Jaap Elzinga heeft het grootste deel van zijn leven gewoond op Lutkepost. In de laatste bocht van Buitenpost richting Blauwverlaat stond zijn boerderij. Elzinga was veteraan van de mei-oorlog van 1940 en na zijn thuiskomt werd hij één van de belangrijkste verzetsmensen uit ons dorp. In 2000 vertelde hij zijn verhaal in "De Binnenste Buiten".

foto van jaap elzinga in 2000 "Als je bijna 80 jaar bent, dan heb je veel tijd gehad om over het leven na te denken. Wat is de zin van het leven? Waarom is het gegaan zoals het gegaan is, waarom wordt de één doodgeschoten in een oorlog en blijft de ander in leven? De Genestet zegt: "De wereld is een speeltoneel, ieder speelt zijn rol en krijgt zijn deel". Wat moet je daar nu mee? Ik ben gelovig en dat is wel eens moeilijk. Een niet-gelovige heeft het gemakkelijker".

"Ik geloof, dat ik altijd beschermd ben. Als er iets gebeurt, ten goede of ten kwade, heeft dat een reden. Als ik niet op de Grebbeberg had gevochten, had niet een grote haat tegen de Duitsers gekregen. Waarvan die grote haat? Ons eskadron Huzaren reed bij gebrek aan paarden op fietsen. Wij waren ingekwartierd in Beuningen; wij hadden grenscontrôles tot Groesbeek en moesten de bruggen over het Maas-Waalkanaal bewaken. Dat is een verhaal op zich. Om 2 uur 's nachts waren de Duitsers de grens overgegaan. Wij hadden de opdracht: 'verdedigend terugtrekken'. We werden beschoten door Duitse jagers. Honderden. Er werden door Nederlands afweergeschut vele neergehaald. Om 3 uur 's middags moesten wij na 12 uur aaneen vechten ons terugtrekken tot achter de Grebbelinie. Maar na een uur kwam er een motorordonnans met een papier. Wij moesten allen zo wij waren direct aantreden. De Duitsers waren doorgebroken. Ons eskadron moest dat gat vullen. En tot de laatste man volhouden. Luitenant de Vos van Steenwijk las het bericht voor. "Voor Koningin en Vaderland", zei hij, "wij gaan". Er werd fel gevochten, maar wij wonnen. Wij dachten simpelweg: "Dit winnen wij wel". Maar die nacht om 1 uur was er zwaar artillerievuur op Rhenen. Wij weer in stelling. Gerrit en ik moesten als verkenners voorop, zo'n 150 á 200 meter voor de troep uit en door gebaren aangeven wat er was en moest gebeuren. Wij kropen door platgeschoten huizen en schuurtjes. Wij kwamen in een kelder terecht van een platgeschoten huis, voor ons lag open terrein. Daar moesten de Duitsers overkomen. Wij zagen ook Duitse verkenners, die gaven tekens naar achteren. Het bleek dat ze bij een granaattrechter kwamen. Er kwam een Duitse commandant en nog vier man naar voren. Toen zagen wij dat het SS-ers waren. Wij hoorden ze bevelen schreeuwen en toen kwamen 8 Nederlandse infanteristen, 4 zwaar gewonden uit de trechter. Ze moesten uit de kuil komen met de handen in de nek. Drie konden niet staan, die lagen op de knieën. Ze moesten zich omdraaien. De Duitse commandant gaf ze allen een nekschot, en toen werden ze weer de kuil ingeschopt. Toen wij dat zagen kookte ons bloed. En wij hebben elkaar gezworen dat wij geen Duitser zouden laten leven. Daar is mijn grote haat ontstaan".

"Als de Duitsers tot 150 á 200 meter gekomen waren, moesten wij dat doorgeven. Maar wij hadden ook nog drie handgranaten en die konden wij maar 35 á 40 meter gooien. zover hebben wij de vijand laten komen. Omdat ik daarin geoefend was, heb ik ze alledrie gegooid. Ze gilden allemaal: niet langer wachten! Maar De Vos van Steenwijk riep: "Laat die man, ik vertrouw hem. Ik wil het allervreselijkste niet op papier zetten. Maar wij kwamen tot de ontdekking dat SS-ers zich niet overgeven, gewonden vechten nog".

"...er zijn maar weinig mensen die je
100% kunt vertrouwen..."

