hij zijn werkplaats: het zwarte hok. Zijn winkel was tegenover het huis van mijn beppe, die naast bibliotheek Mott’naar woonde".

"We gingen vaak naar beppe. Ze was lief. We gingen in haar voorkamer zitten, want dan konden we zien wat er allemaal aan de overkant gebeurde als de smid ruzie had met zijn vrouw. Als ze echt kwaad werd, gooide ze warm water van boven naar beneden op zijn hoofd. Beppe had een diepe tuin tot aan de Irenestraat, met achterin een tonnetje, een regenput en fruitbomen. De Kerkstraat was mooi, omdat er zulke leuke oude pandjes waren. Op de plek waar nu de bibliotheek is, stond een prachtig huis met een trap ervoor. Daar woonde een verzekeringsman. De Kerkstraat had gerestaureerd moeten worden in plaats van platgewalst".

Kwam je wel eens bij andere mensen binnen?
"Ik speelde vaak bij oom Jurjen en tante Eppie. Zij waren conciërge in Nijenstein, het gemeentehuis toen. Hun oning zat aan het grote gebouw vast. Wij konden daar prachtig verstoppertje spelen als de ambtenaren naar huis waren. Er was een enorme zolder. Ik hoop zo dat Nijenstein heel blijft… Het is bijna nog het enige wat hier oud is".

Kwam je wel op de Voorstraat?
"Ja, daar waren ook winkels, de winkel van Pop Bakker. Die kon zo prachtig vertellen. Bij hem was het altijd gezellig, hij was een fantastische man. Hij liet altijd gemakkelijk opschrijven. Er was een vrouw die bijna nooit betaalde, Gaatze Jouk heette ze. Dan zei ze: “Het staat geschreven als gedrukt, je moet maar krabben waar het jeukt, goedemorgen!” En dan verdween ze (zonder te betalen). Pop moest dan vreselijk lachen. Waar nu Schlecker is, stond een bakkerij waar de PC-doctor zat, was ook een bakkerij, er was een viswinkeltje en heren modezaak Van Dalen, verder was er nog Klaver, de meubelzaak. In de Schoolstraat had ‘Sietse kop en pantsje’ een winkel in serviesgoed en aan de Kuipersweg was het snoepwinkeltje tegenover de school. Ze verkochten daar snoep voor een cent. En er was ook nog het winkeltje van vrouw Terpstra waar je kaas en vleeswaren kon kopen. De oude, echte Buitenposters zijn erg lieve mensen. Ze staan dicht bij elkaar, oordelen niet over elkaar. Er waren minder ambtenaren".

Hoe was het op school?
"Ik zat bij meester Annema. Hij woonde in het witte huis waar nu kapsalon Karin is. Wij moesten iedere week een psalmversje uit het hoofd leren. Dat betekende elke morgen thuis een keer opzeggen en elke dag op school dat ene versje oefenen en zingen. Mijn broer zat op school achter het orgel. Hij had het briefje met het versje erop voor zich staan. De meester had het niet in de gaten. Hij kreeg altijd een tien. Ik kwam niet verder dan een acht. Aardrijkskunde vond ik een mooi vak, maar handwerken was afschuwelijk. We moesten mazen en lapjes inzetten bij juffrouw Gooinga. We schreven nog met pen en inkt. Op een keer zat ik met mijn pen te knoeien. De meester zag het en gaf mij een tik op de vingers. Mijn broer stoof overeind en riep: ‘Jo bliuwe fan myn suske ôf!’ hij pakte zijn kroontjespen met inkt en vuurde die als een pijl op hem af. Het raam stond open en voordat de meester het in de gaten had, was hij daardoor verdwenen. Een week lang kwam hij niet op school. Mijn ouders wisten het niet, we verklikten elkaar niet. De meester vertelde een keer van Jonas in de walvis. Drie dagen en drie nachten zat hij in de buik van de walvis, zei meester. Ik zei: “Een sprookje vind ik mooi, maar dit kan niet, dit geloof ik niet”. “Er uit jij!”, schreeuwde de meester en ik moest voor straf op de gang staan. Op het plein knikkerden we fanatiek, en we hoepelden, gooiden iemand met z’n allen omhoog en vingen hem dan weer op, tolden met een zweepje. Naast de school stond een huis met veel bomen er omheen. Daar woonde ‘een heks’, zij rookte sigaren… Wij waren bang voor haar, vooral omdat het daar zo donker was".