"Onze haat was groot en als je drie dagen gevochten hebt zonder rust en anders niet dan noodrantsoen dan ben je geen mens meer (maar mijn haat is nu weggeëbd - 1994). Ik was nooit bang. Je realiseert je dat er wat gebeuren moet. Ik wacht tot het laatste en dan handel ik, want het is altijd anders dan je denkt. Ik vertrouw op God. Ik heb een enorm godsvertrouwen. Hij zal later beoordelen of ik het goed gedaan heb of niet. Dit vertrouwen geeft mij de moed en een groot zelfvertrouwen. Ze vertrouwen allemaal op mij. Jij zegt maar hoe het moet, en zo doen we het, zeiden ze. Toen ik het laatst van mei 1940 uit de oorlog kwam, waren wij een jaar getrouwd en was er de arme crisistijd van de dertiger jaren. Maar we hebben het gewaagd en alles is goed gegaan. In de winter van '41-'42 kreeg ik wat tijd om eens naar de markt te gaan. Daar trof ik een Wiersma en De Vries uit de oorlog. Ze waren geen boer en hadden veel tijd. Ze wilden een verzetsbeweging oprichten. Ze vroegen mij ook, maar ik had geen tijd. Maar de haat was er nog en kwam weer boven".

"Toen we een keer van de markt naar huis reden met de trein (auto's waren er niet) zaten daarin vier jongens. Eén huilde en de anderen waren ook aangeslagen, twee van achttien en twee van 22 jaar. Toen wij naar de oorzaak vroegen, vertelden ze dat ze van Terschelling kwamen en na drie dagen verlof weer naar de munitiefabriek in Duitsland moesten. Wij vroegen: "Kunnen jullie niet onderduiken?". Nee, het eiland was door de Duitsers bezet en ze konden geen kant uit. En ze hadden geen kennissen aan de vaste wal waar ze heen konden. Wij waren het onderling eens. Die jongens moesten daar niet heen. Wij moesten ze laten onderduiken. Ik nam twee voor mijn rekening. Veenstra van de Kuipersweg één en ook Geert Bosma één. Maar ze vertelden dat er nog vijf in de andere wagon zaten, en één had de leiding, een NSB'er. Als zij uit de trein stapten, zagen zij het. Wij zeiden: "Dan stappen wij aan de andere kant uit, daar zijn goederenwagons". Toen de trein bijna stilstond sprongen wij er aan de andere kant uit. Ze durfden eerst niet, ze stonden onder druk. Maar toen die deur open ging, gingen ze mee. Wij kwamen met drie man thuis. Mijn vrouw had er begrip voor, en maakte wat eten bij".

En dat was het begin van een lange reeks van daden van verzet en sabotage, van wapen- en munitiesmokkel, van vele onderduikers en vluchtelingen die onderdak vonden bij de familie Elzinga. Enkele episodes, ook weer uit een boek met aantekeningen van de heer Elzinga worden hier (verkort) weergegeven, afgewisseld met gedeeltes uit het gesprek op 2 mei 2000.

"Er gingen haast alle weekeinden bij nacht een sleep schepen met goederen naar Duitsland. Overdag lagen ze stil vanwege de Engelse jagers. Wij laadden een oude praam met stenen en modder en lieten die voor de brug zinken. dit heeft de sleep twee dagen opgehouden. Via verzetsgroepen in Engeland konden we aan wapens komen. Die kwamen per boot vanaf Dokkum. Bij de melkfabriek in Gerkesklooster bleef hij liggen. Op een gegeven moment moesten die wapens snel opgeborgen worden. Ik zou ze met paard en wagen ophalen en ook wegbrengen. Vanaf de melkfabriek moest wel een man mij in de gaten houden. Ik had een geladen pistool op zak. Er gingen twee kisten munitie mee en de wapens. Ik voelde mij heel rustig, maar toen ik om de bocht bij Turkstra kwam, kreeg ik de schrik van mijn leven. Daar kwamen twee Duitsers op fietsen met het geweer op het stuur. Ik dacht: "Verraad", maar dacht ook: "Je weet maar nooit. Ik laat mij niet pakken, het zijn er maar twee". Maar de geweren bleven op het stuur, een hand kwam omhoog, ik bleef staan. Ze vroegen de weg naar Stroobos. Gelukkig raakte ik niet in paniek. Maar waar was mijn beschermer? Gelukkig dat hij er niet was, dan had het raar kunnen gaan. Het moest zo zijn. Maar wat heeft een mens dan een dankbaar gevoel. Ik heb even de pet af gehad".

"Op een andere keer hadden we nog eens wapens. die stonden op een open wagen: die stond dicht tegen de mestbult en we deden er nog wat kuilvoer over. Je toch op 10 meter afstand het wapenvet ruiken, dat heeft een aparte geur. Er kwamen een paar Duitsers om melk het erf op. Zouden die het ruiken? Wij vlug melken met de buitendeur open, dan kon ik de wagen zien. Het was mooi weer en laat nou een Duitser naar de wagen gaan en er met een arm op rusten. Wij als razenden melken. De koe was nog niet leeg, maar Jan Veenstra, vertegenwoordiger in Buitenpost, kwam om melk, wat vroeger dan anders. Ik riep hem en vroeg hem de Duitsers melk te geven. Hij riep de Duitsers en alles ging goed. Ze dronken met z'n drieën direct een liter op. Ze dachten gelukkig niet aan wapens, alleen maar aan melk".

"Er was een tijd dat we met 16 man om tafel zaten. Een zekere De Jong en een onderduiker schilden 's morgens twee uur lang aardappels, meestal 50 á 60 pond. In de randsteden was nogal wat honger. En het was net of iedereen hierheen moest. Wiebe Dijkstra, vrachtvaarder uit ons dorp bracht vaak mensen vanaf de boot in Blauwverlaat bij ons. Wij zeiden: "Is er anders geen plaats? Wij hebben er al 8 en 2 onderduikers. Ze kregen eten en sliepen in het hooi. Drie had ik al op een nacht weggestuurd, die hadden een oude vrouw beroofd. Ieder had wel kostbaarheden bij zich. Er kwamen er ook wel eens 7 tegelijk, gelukkig had mijn vrouw veel hulp en een goed hart".

"Er was eens een strenge razzia. Wij hadden vluchtelingen en onderduikers. Twee vrouwen hadden een blauwe broek en kiel aan en zouden in de stal bezig en het woord doen. Toen ze naar de buurlui west gingen, gingen wij in de schuilkelder. Na twintig minuten riepen de vrouwen: "Kom er maar uit". Ze zijn bij de buurlui weggegaan. Nú en toen vragen wij ons af: "Hoe kan dat?". Was er een beschermengel om ons huis. Waarom kregen ze bij de buurlui opdracht: terug. Onze buurlui links achter, zo'n vijftig meter van de weg, familie H. Helder hadden 3 dochters en een onderduiker. Op een morgen om 8 uur bracht ik de bussen met melk naar de weg. Buurman was een harde, maar toen kwam hij ontdaan bij mij. Hij vertelde, ze hadden die nacht vanaf 1 uur met de handen omhoog in ondergoed tegen het bedschut gestaan. Zeven Duitse Groene Polizei, zoeken naar wapens. Ze hadden alles opengebroken. Ze hadden hem onder druk gehad en geslagen, hij was gewond. Mijn gedachten stonden even stil. Een huis te ver? Beschermengel? Of niet? Ik heb ze in huis niets verteld".

"Eens kwam een koerierster zogenaamd om melk. Ze gaf een briefje, waarop stond of we de volgende avond wilden helpen een trein te laten ontsporen. Ik kwam een kwartier te vroeg (mijn gewoonte). We moesten zo dicht mogelijk naar de spoorbrug, scheiding Friesland en Groningen. Een zware tocht door het land. En we moesten ook over twee sloten. We hadden een grote moersleutel die precies op de moeren paste. Die moeren zaten nogal vast. Maar het was gauw gebeurd. En wij achter een hek afwachten. Wij hoorden de trein in Buitenpost al aankomen. Twee locomotieven en meer dan 40 wagons, allemaal geladen met meel en etenswaren. Een locomotief en enkele wagens vielen de noordkant over. Toen zij wij tevreden naar huis gegaan. Tien jaar later werden wij op een bijeenkomst gewaar wie de anderen waren".

"Er huisden meer dan 100 soldaten in de lagere school in Buitenpost, waarvoor wist niemand. De soldaten marcheerden alle morgens door het dorp. Meestal hier door Lutkepost tot de Bruggelaan. Ze hadden één ding voor, ze konden mooi zingen. De hele meute, op stem en ze deden onderweg en hier op de hoek vaak oefeningen, looppas, verspreiden en dekken in de berm. Wij zagen het voor de ramen en ik kwam wel eens in de verleiding om ze allen neer te schieten met een mitrailleur. De vrouwen vroegen mij dan wel eens: "Zou je dat wel kunnen, deze mensen hebben je niks gedaan". Ja, dat kon ik best. Als ik alleen ben hoor ik nog wel eens het geschreeuw van de gewonden op de Grebbeberg. Er lagen meer doden en gewonden dan er mensen in Buitenpost waren".