Was het gezellig bij jullie thuis?
"Ja, us mem was tolerant in veel dingen. Als we in de sloot zaten, kregen we schone kleren aan. We mochten niet nat door blijven lopen. Bij de derde keer ging de pyjama aan en moesten we binnen blijven. Er waren mensen bij ons in de kost: twee ambtenaren, één uit Veenwouden en één uit Heerenveen. Bovendien logeerden er vaak familieleden. Dat kon mem allemaal gemakkelijk aan. Ik had een super-heit. Hij was oprecht. Als hij moest slachten in de noodslachting bracht hij altijd stiekem ’s avonds vlees naar mensen die het arm hadden. Achter Kamstra, dus vlak bij ons, stond het slachthuis. Er stond een kadaverbak naast. Dat stonk en het stikte er van de ratten. Die kwamen uit de Vaart – je kon ze langs de kant zien scharrelen, hele rijen. Toch speelden wij daar. Zwemmen heb ik geleerd in de Mieden, in de grote poel daar. Mijn twee broers smeten mij er midden in. “Help ik versûp!”, gilde ik dan. “Moast mar klauwe!”, zeiden ze. En dat deed ik ook. Er is trouwens wel een jongen van ongeveer 20 jaar verdronken; hij kwam niet meer boven bij het duiken. Mijn broer heeft hem uit het water gehaald en mijn vader legde hem af. Dat deed hij ook met het jongetje dat onder een vrachtauto kwam, helemaal kapot. Samen met zuster Westra heeft hij hem mooi in de kist neergelegd, zodat zijn ouders hem nog konden zien.

Mijn vader bouwde eens een sneeuwhut voor ons in de voortuin. Een prachtige, grote sneeuwhut. We mochten er twee nachten in slapen! Als hij later bij zijn kleinkinderen op bezoek kwam, riepen ze: “Hoi, daar komt pake aan! Dan kunnen we praten over het geloof en de politiek!”

Gingen jullie naar de kerk?
"Mijn ouders gingen twee keer, wij hoefden maar één keer. Mijn vader was een echte gereformeerde rakker. Hij durfde zijn woordje wel te doen, bijvoorbeeld toen ze de kerk af wilden breken voor een nieuw gebouw. Daar verzette hij zich tegen. Hij stond een keer op tal voor ouderling. Daar plaagden wij hem mee, toen deed hij het niet. Als je naar de kerk ging, moest je zorgen dat je op tijd was, wel een half uur van te voren zat het helemaal vol tot aan de nok. We hadden een zekere dominee de Vries. Dat was nog eens een dominee. Als je de zondag niet in de kerk was, stond hij de maandag op de stoep om te vragen waar je was… Ik ga nu niet meer naar de kerk. Toen ik het moeilijk had, is er nooit iemand geweest. Dat was voor mij een bittere teleurstelling. Dat zeg ik niet om de kerk een trap na te geven, het was mijn eigen keuze. Maar er is lekker niemand die mij m’n geloof in de grutte baas (zo noem ik God) kan afpakken".

Viel er wel eens wat te beleven in Buitenpost?
"Ja, Tetman de Vries kwam. Dat was mooi! De paardenmarkt met alle soorten vee, vond ik ook schitterend. We kregen ook films te zien in een tent: ‘Eeuwig zingen de bossen’ en ‘Winden waaien om de rotsen’ – prachtig! Wat wij als kinderen heel mooi vonden, was de tent van het Leger des Heils. Die werd één keer in het jaar opgezet bij de kerk en alle kinderen kwamen. Ze hadden prachtige muziek en we mochten in de tentmasten klimmen. Dan waren we Zacheüs die uitkeek (allemaal de hand boven de ogen…) naar de Here Jezus... Wij zongen vrolijk mee".

Waar kun je van genieten?
"De afgelopen winter was ik weer bij mijn kinderen in Canada, daar geniet ik van. Op Vancouvereiland woont mijn oudste dochter, daar ben ik in een andere wereld. Het is er wild en woest, je kunt er uren lopen langs de zee en door de prachtige natuur, zonder dat je een mens tegenkomt. Geweldig! Dat is voor mij een grote ervaring. Dan voel ik me helemaal vrij. Ik zie nu al uit naar volgend jaar juli. Elly trouwt dan. Ik vind het prachtig dat we dan allemaal gaan, tenminste: bijna allemaal".

Wat vind je van Buitenpost?
Ik kan niet al te lang bij de oude toren vandaan!