"Als je mij achteraf vraagt hoe ik dit allemaal gekund heb, dan denk ik dat ik altijd geluk gehad heb. Een beschermengel misschien. Veel mensen kwamen om raad bij mij. Mensen geloven mij. Ik kan leiding geven en wat ik besloot, deden we. De beslissing die ik nam, vertrouwden zij, was goed. En het is altijd goed gekomen. Ik heb een groot zelfvertrouwen en mensen vertrouwen mij, zij geloofden mij. Ik kan ook zien of iemand eerlijk is of niet. Dat weet ik aan een enkel woord. Als mensen geen oogcontact maken, wegkijken en je niet recht aanzien, is er iets niet goed. Een gevoel zegt mij of iemand te vertrouwen is en dan weet ik hoe ik handelen moet en niemand durft mij voorbijgaan. Als ik weet dat mensen vertrouwen in mij hebben, dan voel ik mij verantwoordelijk en dat geeft me de kracht en de moed om te handelen. Dat vertrouwen wil ik niet beschamen. Ik heb vertrouwen. Als ik in het hooi lig te slapen als er schapen moeten lammeren, hoor ik het onmiddellijk als een schaap een geluid maakt. Maar ik kan me neergeven en de dingen accepteren zoals ze zijn en dan slaap ik. Als ik de dingen goed gedaan heb, kan ik slapen. Wij hebben 7 kinderen, 12 kleinkinderen en 3 achterkleinkinderen. Voor ik ga slapen, bid ik en noem hun namen en vraag God of hij voor ze wil zorgen".

"Al mijn kinderen zijn gezond, met mijn bedrijf is het goed gegaan. Wilhelmina vluchtte naar Engeland toen het hier gevaarlijk werd. Dat valt je af. Ze ontvluchtte de zaak, dat had ze niet moeten doen. Ze had het vertrouwen moeten hebben dat het goed kwam. Ze heeft dat vertrouwen niet gehad. Bernhard deed eigenlijk niets fout, maar ik had geen vertrouwen in hem. Ik denk niet dat hij ooit op een Duitser geschoten heeft. Dat durfde hij niet voor zijn familie en hij werd altijd in de gaten gehouden. Zij moeten de baas blijven. Dat zie je bijvoorbeeld aan de manier waarop Helmut Kohl tegenover mensen staat. Ze komen niet op hem toe. Ze gaan hem uit de weg. Ze kunnen hem niet aan. Hij was een sterke figuur. Niemand kon tegen hem op. Het is moeilijk om te weten hoe je je met de vijand moet verzoenen. Er zijn geen twee mensen gelijk. En de NSB'ers? Eigenlijk moet je ze vergeven - dat moet je kunnen. Er zijn maar weinig mensen waar je echt op kunt vertrouwen. Toen er in het geheim wapens hier kwamen, zouden ze op vier plaatsen verstopt worden. Toen het zover was, wilde niemand ze hebben, toen konden ze niet slapen, terwijl ze het eerst beloofd hadden. De mensen vallen je tegen; zo is het leven. Dat ben ik vaak tegengekomen".

"Ik herinner me nog zo goed dat mijn pake ziek en oud was. Hij riep ons bij zich, ik was 12 jaar en ik heb altijd onthouden wat hij zei: "Ga nooit in de politiek, dat is een vieze zaak. De een vertrouwt de ander niet, ieders eigen ik is 'de baas". Zijn godsvertrouwen was zo groot, dat hij het wist over te brengen op anderen. Mijn moeder had het van hem en ik weer van haar. Zoiets kan je niet leren. Wat zou je kunnen doen om er voor te zorgen dat er geen oorlog weer komt? Ach, ik weet het niet. Ik denk: "Er is altijd wel iemand in de politiek die aan de kant van de wapenindustrie staat. De wapenindustrie heeft de wereld in handen. Het gaat om het geld en om de vraag 'hoe kan ik er beter van worden?' Er worden wapens gemaakt en die moeten gebruikt worden als dat kan. De gewone burger kan daar niets tegenin brengen".

"En wat is de zin van het leven? Misschien is dat: rust van binnen en zorgen dat je geen wroeging hebt. Het gaat er niet om dat het zelf goed hebt. Het gaat er om dat je zelf goed leeft en dat anderen ervan meegenieten kunnen. Ik was er altijd af voor de wekker ging. Ik had het al als anderen het nog moesten krijgen".